| |
| |
| |
Hoofdstuk XXI.
Liefde en huwelijk.
Die Liebe, nur die Lieb ist Leben!
Kannst du dein Herz der Liebe weih'n,
So hat dir Gott genug gegeben,
Heil dir! die ganze Welt ist dein!
hoffmann von fallersleben.
De uitdrukking: ‘Mijn liefste!’ klinkt zoet; zij wekt de beste gevoelens in de menschelijke natuur en behoort altijd bij de gelukkigste tijdperken uit het leven. Als een jongmensch begint lief te hebben, begint hij aan zichzelf te arbeiden.
‘Geloof mij,’ zoo riep de bekende opvoedkundige Ruskin de jonge meisjes toe, - ‘gij hebt de geheele vorming van den jongen man, die u liefheeft, in uwe hand: hij zal worden, wat gij van hem maken wilt, tenminste wanneer gij u niet vergenoegt met hem te nemen zooals hij is.’
| |
| |
De waarheid dezer woorden is algemeen bekend, en het is helaas een feit, dat meisjes en vrouwen de rol op zich moeten nemen van opvoedsters der jongelingen en mannen, die haar liefhebben. Maar dit pleit geenszins voor die jongelingen en mannen.
Gij, die door de wet gesteld zijt als meerdere der vrouw, moest niet dulden dat er nog zóóveel aan u te verbeteren zal vallen, dat uw meisje u nog ‘vormen’ moet. ‘Het is veel gelukkiger als zij u ‘nemen kan zooals gij zijt,’ en uw trots als toekomstig meester moest opkomen tegen den rol van leerling, waartoe uwe onvolkomenheden u vanzelf verlagen.
Over zijn aanstaand huwelijk sprekende, zeide Lord Byron eens: ‘Het spreekt vanzelf dat ik mij grondig verbeteren moet, om haar geluk en tevens het mijne te verzekeren.’ Maar zijn huwelijk was diep ongelukkig en eindigde met een scheiding. Als iemand zich in de bruidsdagen nog verbeteren moet, dan helpe de Hemel zijn arm vrouwtje!
Hebt ge een meisje liefgekregen, oprecht en
| |
| |
innig lief, dan is u een groote zegen ten deel gevallen, en ge moet u niet laten weerhouden door allerlei bezorgde menschen, die u het trouwen afraden, omdat het zoo duur is. Met een lief vrouwtje kan men weelde missen.
De onlangs overleden Duitsche dichter en schrijver, graaf Von Schack, ontving eens te Rome het bezoek van een jongen vriend, die hem kwam vertellen, dat hij geëngageerd was.
Na de eerste opgewonden mededeeling, vroeg de graaf: ‘Wat is zij voor een meisje?’
‘Zij is mooi, beeldmooi.’
De graaf zette, als in gepeins verzonken, een 0 op het vloei van zijn sousmain.
‘En rijk is zij ook.’
Er kwam nòg een nul op het papier.
Daarbij is zij lief en verstandig.’
Nu kwam er een groote 1 vóór de nullen en de graaf wenschte zijn jongen vriend van harte geluk.
De beeldhouwer Flaman, die vroeg trouwde, begon te wanhopen ooit een groot kunstenaar te zullen worden, omdat hij vreesde zich als
| |
| |
gehuwd man en vader niet genoegzaam aan de kunst te kunnen wijden, althans niet naar Rome en Florence te kunnen gaan, om daar de werken der meesters te bestudeeren.
Zijne jonge vrouw verzekerde hem echter dat hij een groot kunstenaar zou worden en van zijne reis niet zou behoeven af te zien.
‘Maar het zal niet gaan,’ zeide Flaman mismoedig.
‘Het zal wèl gaan,’ zeide zij. ‘Werk maar en spaar.’
Ziedaar de vrouw, die iederen man verder zal brengen. Dapper, welgemoed, zuinig, ijverig en verstandig - deze hoedanigheden blijven, terwijl schoonheid en rijkdom voorbij kunnen gaan.
De jonge man, wien het wachten lang valt en die niets liever wil dan zijn meisje tot vrouw maken, kan niet beter doen dan mevrouw Flaman aanried: Werken en sparen. Hij moet zijn geld niet in damp doen opgaan, noch iederen dwaas, die hem op den schouder tikt, en hem ‘een beste kerel’ noemt, een borrel presenteeren.
| |
| |
Heeft hij zijn meisje waarlijk lief, dan zal het werken en sparen hem niet moeilijk vallen, want het doel, waarnaar hij streeft, is oneindig schooner dan de genoegens, die hij zich moet ontzeggen.
Love took up the harp of Life, and
Smote on all the chords with might;
Smote the chord of self, that, trembling
Passed in music out of sight.
De liefde tusschen man en vrouw is het hoogste geluk op aarde. Toch kunnen wij niet geheel instemmen met hen, die jongelieden à tout prix willen doen trouwen, want getrouwd zijn is niet altijd hetzelfde als elkaar liefhebben.
Een predikant, die voor de vuist sprak, begon eens zijne toespraak bij een huwelijksinzegening met de volgende woorden: ‘Mijne vrienden, het huwelijk is een zegen voor weinigen, een vloek voor velen en een groote onzekerheid voor allen. Durft gij het aan?’
Na met luider stem deze vraag tot tweemaal toe gedaan te hebben, zei hij: ‘Laat ons voortgaan.’
| |
| |
Wij zouden hier Nietsche's woorden kunnen bijvoegen, waarvan wel niemand de waarheid zal betwisten: Es ist ein groszes Ding immer zu zweien zu sein.’
