Het gheestelyck maeghden-tuyltjen toe-geeyent aen alle Godt-soekende maeghden
(1708)–Elisabeth van Wouwe– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Met sijn Rooskens uyt-gelesen
Vol van aen-genamen geur.
2. Desen Rooselaer plaisant
Waer van ick hier wil gaen spreken
Om een Tuyltjen af te breken,
Is den Bruygom triumphant,
En de Rooskens zijn sijn Wonden,
Die hy op den Bergh Calvaer
Heeft ontfanghen voor ons sonden
Christus onsen Rooselaer.
3. D'eerste Roosken dat ick pluck
Om mijn Tuyltjen te beginnen,
T'welck mijn Ziel eeuwigh sal minnen,
Is dat weerdigh Minnaers stuck,
In de rechter Handt gepresen
Altijdt bloost al even schoon,
Dit Roosken moet eeuwigh wesen
Mijnen wel-gewensten woon.
| |
[pagina 3]
| |
4. 'T tweede Roosken triumphant
Dat soo fleurigh staet in 't bloeyen,
En doet mijne liefde groeyen,
Vind ick in de slincker handt
Van Jesus die met verstranghen
Dit voor my ontfinck in pijn,
Dat sal eeuwigh mijn verlanghen
Oock mijn troost en blijschap zijn.
5. Hier komen my in 't verstant
Twee schoon Roosen te ontmoeten
In de suyvere reyne Voeten
Van den Rooselaer plaisant,
Die my minnelijck verbeyden
Aen het Cruys met groot gedult
Om mijn ziel hier te verblijden
Want s'hebben betaelt mijn schult.
6. 'T vijfde Roosken sal ick hier
Om mijn Tuyltjen te volmaken,
| |
[pagina 4]
| |
Dat mijn ziele wenst te raken,
Plucken gaen met groot plaisier
Aen het hert van den Beminden,
Mijnen soeten Bruydegom,
Die mijn sonden sal verslinden
Door de kracht van dese Blom.
7. Aen wie sa lick dit Bouqué,
Oft schoon Tuyltjen gaen op-draghen,
Die hier in nemt groot behaghen,
Ons sal schincken hier voor den Vré:
Aen u Godt Hemelschen Vader
Die my soo lanch met gedult
In mijn sonden hebt verdraghen,
‘K offer u dit voor mijn schult.
|
|