De Bataafse hut
(1998)–Auke van der Woud– Auteursrechtelijk beschermdDenken over het oudste Nederland (1750-1850)
[pagina 154]
| |
6 Historisch bewustzijn (epiloog)In de vijf voorgaande hoofdstukken van dit boek is naar voren gekomen dat de voorstellingen die de samenleving zich van het oudste Nederland en zijn bewoners vormde, fundamenteel is veranderd. Hoewel in dit boek steeds naar het werk van individuele geleerden is gewezen, voltrok die verandering zich inderdaad in de samenleving als geheel. Door middel van lezingen, populair wetenschappelijke publicaties, via het onderwijs druppelden de nieuwe vreemde inzichten door en begonnen ze te groeien. Zelfs via amusante lectuur vonden ze hun weg, zoals een tafereeltje in Anna Rooze (1867) laat zien, een roman van de zeer populaire J.J. Cremer. Een officier schept op over de feiten der wetenschap: de aarde is miljoenen jaren oud, de mensheid tienduizenden, en Darwin heeft aangetoond dat er een ontwikkeling in de natuur is die niet uitsluit dat wij mensen niet alleen van de apen afstammen, maar via hen zelfs van eencellige diertjes. De dames in het gezelschap zijn geïmponeerd. En daar ging het ook om.Ga naar eind1 In de achttiende eeuw werden de ideeën over de oudste tijden binnen het raamwerk van de klassieke teksten en de bijbel geconstrueerd; in de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw verloor dat ene raamwerk zijn dominante en dus ook zijn integrerende karakter. Daarna kwamen er nieuwe samenhangen, nieuwe raamwerken, we zouden ook kunnen zeggen: nieuwe integrerende ‘verhalen’ waarmee dat oude verleden werd verteld. Maar niet alleen de manier waarop dat verleden werd geconstrueerd veranderde. De inhoud en de omvang ervan werden even ingrijpend gereviseerd. Over die omwenteling is al veel geschreven. De literatuur over de Verlichting en de Romantiek kan een bibliotheek vullen. Er zijn ook heel wat publicaties over het ‘historisch besef’, dat in de late achttiende eeuw veranderde en naar het huidige inzicht meer ‘modern’ werd. Dit betekent, heel kort samengevat, dat de ‘antiquari- | |
[pagina 155]
| |
sche’ belangstelling voor het verleden plaats maakte voor de opvatting dat het verleden historische processen laat zien. Het min of meer statische beeld van het verleden als een geheel van voltooide gebeurtenissen werd een dynamisch beeld dat ontwikkelingen te zien gaf. De historicus gaf zichzelf bovendien de taak de wijsgerige betekenis van die ontwikkelingen te ontdekken en het verleden als een zinvol geheel voor te stellen.Ga naar eind2 Het zou niet bijzonder moeilijk zijn geweest de veranderingen die De Bataafse hut beschrijft, met de steun van die enorme vakliteratuur en de duidelijke opvattingen over het vroegere historisch besef te ‘verklaren’. Maar wat zou zo'n verklaring hebben voorgesteld - wat zou ze meer hebben betekend dan dat dit boek de zoveelste bevestiging van een aantal courante ideeën is? Het is nu niet mijn bedoeling hiermee te suggereren dat ik de waarde van die ideeën gering acht. Het gaat me om iets anders, namelijk om de overtuiging dat de waarde van zulke verklaringen betrekkelijk zijn en vaak negatief uitwerken, omdat ze ons denken in bestaande concepten opsluiten. Aanvankelijk kunnen zulke concepten nuttig zijn omdat ze steun geven, maar later kunnen ze een sta-in-de-weg worden. Dit boek is (net als ieder ander) in feite één lange demonstratie van het feit dat verklaringen binnen een bepaalde maatschappelijke of wetenschappelijke conventie functioneren. Zo'n conventie geeft samenhang, ze integreert: het maakt daarbij niet uit of men de bijbel of de recente vakliteratuur als het gezag aanvaardt. Voor wie dat