| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
Spelen om geld.
On ne se précipite pas dans le vice avec préméditation, voyez-vous bien; on y descend par un joli petit sentier, qui serpente coquettement, et l'on se trouve au fond sans presque s'en douter.
G. Droz.
Talleyrand zeide eens tot een jongmensch, dat geen whist speelde: ‘Wat zult ge een ellendigen ouden dag hebben!’
Er ligt meer waarheid in deze woorden, dan men wel denkt. De hoofdzaak voor oud en jong is dat men zich vermaakt op onschuldige wijze, en zulk vermaak doet den mensch vroolijk zijn en houdt hem jong.
Na volbrachte dagtaak brengt men den avond doorgaans met onbeduidende bezigheden door; en wat er ook tegen het kaartspel mag aangevoerd zijn als tijdroovend, doelloos en zoo
| |
| |
voort, het blijft onze meening dat de verloren tijd geen ernstig verlies is, wijl men die uren anders toch maar aan praten, muziek of lichte lectuur zou wijden. Daarbij moet men bedenken welk een aardig amusement het spelen is, terwijl het tegelijk het geheugen oefent en het oordeel scherpt.
Als het verkeerd is om tegen een onbeduidenden inzet of voor de kosten der vertering een robber whist of een partij biljart met zijne vrienden te spelen, wat moet men dan zeggen van het speculeeren, dat reeds een handelszaak geworden is, door de openbare meening gewettigd en in bescherming genomen door menschen, die als steunpilaren van den staat gelden!
Men mag ook van ‘spelen’ spreken, wanneer men grooter sommen, dan men missen kan, steekt in ondernemingen, welker welslagen men niet in eigen hand heeft.
Het gewone spel blijft een onschuldig genoegen, maar het gevaar schuilt in het spelen om geld; dit is, naast het wedden om geld, (dat meer in het buitenland slachtoffers maakt), een
| |
| |
van de grootste gevaren, welk een jongmensch belagen.
Verleden zomer reizende met een ouden en een jongen man, die uit Italië terugkwamen, hoorden wij hen over Monte-Carlo spreken. De jonge man beroemde er zich op, dat hij vóór zijn vertrek nog dertig goudstukken gewonnen had. Maar de oude man schudde het hoofd.
‘U weet niet, mijnheer, van wien u dat geld gewonnen hebt,’ zeide hij ernstig. ‘Mogelijk hebben zij toebehoord aan iemand, die nog denzelfden avond een zelfmoordenaar is geworden, en dan kleeft er bloed aan.’
De oude man had gelijk; winnen is heel aardig, maar niet altijd weet men welke gevolgen het verliezen heeft voor de tegenpartij. Dagelijks leest men in de nieuwsbladen tot welke noodlottige gevolgen het spel aanleiding geeft. Vele handelsbedienden, kantoorklerken en zonen van goede huize worden er door tot oneerlijkheid gebracht, terwijl het spel niet zelden twist, ja, soms zelfs moord ten gevolge heeft.
‘Het jongmensch van zeventien of achttien
| |
| |
jaar,’ zegt zeker schrijver, van de verleiding in groote steden sprekend, ‘dat zich eensklaps uit zijn ouderlijk huis in een café overgeplaatst ziet te midden van jongelui, ‘jolige kerels,’ die hun hoed op één oor dragen, met de handen in de zakken loopen, de nieuwste café-chantantmopjes kennen, kwinkslagen wisselen met de buffetjuffertjes, enz., wordt - als hij geen sterke beenen heeft, en wie heeft dat op zijn leeftijd! - meegesleept en voelt bij zichzelf den wensch opkomen om ook ‘zoo'n kranige kerel’ te zijn. Het bezoek wordt herhaald. Hij leert spelen en (dat hoort er zoo bij!) drinken, en wordt meermalen van een solieden jongen een eerste losbol; want van den drank tot de zedeloosheid is maar ééne schrede. Zoo heel ongemerkt, zoo van dag tot dag,... altijd onder het schijnbaar gansch onschuldig streven ook ‘zoo'n ferme vent’ te worden als Die of Die. ‘Ziet ge, men springt niet opzettelijk in den poel der ondeugd; men daalt er onmerkbaar naar af langs een allerbekoorlijkst voetpaadje, dat zich bevallig door het
| |
| |
groen slingert, en op eens ligt men in het slijk, men weet zelf niet hoe.’
