| |
| |
| |
Hoofdstuk XIV.
Geld.
The darkest hour in the history of any young man is when he sits down to study how to get money, without honestly earning it.
Horace Greely.
Het is wel waarschijnlijk dat de meeste jongelui graag ‘met den zilveren lepel in den mond’ geboren zouden zijn, en dat zij aldus gevrijwaard zijn zouden van geld verdienen en zuinig rondkomen. En toch - al heeft de armoede hare donkere zijde, toch is het negen van de tienmaal een geluk voor een jongmensch, wanneer hij overboord geworpen wordt en zwemmen moet, als hij niet zinken wil. Jonge menschen, waar wat in zat, hebben wij nog nooit door gebrek aan fortuin zien verongelukken.
Niets is noodlottiger voor een jongmensch dan dat hij zóóveel geld bezit, dat hij niets be- | |
| |
hoeft te doen om in zijn onderhoud te voorzien. Wee dengene, van wien men zegt: Welk een gelukskind! schreef Victor Hugo.
Men behoeft jonge menschen niet aan te manen om royaal te zijn; dat zijn ze meestal vanzelf. Maar zij mogen nooit roekeloos handelen met het geld, dat zij van hunne ouders ontvangen en dat maar al te dikwijls zwaar verdiend is. Geld verspillen, dat kan ieder wel; maar het verstandig uitgeven, dat kan niet ieder.
Er zijn door uitnemende menschen al heel wat wenken gegeven over het uitgeven van geld, en dat deze algemeen bekend en in gebruik zijn geraakt, is het beste bewijs, dat zij waarheid bevatten.
En hij, die 't stuivertje niet eert,
Krijgt zelden guldens in zijn kas,
waarschuwt Van Zeggelen.
Een stuiver gespaard, is een stuiver gewonnen, zegt Franklin.
Een stuiver op zak is beter dan een vriendin aan het hof, verkondigt een ander, die zeker
| |
| |
onaangename ondervinding had van een vriendin aan het hof. Ge ziet dus dat een stuiver nog niet zoo'n heel onbeduidend sommetje is. Zelfs is er eens een boek over geschreven, hoe een stuiver tot tienduizend gulden kan aangroeien, en ongetwijfeld kan men het zuinig omgaan met geld beschouwen als een van de zekerste middelen om tot fortuin te geraken. Het is niet zoozeer de som, als wel de wijze, hoe men er mede woekert.
Toen men het geld nog als ‘slijk der aarde’ beschouwde, werd er dikwerf met minachting neergezien op iemand, die er zuinig mede omging; maar in onzen tijd is het geld waarlijk niet meer als slijk te beschouwen. Zonder geld kan men nooit geheel onafhankelijk zijn in den waren zin van het woord.
Noem ook niet te spoedig een makker ‘gierig’, eer gij precies weet, waar hij zijn geld laat. Zoo werd onlangs van een jong officier van gezondheid verteld, dat hij van rijke makkers veel te lijden had gehad om zijne ‘schrielheid.’
| |
| |
Op zekeren dag, toen hij weer niet wilde bijdragen aan de onkosten van een tooneelvoorstelling, had hij weer grievende opmerkingen van zijne kennissen moeten hooren, en eindelijk had hij bedaard geantwoord: ‘Als jullie een oude moeder te onderhouden hadt, zou je zeker ook minder vrijgevig met je geld zijn.’ En na dien tijd heeft men zijne ‘gierigheid’ geeerbiedigd.
De strijd om het bestaan wordt hoe langer hoe zwaarder, en het aantal jonge menschen, aan wien het moeite kost in hun onderhoud te voorzien, wordt hoe langer hoe grooter. Verkeert men in dat geval, dan doet men wijs alle onnoodige uitgaven te vermijden en zoo weinig behoeften te hebben, als maar mogelijk is. Een jonge man, die niet veel inkomen heeft, moet zich het totaal overbodig genot van rooken niet aanwennen. Hij zal daardoor jaarlijks heel wat ‘stuivertjes’ sparen.
Wie van jongs af aan weelde gewoon is geweest, wordt allicht later ontevreden. Hij weet niet hoe lekker een zelfverdiende eenvoudige
| |
| |
boterham smaakt; en omdat hij het nooit ondervond, weet hij niet hoe oneindig gelukkiger men is bij eenvoudige spijs en dagelijkschen arbeid, dan bij overdaad en ledigheid. De ongelukkige, die nooit zijne eigen kleeren borstelde, kent het leven niet, zegt Multatuli, en ieder jongmensch, die begon met zijn jasje te schuieren en zijne schoenen te poetsen en door volharding en vlijt klom en klom, hij alleen weet hoe waar deze woorden zijn en hoe er oneindig meer genot ligt in rijk worden dan in rijk zijn.
Op zekeren dag zag Diogenes een kind uit het holle van de hand drinken, en wierp dadelijk den nap, waarvan hij zich tot dusver bediend had, weg, zeggende: ‘Dat kind is verstandiger dan ik.’