gezag niet nodig vindt, blijven er slechts opvattingen over die men op een bepaald moment wel of niet zou kunnen delen. Toen ik De Bataafse hut schreef, was ik meer geïnteresseerd in de raadsels, ik was niet op zoek naar oplossingen en al helemaal niet naar verklaringen. Waar had ik ze vandaan moeten halen? Toen het boek vorderde, stortte de Sovjet-Unie razendsnel in, een imperium, een wereld verdween, het was eerder een kwestie van maanden dan van jaren. Natuurlijk waren de verklaringen niet van de lucht en wezen de deskundigen de vele historische ontwikkelingen aan die de gebeurtenissen onontkoombaar hadden gemaakt. Al die wijsheid achteraf is echter wel heel weinig boeiend. Er is iets anders dat me meer bezighield, en -houdt: hoe het komt dat een samenleving opeens opereert als een vloedgolf die het bestaande wegvaagt, een massale onverzettelijke beweging vormt die zonder | |
[pagina 156]
| |
aanwijsbare regie en ook zonder kennelijke dwang van buitenaf tot stand komt en dan in een precies afgestemde, gelijkgerichte operatie een nieuwe wereld schept (een wereld die aanvankelijk alleen uit puinhopen kan bestaan). De spreeuwen in de herfst laten vergelijkbare maar vreedzame voorbeelden zien, wanneer ze met een zwerm van honderden individuen aan het stuntvliegen zijn: een zwarte wolk die op topsnelheid door de lucht zwiert en opeens massaal en totaal van richting verandert. Er is niemand die op een fluitje heeft geblazen en er zijn geen slachtoffers die versuft uit de wolk naar beneden dwarrelen. Hoewel we niet weten hoe dat werkt, hebben we wel een woord voor de wonderlijke zekerheid die er in zo'n wolk is, ‘instinct’. Als de grote mentale omslag die ik in De Bataafse hut beschreef oorzaken heeft gehad, dan bevinden zich die op diezelfde diepte waar ook het instinct werkzaam is, een gebied waarvan we weten dat het er is, zonder dat we het met de huidige wetenschappelijke conventies kunnen betreden.
Zoals een baas op zijn hond lijkt, zo borduurt een geschiedkundige met zijn of haar geleerde studies in zekere zin het eigen zelfportret. Als kind raakte ik gefascineerd door de oneindige tijd en ruimte in het heelal en door de stellaire catastrofes die elk moment een nieuw heelal scheppen. Iets ouder ontdekte ik aan de kust van de voormalige Zuiderzee, in de diluviale formaties van Gaasterland, de onvoorstelbare ouderdom van onze aarde. Als student zag ik door de ogen van Westendorp en Reuvens de nevels van de prehistorie optrekken en de eerste contouren van een middeleeuwse bouwkunst ontstaan. Hoe moet zo'n veranderend historisch besef worden ‘verklaard’ - niet alleen dat van Reuvens en Westendorp, maar ook dat van mezelf? Gaat het trouwens niet om precies hetzelfde fenomeen? Het schrijven van De Bataafse hut werd veel jaren later een vorm van heimwee naar de frisheid van mijn vroegere ervaringen; evenals Ovidius, wiens elegische woorden ik als motto koos, zag ik, voor altijd verbannen uit de wereld van het verleden, de vertrouwde gedaanten en gebeurtenissen voor mijn ogen, alle op hun eigen plek. Over de resultaten daarvan kan men van mening verschillen, en dat is ook wel gebeurd. Sommige reacties waren in de categorie Sie | |
[pagina 157]
| |
