| |
| |
| |
Hoofdstuk XX.
Vlinderen.
Young man, keep your record clean.
Daar komt een tijd in het leven van iederen jongen man, wanneer de vrouw een deel zijner gedachten in beslag begint te nemen. Dit is een mijlpaal van beteekenis op zijn weg, al gaat hij dien meestal onachtzaam voorbij.
De vrouw..... Maar welke vrouw! Uit het antwoord op die vraag valt dikwerf de gansche toekomst van een jongen man te voorspellen!
Een flinke kerel, een man van eer zal niet lichtvaardig spelen met het hart van een jong meisje. Hij zal haar niet nù aanhalen, dàn afstooten, al naar het hem invalt, zonder zich er om te bekommeren of zij lijdt.
Er zijn helaas vele mannen, welke dien naam
| |
| |
niet verdienen, en een meisje voor altijd haar geluk ontnemen zonder er verder over na te denken. O, speel nooit met het hart eener vrouw! Voor u moge dergelijk spel een scherts zijn, voor háár is het vreeselijke ernst.
Jammer dat veel meisjes ook niet geheel vrij te pleiten zijn, waar het geldt een hart te veroveren, er zich wat mede te vermaken en het dan als waardeloos speelgoed te breken en weg te werpen.
And she has hair of a golden hue,
And what she says: it is not true,
Toch is een coquet meisje lang niet zulk een verachtelijk wezen als een man, op wien men dit adjectief kan toepassen. Een ‘vlinder’ is geen man van eer meer. Hij is mooi of geestig, of iets anders, waardoor het hem gemakkelijk valt harten te winnen, maar deze voorrechten
| |
| |
zijn hem niet geschonken om er harten mede te breken.
Wordt een man door een meisje afgewezen of bedrogen, dan is zijn trots gegriefd en zijn hart gewond, maar het leven brengt hem zóóveel afleiding en bezigheid, dat de wond spoedig geneest en de pijn vergeten wordt.
Niet alzoo de vrouw. Love is of man 's life a thing apart, 't is woman's whole existence, zong Byron.
Haar leven gaat meestal stil voorbij, in droomerig nietsdoen of eentonige plichtsvervulling. Het hart - daar omheen draait zich het geheele vrouwenleven, en wanneer dat gewond wordt door iemand, die er zelf geen bezit, dan is er niets in het alledaagsche, eentonige bestaan van een meisje, dat hare aandacht van de wonde afleidt. Die wonde geneest niet meer en leidt niet zelden tot ziekte en dood.
Welke straf is zwaar genoeg voor den ellendeling, die, om zijne ijdelheid te bevredigen, een vrouw zulk een ontzettend lijden bezorgt? Daar zijn wezens - en zij noemen zich mannen - die
| |
| |
met trots het aantal hunner slachtoffers opsommen, zooals een wilde de skalpen zijner vijanden. Zij zouden echter minder praats hebben, wanneer zij bedachten dat hun succes niet zoozeer te danken was aan hunne persoonlijke onweerstaanbaarheid dan wel aan het feit, dat op dit oogenblik het aantal vrouwen in Holland dat der mannen met duizenden overtreft. Bij kunstclubs, soirées en partijtjes is, vooral op het platteland, een jong heer een witte raaf. Het is dus geen wonder dat in zulke omstandigheden de weinige heeren opgeld doen. Ware het omgekeerde het geval, zooals in sommige gedeelten van Amerika, dan zouden dezelfde jongelui misschien een treurig figuur maken en de jonge meisjes zouden niet eens op hen letten.
Menig meisje is onervaren en wordt spoedig verliefd, maar een ridderlijk man zal met deze hoedanigheden rekening houden en geen verwachtingen wekken, die hij niet van plan is te vervullen.
Er zijn ook jonge menschen verwaand genoeg,
| |
| |
om te meenen dat men een meisje maar behoeft te vragen om haar te hebben. Zulken worden onuitstaanbare mannen. Een onnoozele hals eindigde onlangs een brief aan zijn meisje met de volgende woorden: ‘Moge de hemel u zegenen en bewaren voor uwe u liefhebbende Pieter.’
Inderdaad, de hemel kan menig meisje geen grooter dienst doen dan haar bewaren voor een huwelijk met iemand, die zich verbeeldt dat hij ieder meisje had kunnen krijgen, als hij haar maar gevraagd had!
