Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden
(1708)–Elisabeth van Wouwe– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Stemme: Helas je suis d'abandonné. (ofte) Waer zydy nu ô mijnen Heer. (ofte) O valsche werelt vol bedrogh.ICk ben den Heere uvven Godt
Geen vremde goden, en stort u gebeden
Bemint my boven al met reden,
Stel ick u dit in mijn eerste gebodt,
Siet dat gy geen gesneden beldt
Ofte gelijckenis u voor en stelt,
Om te aenbidden oft Godts dienst te bewysen
Maer alleen uwen Godt
Sult g'eeren dienen en prijsen
Dit seyt t'eerste Gebodt.
2. Den naem van uwen Heer en Godt
En sult gy oock niet nemen aen lichtveerdigh
Noch blasphemeren als onweerdigh
Oock ydelijck en sweert ofte en spot.
Noch sweert in onrechtveerdigheyt
Dit is t' geen het tweede Gebodt u seydt,
Maer voor Godts naem sult gy u knien buygen
Met groot ootmoedigheyt
Soos al Godt zijn getuygen
Van uwe deughtsaemheyt
3. T'Geen het derde Gebodt hier raeckt
Dat seght u dat gy moet godtvruchtigh leven
Als Godt sijn Wet heeft voor geschreven
Gedenckt dat gy den Saboth heyligh maeckt,
| |
[pagina 186]
| |
En dan ten minsten Misse hoort
De Kerckelijcke diensten als 't behoort
Geen coopmanschappen en sult gy dan drijven
Noch slaverny en doet
Laet prossederen blijven
En dient Godt met ootmoet.
4. T'Vierde Gebodt u hier voor leyt
Een soete les gemackelijck om leeren
Vader en Moeder sult gy eeren
Beminnen en behulpsaem zijn met vlijt,
In eer en deught gehoorsaem zijn
Ter goeder trouwe, maer niet in den schijn,
Soos al u Godt hier sijnen segen geven
Ende in desen tijdt
Een lanck geluckigh leven
Oock een goey eeuwigheyt.
5. Dat gy niemant en sult doodtslaen
Quetsen, quaet wenschen oft vermaledijden
Noch in uws naestens leer verblijden
Dat laet u Godt in 't vyfde Gebodt verstaen,
Gramschap, haet, nijdt uyt t'herte sluyt
En merckt eens hoe de leeringh Christi luyt,
Die voor sijn vyanden heeft willen sterven
Tracht hem te zijn gelijck
Soo sult gy met hem erven
Een deel mede in zijn rijck.
6. T'Geen het sesde Gebodt hier melt
Geen overspel en sult gy committeren
Noch leven in eenigh oneere
Noch geen oneerbaar belden voor en stelt,
Want Godt heeft groote straf bereyt
Voor dit misdaet in alle eeuwigheyt,
Dus tracht naer uwen staet suyver te leven
Op dat gy eeuwelijck
By Godt mocht zijn verheven
Met blijschap in sijn rijck.
| |
[pagina 187]
| |
7. Het sevenste Gebodt verclaert
G'en sult niet stelen noch onrechtveerdigh leven
Noch niemant daer toe hulpe geven
Gestolen goedt en koopt noch en bewaert,
Noch en onthout den arbeyts loon
Noch geen bedrogh in coopmanschappen doen,
Van woeckery sult gy u nerstigh wachten
En uyt een reyn gemoet
Rechtsinnigheyt betrachten
Soo wint gy t'eeuwigh goet.
8. T'achste Gebodt dat wyst u aen
Als Godt ons in sijn Wet heeft voorgeschreven
G'en sult geen valsche getuygen geven
Maer sult de waerheyt spreken en voorstaen,
Oock niemants goeden naem en schent
En melt geen fout die niet en is bekent,
Niemant beschadight in sijn goet oft eere
Dat is't begin en 't slot
Dat Godt u hier wilt leeren
In het achste Gebodt.
9. Het negenst', en het thienste seght
G'en sult uws naestens huysvrouw niet begeren
Noch huys, noch lant, noch sant, noch neiringh
Noch Os, noch Ezel, dienst-vrouw ofte knecht
Noch iet van t'geen hem toe-behoort
Siet dat g'u mede broeder niet en stoort
Maer tracht met hem in peys en vrede te leven
Hier in desen tijdt
Soos al Godt met u wesen
In alle eeuwigheyt.
|
|