müssen erst noch mehr lernen, bevor Sie zu lehren anfangen.Ga naar eind3 De wijzigingen in deze tweede editie getuigen dat ik voor zo'n vaderlijk advies gevoelig ben geweest. Ik moet toegeven dat sommige kwesties toen niet goed uit de verf zijn gekomen. Vooral die kwestie waar het me om begonnen was, het schimmige verschijnsel dat ik maar als historisch bewustzijn zal betitelen. Ik wil een poging wagen om daar nu iets meer over te schrijven. Er is sinds kort een groeiende en belangwekkende literatuur over wat ik als een aspect van dat bewustzijn beschouw, als een persoonlijke individuele manifestatie ervan, de gewaarwording die in de kring der historici de ‘historische ervaring’ of de ‘historische sensatie’ wordt genoemd.Ga naar eind4 Het is niet mijn bedoeling me in de discussie over dat onderwerp te mengen, omdat mijn filosofische en theoretisch-historische scholing daarvoor hopeloos tekortschiet; ik waag het alleen op te merken dat het me beter had geleken de bedoelde ervaring of sensatie in het voetspoor van Nietzsche ‘onhistorisch’ te noemen, omdat ze immers een ogenblik de gewaarwording van tijdloosheid is.Ga naar eind5 Ik moet me nu beperken tot min of meer persoonlijke speculaties, die theoretisch-historisch niet erg belangwekkend zullen zijn; het onderwerp maakt het echter desondanks onvermijdelijk dat ik nu en dan de academische geschiedbeoefening (waar ik ook zelf deel van uitmaak) in het betoog betrek. Laat ik beginnen met te omschrijven wat ik, nadenkend over het verleden, mysterieus vind, in de hoop dat het betoog niet al te naïef of zelfs onnozel wordt, want het gaat om heel gewone, alledaagse dingen. Mysterieus is bijvoorbeeld het verschijnsel van de ontdekking, dat wil zeggen: plotseling iets zien dat er al steeds was maar dat in zekere zin niet bestond omdat het niet werd gezien. Zo lagen de terpen, de Middeleeuwen, de sprookjes en het oerwoud bij Apeldoorn eeuwen te wachten, tot het moment waarop ze werden gezien, het tijdstip waarop het heden een zodanige constellatie had gekregen dat ze daarin konden worden opgenomen - het moment dat dit heden en dit verleden in elkaar pasten. Het tweede raadsel komt grotendeels op hetzelfde neer, maar concretiseert de kwestie anders. Het gaat om het mentale concept ‘tijd’, opgevat als een soort chronologisch meetlint waarmee de werkelijkheid orde, structuur krijgt. Als nu een samenleving haar tijdsorde van vijfduizend jaar naar een onvatbaar aantal miljoenen ja- | |
[pagina 158]
| |
ren ziet exploderen, wat zegt dat dan over haar mentale werkelijkheid als geheel - die blijkbaar zo grondig wordt verbouwd dat er een fundamenteel andere tijdsdimensie nodig is om de nieuwe situatie te helpen structureren. Nog een andere kwestie: de vraag waarom de autoriteit van het woord (de tekst) verminderde terwijl die van het beeld (het concrete voorwerp) groter werd. En het grootste mysterie: dat die veranderingen op een bepaald moment in de tijd collectief worden geconcretiseerd. Dit zijn geen onderwerpen waarbij de vakliteratuur over de Verlichting en de Romantiek uitkomst biedt. Verlichting en Romantiek zijn trouwens ook maar begrippen, lang geleden bedacht om voor historische gebeurtenissen een geschikt plekje in de geschiedenis (ons beeld van het verleden) te zoeken. De gewoonte om met zulke begrippen te werken en ze als indeling te gebruiken, is vergelijkbaar met het determineren van planten en derhalve weinig geschikt. Het menselijk gedrag en het denken in het verleden is zoals bekend bijzonder veel ingewikkelder dan de uitwendige determinanten van bedekt- en naaktzadigen. Maar wat te doen als we die vertrouwde concepten, die de geschiedenis al zo lang een schitterende wijsgerige zin en samenhang heeft gegeven, even aan de kant laten staan - althans voor de zojuist gestelde vragen? Als het nu over spreeuwen ging, zouden we waarschijnlijk weer over instinct moeten gaan spreken. Bewustzijn lijkt in dit geval echter een betere term: collectief bewustzijn om aan te geven dat er op een bepaalde tijd een collectief te noemen manier van ordenen, zien, voelen is (en dus ook een collectief creëren en