Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden
(1708)–Elisabeth van Wouwe– AuteursrechtvrijStemme: Een weldigh jonck geselle.ALs den tijt vvas gecomen
Die Jesus hadt voor genomen
Te sterven voor ons de doot
In veel tormenten groot,
Wou hy t'avontmael bereyden,
En gaf eer dat hy scheyden
Sijn vlees en bloet present
In't Heyligh Sacrament,
| |
[pagina 53]
| |
2. Met groot ootmoedigheden
Omgorden hy sijn leden
Met een vvit sijne kleet,
Water in 't becken deet
D'Apostels alle gader
Oock Judas den Verrader,
Wasten hy metter spoet
De voeten met ootmoet.
3. Petrus sprack seer verslagen
Heer 'k en sal niet verdragen
Dat gy mijn voeten vvast,
Die ben maer stof en afs'
Maer Jesus sprack mits desen,
Petrus het moet soo vvesen,
Soudt ghy met my gelijck
Deel hebben in mijn rijck.
4. Petrus sprack doen ter stede,
Heer vvast oock al mijn leden.
Mijn handen en mijn hooft,
Die in u vvort gelooft,
Maer Jesus hem bedieden,
Dat dit niet moest geschieden,
Die gesuyvert is die past.
Dat m' hem de voeten vvast.
5. Zijnde aen tafel gecomen
Heeft Christus het broot genomen
En dat gebenedijt,
Gebroken en geleyt:
Ontfanght het broodt van 't leven.
Het vvelck ick u sal geven
Mijn Lichaem hier present
Voor een nieuvv Testament.
6. Doet dit tot mijn gedachtenisse,
Seer haest sa lick gevvisse
Voor u gelevert zijn,
Tot vreet torment en pijn.
Doen nam hy oock in handen
Den Kelck daer hy verandert
Wijn in sijn dierbaer bloet
Door sijn heyligh Woort met spoet?
7. Mijn bloet geef ick u te drincken
Apostels tot een gedincken
Van mijn liefd' excellent,
Die ick u maeck bekent,
'K en sal voorts niet meer smaecken,
Voor dat mijn Rijck sal naecken,
| |
[pagina 54]
| |
T'gewas den Wijngaert-ranck
Voor ick drinck den nieuwen dranck.
8. Doet soo malcanderen in vrede,
Als ick u te voren dede,
Suyver zyt gy voorwaer;
Maer dogh niet al te gaer:
Eenen sal my verraden,
D'Apostels seer beladen,
Dachten wie wesen sou
Soo vreet en ongetrou.
9. Petrus een teecken dede
Aen Joannes vol liefd' en vrede,
Die rusten met ootmoet
Op Jesus borst seer soet:
Dit te vragen 't welck hy dede;
En sprack Meester vol vrede,
Seght my ter goeder trou,
Wie dat dit wesen sou
10. Die ick dit broodt verheven,
Sprack Jesus gedoopt sal geven,
Nemt hier op u gemerck
Die sal doen dit boos werck;
T'waer hem beter noyt te leven
Als sulck een seyt te bedreven:
Jesus gaf doen het broot
Judas den Hiscariot.
11. Judas ontfinck tersteden
'T broodt en den duyvel mede;
Is wegh gegaen terstont,
En maeckten een verbont
Al met die vreede Joden
Die Jesus wilden dooden:
Dertigh penningen niet meer
Vercocht hy sijnen Heer.
12. O Iesus weert verheven,
Ick bid u Wilt my geven
U Heyligh Vlees en Bloet
Te nutten met groot ootmoet:
Ach laet mijn ziel eens rusten
Vol hemelsche wellusten
Oock op die soete borst.
Waer naer Ioannes dorst.
|
|