Het spelen om groote sommen kan nooit genoeg afgekeurd worden, want zooals wij reeds opmerkten, het is een vermaak, waarbij altijd een van beide partijen verdriet oogst. Het geluk van den winner is het ongeluk van den verliezer; en het spel om hoogen inzet is dus een onmenschlievend vermaak; het verdooft het medegevoel, kweekt een afschuwelijk egoïsme, en veroorzaakt een geheele ontaarding van karakter en gedrag.
Een van onze voornaamste kooplieden heeft verhaald hoe hij eens, toen hij nog jongste bediende was, zijn patroon moest vergezellen, toen deze een zijner klerken in hechtenis liet nemen. Deze klerk had zich aan de kas van zijn meester vergrepen. Arme kerel! Hij had er keer op keer geld uitgenomen in de ijdele hoop, dat een gelukkige kans hem eindelijk in staat zou stellen het tekort te dekken. Maar zoo als doorgaans het geval is: hij had er zich al dieper
| |
| |
en dieper ingewerkt. Het is de vraag, wie van de drie het meest ontdaan was: de patroon, de klerk of de jongste bediende, toen de schuldige, van diefstal aangeklaagd, naar het politiebureau werd overgebracht. En de ellende, die de knaap aanschouwde, toen hij de treurige tijding in het gezin van den veroordeelde moest brengen, maakte zulk een diepen indruk op hem, dat die nooit weer werd uitgewischt.
Een predikant, die jarenlang gevangenisprediker is geweest, schreef onlangs: ‘Een lange reeks van cellen wordt steeds bevolkt door jonge lieden, als klerken, handelsbedienden en dergelijke op den leeftijd van zestien tot drie en twintig jaren. Zij zijn de slachtoffers van het spel.’
Een Londensch magistraat, de heer Vaughan, heeft onlangs in een rechtszitting gezegd:
‘Ik wilde dat alle klerken uit de handelshuizen te Londen eens hier kwamen, en zagen, wat ik zie, en hoorden, wat ik hoor. Hoe menigmaal zouden zij de bekentenis vernemen, die wij zooeven van dezen ongelukkigen gevangene hebben vernomen: dat de reden van zijn
| |
| |
val aan het spel te wijten is. Het spel is de vloek van ons land.’
Een zeer achtenswaardige familie bracht den laatsten winter door te Mentone. Zij maakte kennis met een knappen, goedhartigen jongen, die alles bezat, wat een mensch gelukkig kan maken; en dit was hij ook geweest, tot hij speler werd. Iederen avond ging hij naar het nabijgelegen Monte Carlo.
Toen men er eens aan de table d'hôte over sprak, zeide hij met zijne gewone openhartigheid: ‘Het is waar, Monte Carlo is een hel, maar een hel, waar ik niet vandaan kan blijven.’
Hij waagde telkens de grootste sommen, en verloor eens negenduizend gulden. Iemand, die hem had zien spelen, vertelde, dat zijn gezicht had gegloeid van opwinding. Diezelfde week schoot hij zich dood.
Een groote schaduwzijde van het spel is ook dat het iemand ontevreden maakt met de gewone manier om geld te verdienen. Daarbij doet het hem den smaak in het huiselijk leven
| |
| |
verliezen, dat hem natuurlijk saai en vervelend voorkomt in vergelijk met de prikkelende uren in de van licht en verguld en kristal schitterende localen, waar hij den avond doorbrengt.
Hoe meer men er over nadenkt, des te meer moet men tot de overtuiging komen, dat de man, die nooit om geld speelt, het verstandigst handelt.
|
|