aanvaarden van wanorde, verdringing en gevoelloosheid). Het historisch bewustzijn beschouw ik als de manier waarop het collectief bewustzijn aan het verleden gestalte geeft. Het is duidelijk dat het gebruik van deze begrippen niet zonder bezwaar is, want we zouden toch tenminste een idee moeten hebben wat hun inhoud ongeveer is, en niet minder belangrijk is de vraag hoe de relatie tussen dit collectieve en het individu zou moeten worden bepaald. De mentale aardverschuiving die in De Bataafse hut wordt aangeduid, werd zichtbaar in het werk van individuen maar had tevens een collectief karakter. Het onderscheid tussen collectief en individu is op het terrein van het bewustzijn in- | |
[pagina 159]
| |
derdaad moeilijk aan te brengen. Misschien niet eens doordat de aard van het bewustzijn een dergelijk onderscheid moeilijk of zelfs onmogelijk zou kunnen maken (zoals het in de fysica onmogelijk is energie volledig uit een bepaalde omgeving te isoleren), maar ook doordat de vastbeslotenheid waarmee wij onze individualiteit koesteren (en onze afkeer van collectiviteit uiten) in hoge mate, misschien zelfs geheel en al, cultureel bepaald is - en dus een betrekkelijke waarde heeft. Degenen die bij de grote winkel- en hotelketens de marketing verzorgen, weten dat de klanten zich tot in het diepst van hun gedachten individuen voelen en zich tevens als massa gedragen. Maar het collectieve manifesteert zich in individuen: zijn we nu met een woordenspel bezig - is dat collectief bewustzijn niet gewoon de optelsom van een massa individuele bewustzijnen, heeft het wel een eigen bestaan (eventueel naar analogie van de uitspraak dat het totaal meer is dan de som der delen)? Ik moet bekennen dat ik dit een moeilijke vraag vind, omdat ik mij niet als expert op het terrein van ons bewustzijn beschouw. Er zijn echter op het vlak van de alledaagse ervaring aanwijzingen dat er een collectief ‘iets’ is dat al wordt aangevoeld voordat het zich concreet manifesteert, er hangt in dat geval iets ‘in de lucht’, of er ‘broeit’ iets. Een andere ervaring is de paradox dat iemand heel individueel een nieuw inzicht, een nieuw voornemen, een nieuwe houding kan krijgen waarvan de betekenis subjectief soms zo indringend wordt beleefd dat er in zekere zin van een vernieuwing van de eigen persoonlijkheid kan worden gesproken - terwijl korte tijd later blijkt dat veel anderen diezelfde hoogst individuele draai hebben gemaakt. Er had blijkbaar ‘onbewust’ een soort afstemming plaatsgevonden en er was daardoor een collectief gevormd. Het individu maakte zonder het te weten deel uit van een beweging voordat het zich dat realiseerde. Natuurlijk, dit is metafysica - maar het is ook een gewone ervaring waarvan de voorbeelden voor het grijpen liggen. Het overkwam de jonge individuen in de jaren zestig, die in hun eentje voor het eerst de muziek van Elvis hoorden en toen diep in zichzelf zeker wisten dat er een nieuwe existentiële werkelijkheid werd geschapen - en even later ontdekten dat er miljoenen geestverwanten waren. Het overkwam ook degenen die kort geleden om heel indi- | |
[pagina 160]
| |
vidueel gevoelde beweegredenen de begrafenis van een tragische prinses besloten bij te wonen, en die de volgende dag in de krant zagen dat meer dan een miljard individuen dezelfde persoonlijke beslissing hadden genomen. We spreken dan over een hype en halen onze schouders op. Maar waarom wordt het ene boek, het ene denkbeeld, de ene persoon een hype en horen we over andere nooit iets? Is ons gedrag op deze alledaagse terreinen essentieel anders dan wat we op de terreinen van cultuur en wetenschap doen? De vraag stellen is haar beantwoorden. De samenleving (het collectief, ons aller bewustzijn) creëert haar eigen condities waarin zaken en verbanden opeens worden ‘gezien’ en iets wordt ontdekt dat er altijd al was, waarin het ene deel van het verleden opeens gaat ‘leven’ en het andere doodgaat. Ze creëert haar eigen ruïnes, ze vernietigt de denkbeelden die het ontdekken van een nieuwe werkelijkheid in de weg staan. We zouden met evenveel recht kunnen zeggen dat de ruïnes de plek zijn waar de nieuwe werkelijkheid in aanleg wordt geschapen. Ze waren in de late achttiende eeuw overal te zien, al voordat de grote omwenteling het karakter van een vloedgolf kreeg; de vorige hoofdstukken geven er voorbeelden van.Ga naar eind6 De bellettrie van de late achttiende eeuw geeft in heel West-Europa voorbeelden te zien waaruit blijkt dat de ruïne toen niet als de voorbode van een na- | |
[pagina 161]
| |
Illustratie bij ‘De Bouval. Aan Eucrates’ van Elisabeth Maria Post, in haar bundel Voor Eenzamen, 1789. De Algemeene Vaderlandsche Letteroeffeningen schreef in 1783 dat de duisternis, eenzaamheid en stilte ‘bronnen van verheevene Aandoeningen’ zijn. De schrijfster Elisabeth Maria Post gaf daarvan een zuiver voorbeeld in haar bundel Voor Eenzamen (1789). In ‘De Bouval’ komt de ik-figuur in een stil en donker bos, ‘maar zelden wandelt hier een menschelijke voet’. Dadelijk blijkt dat dit de omgeving is voor verheven aandoeningen: ‘Het bijgeloof ziet hier schimmen en spoken waren; maar de wijsgerige waereldbeschouwer vorscht hier de voetstappen der vergankelijkheid na - en - gevoelt zijn eigen bestemming.’ Op deze ‘plechtige’ plek staat een vervallen kasteel. ‘Hier dwaalde ik eenzaam en peinzend’, met gedachten over het verleden, de betrekkelijkheid van macht en schoonheid, over het stilstaan van de tijd. ‘Alles tekent hier verwoesting - verlatenheid - en dodelijke rust af.’ Dan komt de maan op, ‘geheel in de dagen der voorwaereld vervoerd, vergat ik mijn tijd, maar een uil deed zijn nachtlied hooren, en ik ontwaakte uit mijne mijmering’.
| |
[pagina 162]
| |
derend Armageddon werd gevoeld. Er is veeleer een vermoeden dat de ruïne gestalte helpt geven aan een mentale werkelijkheid die nog net niet in het bewustzijn kan worden geconcretiseerd, een werkelijkheid die in de cultuur van de late achttiende eeuw als het Verhevene wordt aangeduid, omdat ze in haar grootsheid, haar nog onvatbare dimensie, tegelijk overweldigend boeiend als angstaanjagend is. Het collectief bewustzijn zoals ik dat hier omschrijf, lijkt misschien op een herleving van de aloude Tijdgeest uit de Romantiek, die in de negentiende eeuw wel te hulp werd geroepen om grote historische gebeurtenissen te ‘verklaren’. Ik wil er nogmaals op wijzen dat ik niet op verklaringen uit ben: het collectief bewustzijn is in mijn ogen geen metafysische explicatie voor een of ander historisch proces - het kan dat niet zijn, evenmin als het ontstaan van een vloedgolf in de oceaan wordt verklaard door enkel en alleen naar het begrip energie te verwijzen. We beseffen direct dat er in dat laatste geval nog wel wat meer komt kijken, omdat de huidige kennis op het terrein van energetische processen, waaronder ook energieoverdracht, enorm ontwikkeld is. De kennis op het gebied van het bewustzijn, en de overdracht van gedachten en gecompliceerde denkbeelden, is echter nagenoeg non-existent: het zou in deze omstandigheden wel heel onverstandig zijn grote uitspraken over oorzaken en gevolgen te doen. Het laatste wat ik wil is een Tijdgeest uit zijn doodsslaap wekken. Ik probeer nu alleen termen te vinden om de diepte aan te kunnen wijzen waar de grote verandering in het denken en voelen in de periode 1750-1850 plaatsvond.