Maar de wetten en zeden verbieden vooralsnog iedere openlijke vereeniging, als deze niet voor het leven is, en dus blijft den jongen man weinig keus, en sluit menigeen den band voor de eeuwigheid, die hem binnen enkele jaren soms reeds pijnigt en knelt en in zijn loopbaan belemmert of zijn leven tot een voortdurende kwelling maakt. Toch - het kan ook goed uitvallen, en veel hangt op dit punt van hemzelf af.
Iemand, die wilde echtscheiden, reisde naar zijn vriend, een advocaat, om diens raad in te winnen.
‘Hoe heb je haar behandeld, toen je haar het hof maakte?’ vroeg de rechtsgeleerde.
‘Wel, ik behandelde haar zoo goed, als ik kon, want ik hield innig veel van haar.’
‘Goed, ga dan naar huis, maak haar gedurende een half jaar weer het hof, en kom mij dan den uitslag vertellen.’
Na verloop van het halve jaar verscheen de
| |
| |
vriend opnieuw, drukte den advocaat de hand en zeide: ‘Mijne vrouw en ik zijn even gelukkig, als in de wittebroodsweken, en ik ben van plan haar mijn levenlang het hof te maken.’
Hoe komt het dat menig man zijne ‘zaken’ met ijver behartigt, en toch de ‘zaak,’ die het nauwst met zijn geluk samenhangt, schandelijk verwaarloost? Waarom herziet hij dat contract nooit meer, en waarom geeft hij zich niet de minste moeite om den band door daden van liefde en toewijding te versterken en de genegenheid levendig te houden? Voor zoover het van hèm afhangt, wordt die band hoe langer hoe losser, de verhouding steeds koeler. En toch rust de verantwoordelijkheid voor de ‘vennootschap’ het Huwelijk in de eerste plaats op den man; want de firma staat immers op zijn naam!
Het is treurig te zien hoe weinig de ‘aangebedene’ van vroeger dikwerf meer bij haar aanbidder in tel is, zoodra zij de onbescheidenheid gehad heeft zijne vrouw te worden. Daar zijn mannen, die alleen liefde toonen, zoolang zij
| |
| |
de begeerde persoon niet bezitten, en het zijn vooral jonge mannen, die zich aan zulke wispelturigheid schuldig maken.
‘De vrouw is de slavin van een jongen man, en het bedorven kindje van een ouden man,’ zegt het spreekwoord. Een jonge man is nog niet zoo goed in staat de liefde eener brave vrouw op den rechten prijs te schatten, als iemand, die meer van de wereld gezien heeft.
‘Maak uwe vrouw nog steeds een weinig het hof,’ zoo zouden we iederen jongen echtgenoot wel willen toeroepen. ‘Daar is niet de minste reden een meisje te gaan veronachtzamen, omdat zij de goedheid heeft gehad u te trouwen. Het geluk, dat wij niet op prijs weten te stellen, wordt ons ontnomen, en de liefde, die gij niet meer waardeert, zal als het zoekende klimop zich wellicht elders hechten. Wie geen hartelijk echtgenoot meer is, heeft geen recht zijne vrouw er een verwijt van te maken, als zij verkoelt.’
Hier komt mij een aandoenlijk verhaal in de gedachte van een jong paartje, dat op de huwe- | |
| |
lijksreis was. Jo was tegen den avond boven op het dek onwel geworden, en Max bracht haar beneden in de halfdonkere kajuit, waar hij een rustig hoekje voor haar uitzocht en haar met een grooten grijzen plaid zorgvuldig toestopte. Hij ging naar zijne hut en keerde terug met een flesch eau de cologne, waarmede hij even kwistig was, als met tal van lieve woorden,.... totdat hij plotseling bemerkte dat hij een andere persoon vóór had. Zijne vrouw had een ander plaatsje in het damessalon opgezocht, en eene oude dame met juist zulk een grijzen plaid had haar hoekje ingenomen.
Max geraakte bij de ontdekking zóó van zijn stuk, dat hij zonder een woord te zeggen de vlucht nam.
Den volgenden dag echter haalde hij zijn vrouwtje over om zijne excuses aan te bieden aan de oude dame, die hij onwetend met teederheid overladen had.
‘Lieve,’ antwoordde de oude ziel met tranen in de oogen, ‘gij behoeft uw man niet te verontschuldigen. Het deed mij zoo goed met zulke
| |
| |
lieve woordjes toegesproken te worden; het herinnerde mij mijne eigene wittebroodsweken. Sedert vele jaren geeft mijn echtgenoot mij geen teedere namen meer.’
Die echtgenoot bedoelde geen onvriendelijkheid en denkelijk had hij zijne vrouw ook wel lief; maar waarschijnlijk was hij, evenals zoovele mannen, van meening dat een liefde, die vóór het huwelijk geen woorden genoeg kan vinden om zich te uiten, van lieverlede na den huwelijksdag in een diep stilzwijgen moet vervallen.
Een man, die wat goeds van zijn jong wijfje maken wil, moet bedenken dat een ons lof meer uitwerkt dan een pond afkeuring.
Her strength is your esteem; beware
Of finding fault; her will 's unnerved
By blame; from you 't would be despair;
But praise, that is not quite deserved
Will all her noble nature move
To make your utmost wishes true;
Yet think, while mending thus your Love,
Of matching her ideal too.’
| |
| |
Helaas, daar zijn duizenden vrouwen, die, in plaats van bemoedigd en gesteund te worden door haar man, tot de droeve overtuiging komen, dat zij zich bitter in hem bedrogen hebben en dat hij het huwelijk tot een last voor haar gemaakt heeft in plaats van tot een lust, zooals hij beloofde.
Jonge man, als gij trouwt, vergeet dan niet dat een goed echtgenoot een goede vrouw maakt.
|
|