Een rechtschapen man zal iedere vrouw met onderscheiding behandelen, alleen reeds, omdat zij vrouw is.
Een oude negerin, die een zware mand droeg, kwam een tram binnen, waarin zich onder andere een gewezen President van de Vereenigde Staten bevond. Deze keek rond, of misschien een der aanwezige heeren zijne plaats aan de oude vrouw zou afstaan, maar niemand scheen hier lust toe te gevoelen. Dit ziende, stond ‘de
| |
| |
eerste man van den Staat’ op en bood in beleefde bewoordingen de negerin zijne plaats aan. Hiermede gaf hij zijne medepassagiers een les, waaraan vele jongelieden uit onzen tijd ook behoefte hebben, namelijk een les van eerbied voor de vrouw als vrouw.
In den regel laat een jongen zich meer voorstaan op zijne lichamelijke ontwikkeling en spierkracht dan op iets anders, en zien zij op hunne zusters en op meisjes in het algemeen met zekere minachting neer, omdat deze zwakker zijn. ‘Máár een meisje!’ kan hij met groote minachting zeggen; maar hij vergeet dat het meisje, wier fijner gevoel en zwakker zenuwen haar tranen doen storten over een onvriendelijk woord of een opzettelijk ruwe behandeling, misschien de eerste zou wezen om met een volkomen vergeten van zichzelf haar leven voor hem in de waagschaal te stellen.
‘Máár een meisje!’ Dus niet zoo bedreven als gij, beste jongen, in het roeien, spelen en zwemmen, doch verreweg uw meerdere in tact, vriendelijkheid en opgewektheid; uwe meerdere
| |
| |
in zachtheid en zelfbeheersching; uwe meerdere ook in liefde en zelfverloochening.
Een officier zeide onlangs: ‘Ik walg er van aan een jongelui's tafel te eten; men hoort er over niets anders dan over meisjes en paarden, en geen van beiden boezemen mij belang in.’
Die onverschilligheid omtrent meisjes deed hem niet in de achting zijner hoorders rijzen; het pleit niet voor een man, dat hij geen belang stelt in fatsoenlijke vrouwen, en men kan er zeker van zijn dat er in dat geval iets aan zijn karakter of levenswijze hapert. Wacht u ook voor den omgang met mannen, voor wie de onschuld der vrouw een fabel is. Dem Reinen ist alles rein, aber dem Schweinen ist alles Schwein, zegt Nietsche. Zulke mannen verraden dat zij nooit het gezelschap der reine vrouwen hebben gezocht en maar àl te veel verkeerd hebben met de onreine.
Wee den bruidegom, die op den huwelijksdag op zedelijk gebied geen voldoend gezondheidsattest kan overleggen.
| |
| |
Men is tegen te vroeg gesloten huwelijken, maar al is een jonge man niet dadelijk bij machte zich een gelukkig huiselijk leven te verschaffen, dit is geen reden, waarom hij niet op betere tijden kan hopen, en met het oog daarop gebieden zijn geweten en zijne eer hem, zich rein te bewaren van de zwakheid die later zijne vrouw en kinderen ongelukkig maken kan.
Ge kunt het ééns zijn of niet met de nieuwere begrippen over het huwelijk, dit ééne staat vast: dat ge zult liefhebben. En dit wensch ik u toe, dat ge het meisje, hetwelk ge met uw gansche hart zult aanhangen, open in het gelaat zult kunnen zien.
Toen een Romeinsche dame aan Cornelia, de moeder der Gracchen, hare juweelen toonde en vroeg de hare te mogen zien, nam Cornelia hare zonen bij de hand, zeggende: ‘Ziehier de eenige juweelen, waarop ik trotsch kan zijn!’
En inderdaad - zij gaven haar reden tot trots. Maar wat leerde deze edele moeder hun
| |
| |
ook, toen de tijd kwam, waarop allerlei lage verzoekingen tot den jongeling komen? ‘Doe nooit iets, waardoor ge de achting zoudt verbeuren van het meisje, dat ge eenmaal liefhebben en huwen zult.’
‘Zijn de jonge dames van onzen tijd geschikt voor het huwelijk?’ vroeg iemand, die een lezing hield aan zijn gehoor.