Misschien klinken deze woorden over het historisch bewustzijn wat te apodictisch. Het is wellicht goed dat we, om de diepte van die transformatie in de decennia rond 1800 beter te kunnen beseffen, een parallel trekken en nog even over de eigen tijd nadenken, en hoe het historisch bewustzijn zich momenteel manifesteert. Dat het erg verandert, is geen geheim. Er is door geschiedkundigen van verscheidene disciplines al heel wat over het veranderende ‘historisch besef’ geschreven.Ga naar eind7 Ik wil het begrip nu liever niet gebruiken omdat het vaak met een academische, ‘echte’ geschiedenis als referentiepunt wordt gehanteerd. Binnen het geheel van het historisch bewustzijn is onze academische historische werkelijkheid echter een | |
[pagina 163]
| |
klein fragment, niet belangrijker dan de geleerde gesprekken die vader Eelhart in zijn namaakhut voerde. Misschien verandert het huidige historisch bewustzijn even fundamenteel als tweehonderd jaar geleden, misschien is dat ook alleen een kwestie van standpunt, maar het feit is gemakkelijk vast te stellen dat de veranderingen zich momenteel bij velen als overweldigend en fundamenteel voordoen. Ik ga de punten langs die ik hierboven in ander verband noemde: de ontdekkingen, de gezagsverhouding tussen woord en beeld, en de structurering in ruimte en tijd van de nieuwe historische werkelijkheid. Over het eerste punt zou veel te zeggen zijn. Het Discovery Channel is slechts een van de media - een van de invloedrijkste - die de samenleving met de grenzen van het huidige weten vertrouwd maken, en die daarbij ook nogal eens illustreren dat deskundigen intellectueel tot alles bereid zijn om hun vertrouwde ideeën over de werkelijkheid te kunnen handhaven. Op het terrein van de oudste geschiedenis gaan die grenzen bijvoorbeeld over het interpretatieprobleem bij prehistorische bouwconstructies in het Midden-Oosten en Centraal-Amerika, waarvan momenteel niet kan worden bedacht hoe die zijn gemaakt (waarom en door wie ze zijn gemaakt evenmin). Zo is er een grote monoliet van een zeer hard gesteente aangetroffen waarvan de zuiver vlakke inwendige zijkanten (het object lijkt nog het meest op een tombe) niet door zagen of boren kunnen zijn ontstaan (ook niet met de huidige technologie kunnen worden nagemaakt); de enige mogelijkheid, waarvan de uitvoering echter letterlijk ondenkbaar is, wijst op een smeltprocédé. Op een Latijns-Amerikaanse hoogvlakte zijn prehistorische patronen gevonden die zo groot zijn dat ze alleen vanuit een vliegtuig als een samenhangende figuur kunnen worden waargenomen. Er is één voorwerp bekend waar die reusachtige figuur een afbeelding van zou kunnen zijn: een haast onzichtbaar klein deel van een insectenoog; de overeenkomst is echter nog maar sinds kort aantoonbaar - sinds recente geavanceerde technieken zulke oogdetails zichtbaar hebben gemaakt. Wat deze curieuze overeenkomst kan betekenen, en waarom iemand in de prehistorie zo'n afbeelding maakte die alleen hoog in de lucht als zodanig zichtbaar is, behoort tot de prehistorische mysteries van onze tijd. | |
[pagina 164]
| |
Deze vraagstukken, het zijn er langzamerhand veel, zijn echter van een andere orde dan het probleem of Odysseus in de Zeeuwse delta zou kunnen hebben rondgedoold. Het lijkt alsof er een oudheid zichtbaar wordt die nu nog buiten ons conceptuele vermogen valt, en die van onze concepten omtrent de oudste techniek- en beschavingsgeschiedenis vermoedelijk weinig overeind zal laten. Het tweede punt. De verschuiving van tekst naar object en van woord naar beeld gaat vandaag de dag, tweehonderd jaar na vader Eelhart, onverminderd door. In de tweede helft van de negentiende eeuw werden de toonaangevende schoonheidsregels in de beeldende kunst en de architectuur niet meer door een kunsttheorie - dus met woorden - maar door nieuwe visuele beelden vastgesteld.Ga naar eind8 In de twintigste eeuw gingen de visuele massamedia niet alleen de collectieve opvattingen op het terrein van de esthetiek bepalen, maar beïnvloedden ze in toenemende mate ook de meningen op het gebied van de ethiek: de camera-instelling en de regie van de lichaamstaal dringen de collectieve besluitvorming naar een oordeel over goed of kwaad, dader of slachtoffer, beloning of straf, soms naar oorlog of vrede. Dat deze werkelijkheid bestaat, is overbekend. Dat ze zichtbaar is in de collectieve voorstellingen van het verleden, is evenmin onopgemerkt gebleven, vooral wanneer die voorstellingen spanning opleveren met de academische ‘echte’ geschiedenis. Een samenleving die is vergeten wie wanneer bij Dokkum is vermoord, en waarom, is bereid Willem van Oranje als held te vereren zolang hij op de televisie is. Terwijl de ‘ontlezing’ toenam, groeide het aantal openbare collecties van historische objecten in Nederland met honderdtallen en steeg het aantal bezoekers ervan naar een paar miljoen per jaar; de tienduizenden historische monumenten worden op de jaarlijkse monumentendagen door honderdduizenden bekeken. Het cultuurhistorisch toerisme is een mondiaal fenomeen dat in alle lagen van de westerse samenleving op een of andere manier is geïnternaliseerd. Als antropologen een soortgelijk maatschappelijk verschijnsel bij een vreemde exotische samenleving zouden hebben gevonden, dan zouden ze het waarschijnlijk bij de metafysica van dat volk hebben ondergebracht. Lieven De Cauter heeft deze metafysische dimensie aangeduid door de moderne westerse massale trek naar de ge- | |
[pagina 165]
| |
schiedenis op te vatten als een collectief zingevingssysteem dat de plaats van vroegere rituelen heeft ingenomen: het cultuurtoerisme als dodencultus, of als cargo cult waarmee het contact met de geesten van het verleden wordt gezocht.Ga naar eind9 Welke de diepere drijfveren ook mogen zijn, het feit waar het hier om gaat is dat in het recente collectieve bewustzijn het ‘echte’ verleden door visuele beelden, voorwerpen, gebouwen, indrukwekkende steden en landschappen wordt gerepresenteerd. Is er een principieel verschil met de cultus van de romantische historici die, nu bijna tweehonderd jaar geleden, het verleden met hun beschrijving van de couleur locale als een onmiddellijk ervaarbare werkelijkheid wilden evoceren, en die daarbij een groot publiek vonden?Ga naar eind10 Misschien is er inderdaad een principieel verschil. Het zou kunnen zijn dat de historische werkelijkheid en de structurering ervan niet gradueel, als deel van een continu proces, verandert (bijvoorbeeld steeds meer beelden, steeds minder tekst), maar dat ze er fundamenteel anders uit gaat zien. De structurering van de totale mentale werkelijkheid, waar de historische werkelijkheid een onderdeel van is, is immers al zeer ingrijpend aan het veranderen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de productie, de ordening en de interpretatie van informatie. De informatie op grond waarvan we ons beeld van de werkelijkheid scheppen - de actuele werkelijkheid, de vorige, de volgende, de werkelijkheid van thuis, van onze woonplaats, van de hele planeet - toont een groei die haast te hevig en te omvangrijk voor ons huidige neurologische en psychologische systeem wordt. Die informatiegroei schijnt daardoor bijna zelfstandig te functioneren, een tot leven gewekte zielloze reus te zijn die eigen feiten, eigen ontwikkelingen en werkelijkheden schept die sneller ontstaan en verdwijnen dan we verstandelijk en emotioneel in ons kunnen opnemen. De traditionele conventies over nut en noodzaak van informatie zijn in feite al volkomen ontwricht. Er ontstaan intussen nieuwe conventies, met nieuwe selectieprincipes en nieuwe waarden en normen.
Het historisch bewustzijn verandert mee, niet minder fundamenteel: het is immers geen enclave binnen het grotere geheel. Ik wil het nu niet hebben over het feit dat onze volksvertegenwoordigers de academische ‘echte’ geschiedenis niet kennen. Ook niet over de | |
[pagina 166]
| |
jaarlijkse honderdduizenden die op Kreta zien wat Evans vroeger in z'n eentje zag, en evenmin de vraag beantwoorden of we ons over die menigte moeten verheugen of er schamper over doen. Er zullen misschien dagen zijn waarop ook wij voor examentjes van onze collega's zullen zakken of dat we zelf bij het paleis van Knossos in de rij staan. Ik zou er liever op willen wijzen dat we inmiddels in de situatie verkeren dat de ‘echte’ werkelijkheid niet alleen maar in snel tempo verandert: die ontwikkeling kennen we al sinds de negentiende eeuw, hoogstens is het tempo toegenomen. Wat echt anders is, is dat er steeds minder criteria zijn om de werkelijkheid van illusie te onderscheiden. De enorme groei van informatie, die in de loop van de achttiende eeuw de basis vormde waarmee het onderscheid tussen feit en fictie kon worden vastgesteld, is ironisch genoeg in de overgangstijd naar de eenentwintigste eeuw nu juist de basis waarop die twee elkaar weer vinden. En dat niet alleen, ze gaan een hechte relatie met elkaar aan, ze verdrinken in elkaar: er zijn zo ontstellend veel feiten, zoveel waarheden, steeds meer werkelijkheden - wie zal bepalen wat een ‘echte’ werkelijkheid is, op grond waarvan, krachtens welk gezag? De propaganda waarmee de dictaturen van de twintigste eeuw hun bevolking hebben gemanipuleerd of de reclame waarmee consumenten worden verleid zijn achteraf gezien nauwelijks meer dan een aanloop geweest. Die twee zijn nog tamelijk grof en simpel vergeleken met de nieuwe situatie, de huidige, waarin het ook met de grootst mogelijke integriteit steeds lastiger wordt feit en fictie begripsmatig uit elkaar te houden. De praktijk van de productie en de distributie van het nieuws maakt het probleem mondiaal zichtbaar: ficties worden feiten, feiten worden fictie.Ga naar eind11 Wie denkt dat we daar de gevolgen van hebzucht, gemakzucht of andere vormen van zedenverwildering zien, steekt het hoofd in het zand: er wordt een nieuwe mentale werkelijkheid gecreëerd waarvan het wegvallen van het verschil tussen werkelijkheid en illusie een kenmerk is. De relativiteit van het werkelijkheidsconcept is zelfs op het gebied van de ‘harde’ wetenschap een vertrouwd fenomeen. Het is geen wonder dat het zich het duidelijkst presenteert waar ons begripsvermogen zijn grenzen bereikt, de terreinen van de quantummechanica en de astronomie (kosmologie). Oppervlakkig gezien | |
[pagina 167]
| |
lijkt de situatie daar een herhaling van de discussies die rond 1800 in Duitsland over het natuuronderzoek werden gevoerd, waarbij twee benaderingen mogelijk waren, de experimentele, mechanistische onderzoeksmethode en de filosofische, speculatieve.Ga naar eind12 De huidige toestand in de beide genoemde natuurwetenschappelijke regionen is echter essentieel anders, het experimentele, ‘harde’ (= herhaalbare) onderzoek heeft verschijnselen ontdekt die buiten haar eigen conceptuele domein liggen en die alleen intuïtief kunnen worden aangeduid. Er is met andere woorden een gebied in de materiële werkelijkheid ontdekt waar beide benaderingen even waar als onwaar zijn, waar feiten en fictie dezelfde wetenschappelijke status hebben. Of de historische wetenschappen deze nieuwe situatie overleven, is een open vraag, al durf ik wel te voorspellen dat ze dat niet met hun huidige conventies zullen kunnen doen. Misschien gaan de nieuwe voorstellingen die van de historische werkelijkheid worden gemaakt, weer meer op de achttiende-eeuwse rariteitenkabinetten lijken. Hun samenhang danken ze dan echter niet aan een integrerend concept over de werkelijkheid - dat is er niet meer - maar aan een samenhang die als het ware hypertextueel ontstaat (een samenhang die overigens ook meer analogie vertoont met de manier waarop we denken: associatief, dan de oude meer lineaire verteltrant doet).Ga naar eind13 De Grote Verhalen van de negentiende en de twintigste eeuw kunnen dan opnieuw verschijnen, maar ze zullen tegelijk reëel en fictief zijn, en ze zullen snel uiteenvallen in fragmenten die in nieuwe geënsceneerde werkelijkheden worden opgenomen. Ik beschrijf hiermee niet de toekomst, maar de praktijk die al in het heden zichtbaar is. Het zou zinloos zijn deze overal aanwijsbare verandering in onze mentale werkelijkheid te willen verklaren. Verklaren is een gewoonte uit de oude werkelijkheid, een academisch ritueel dat afstamt van de achttiende-eeuwse plicht om wijsgerige verbanden aan te tonen. Onze tijd heeft de hulp van zulke academische gewoonten niet nodig, laten we dat feit onder ogen zien. Het is voldoende dat we de nieuwe werkelijkheid zien ontstaan en dat proces zo scherp, zo schoon mogelijk waarnemen, zonder te oordelen, zonder te verklaren. De rest gaat vanzelf. |
|