‘Zeker,’ riep een vrouwenstem, ‘maar de quaestie is dat gij mannen niet geschikt zijt voor uwe vrouwen.’
Men legt zich tegenwoordig toe op de veredeling van het ras der paarden, honden, runderen en varkens; maar geen enkele jonge man denkt er aan dat hij door zijn streng zedelijk leven veel kan bijdragen tot veredeling van het kind, dat hem eenmaal vader noemen zal. Hoe weinigen herinneren zich tijdig de eeuwige waarheid, dat de zonden der vaderen bezocht worden aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht!
Wie kent ze niet, de arme kleinen, die den vloek dragen van de karakterzwakheid hunner
| |
| |
vaderen, en een levende aanklacht zijn tegen den man, die in zijne jeugd de kracht miste Neen te zeggen!
Niets voert een jongmensch sneller ‘de hoogte af,’ niets maakt hem meer veracht bij zijne meerderen en zijne weldenkende vrienden, dan de zinnelijkheid.
Een lichtzinnige Atheensche vrouw, Theodora, verhief er zich op tegenover Socrates, dat zij de macht bezat om zijne discipelen van hem af te trekken.
‘Best mogelijk,’ antwoordde de wijsgeer, ‘want gij voert hen langs een gemakkelijken weg naar beneden, terwijl ik hen voortdrijf op het steile, moeilijke pad der deugd.’
Hoe kan een man zijne vrouw achten, gelijk een getrouwd man dat behoort te doen, als het ideaal harer sekse voor hem voor altijd bezoedeld is door zijn omgang met vrouwen, die hebben opgehouden dien naam te verdienen! Liefhebben zult ge; moogt ge er voor bewaard blijven zinnelijkheid aan te zien voor liefde, en zinnelijk genot, dat met het oogenblik voorbij- | |
| |
gaat, te verwarren met het hoogste en reinste geluk, dat een mensch ten deel kan vallen: liefdezaligheid.
Alexander de Groote zeide tot de koningin van Caria, dat lange nachtmarschen en matigheid in spijs en drank het beste voorbehoedmiddel waren tegen de verlokkingen der jeugd. Dit was zijne manier om er tegen te strijden.
In onzen tijd kan een jongmensch er zich nog in denzelfden geest tegen wapenen. Het beste middel is ongetwijfeld: hard werken bij eenvoudige spijzen.
Men behoeft zich juist niet aan misbruik van sterken drank over te geven, toch gebruikt een jongmensch dikwerf veel te veel prikkelend, aanzettend voedsel. Ook moet iemand, die zijn lichaam in bedwang wil houden, zooals een bedreven ruiter zijn paard, zorgen dat de geest steeds bezig zij, op nuttige wijze bezig zij. Hij moet vàn zich houden alle lectuur, die opwindt en de verbeelding bezoedelt, noch willen luisteren naar gesprekken, die vernederend zijn voor iedere vrouw, en dus ook voor de vrouw,
| |
| |
die hij liefheeft. Komen onreine gedachten, hij zoeke afleiding.
‘Vliedt de begeerlijkheden der jonkheid,’ zeide Paulus tot zijn jongen vriend Thimotheus.
Die woorden veronderstellen dat het mogelijk is de ‘begeerlijkheden der jonkheid’ te ontvlieden, en er zijn tal van medische en physiologische bewijsgronden aan te voeren, die deze opvatting bevestigen.
‘Hoe dicht kunt ge langs een afgrond rijden zonder er in te vallen?’ vroeg een dame aan eenige mannen, die hunne diensten als koetsier kwamen aanbieden.
De één zei dat hij gerust op een voet afstands van den afgrond durfde rijden, anderen durfden er nog dichterbij. Eindelijk zei er een dat hij de gevaarlijke plaatsen altijd vermeed. Deze man kreeg de plaats.
Paulus redeneert niet over de begeerlijkheden der jonkheid. Hij zegt alleen: Ontvliedt ze. Wetende dat het moeilijk is dergelijke verzoekingen weerstand te bieden, en dat hij, die aarzelt, reeds verloren is, leert hij dat men ze ont- | |
| |
vlieden moet. De vlucht is hier de ware dapperheid.
Geen beter harnas tegen de verleiding dan de omgang met edele en goede vrouwen, geen beter schild tegen alle verboden en onmatige zinnelijkheid dan een oprechte, reine liefde.
|
|