Hoe minder behoeften, hoe meer gemak. Weinig behoeften te hebben maakt ons vrijer en gelukkiger. De ware behoeftige is hij, die niet tevreden is met het noodigste, maar naar allerlei overtolligheden hunkert, die boven zijn bereik gaan.
| |
| |
Ge behoeft al uw geld niet op te potten, maar ge moet u gewennen niets te koopen, wat ge niet noodig hebt. Want dergelijke dingen worden u langzamerhand een behoefte; en als gij ze dan niet meer betalen kunt, gaat ge er voor leenen.
‘Leenen en borgen zijn boompjes, die wrange vruchten geven,’ zegt het spreekwoord. De menschen hebben u heel lief, totdat ge naar hun beurs wijst; door geld leenen en geld borgen zijn de beste vrienden, ja, zelfs bloedverwanten, elkaar vijandig geworden. Het versje:
bevat waarheid. Uitvoeriger waarschuwt Shakespeare er tegen:
Ter leen aan iemand geven of aan iemand vragen,
Moest menigeen zich bitter reeds beklagen;
Want hetzij ge schuldenaar of wel schuldeischer zijt,
Zoo licht raakt gij uw geld of vriend of beiden kwijt.
Zorg dus dat ge finantiëel op eigen beenen staan kunt; en is uw inkomen klein, dek
| |
| |
dan het tekort door weinig behoeften te hebben.
Ook de verleiding om schulden te maken is voor jongelieden zeer groot; want de wereld is vol woekeraars, die tegen hooge rente een jongmensch, dat in geldverlegenheid zit, willen helpen. Het ware te wenschen dat alle vaders weigerden dergelijke schulden hunner minderjarige zoons te betalen. Vooral adelborsten, cadetten en andere jeugdige militairen, die zoo buitengewoon gevoelig zijn op hun naam als ‘man van eer’, moesten nooit schulden maken. Iemand, die boven zijn inkomen leeft, - hij mag dan officier zijn en met hooge borst loopen, en zich man van eer wanen, - is tòch geen man van eer; want hij zal niet op tijd zijne schulden kunnen afdoen en eerlijkheid is een onmisbare eigenschap in een man van eer. Het is niet genoeg dat een officier kan vechten; dat kan een bulhond ook. Zijn woord moet heilig zijn, en is het dat, als hij zijne schulden niet betaalt?
Krediet is helaas maar àl te gemakkelijk te
| |
| |
krijgen, en dat is het verderf van menig jong huishouden geweest.
‘Ik heb den steen der wijzen ontdekt,’ zeide onlangs iemand. ‘Hij bestaat in slechts weinig woorden:
Indien ge aanstonds uwe schulden kwijt,
Dan houdt ge u nooit voor rijker dan ge zijt.’
Niet lang geleden vernamen we weer de treurige geschiedenis van een jongen man, die zich voor zijne academievrienden rijker had willen voordoen dan hij was. Hij was de zoon van een arm dorpspredikant, die van een jaarlijks inkomen van zestienhonderd gulden een gezin van acht kinderen te onderhouden had. Reeds vroeg onderscheidde de knaap zich door buitengewone vlugheid en grooten aanleg, en door den steun van eenige goede vrienden slaagden zijne ouders er in hem voor een wetenschappelijken loopbaan op te leiden. Eerst op de dorpsschool, toen op het gymnasium was hij steeds de eerste zijner klasse; en huisgenooten, bloedverwanten en
| |
| |
vrienden bazuinden om het zeerst zijn lof uit. Slechts ééne onthield zich daarvan.... de wijsste van allen - zijne moeder. Zij had hem zoo lief, en vreesde dat hij bedorven zou worden. Meermalen hield zij hem dan ook vóór, dat het voor een jongmensch niet in de eerste plaats aankomt op schitterenden aanleg, maar op vastheid van karakter en gestadigen arbeid, wil hij tot een waardig en gelukkig leven komen. Zoo gelukte het de verstandige vrouw den knaap gedurende zijn schooltijd in het rechte spoor te houden.
Jammer dat de herinnering aan zijne moeder, - zij stierf juist, toen hij naar de hoogeschool zou gaan, - niet machtig genoeg was om hem gedurende zijn studententijd zich vastheid van karakter te veroveren. Hij had een beurs gekregen en was dus flink op weg om zijne bestemming te bereiken; maar helaas, hij miste den zedelijken moed om de woorden uit te spreken, die toch aan de academie, zoowel als overal elders, heimelijke achting afdwingen: ‘Het convenieert mij niet.’
| |
| |
Hij was een ontwikkeld jongmensch; men zou dus gedacht hebben dat hij te degelijk moest zijn om veel om dingen van ondergeschikt belang te geven; en toch werd zijn leven aan de academie verbitterd door de gedachte dat hij zich niet zoo fraai kon kleeden, niet zulke mooie kamers kon bewonen en niet zulke schitterende ‘fuiven’ geven kon als zijne vrienden. De vraag hoe aan geld te komen, liet hem spoedig dag noch nacht rust.
Zijn geluk beproeven op het groene laken, dat was zijne eerste gedachte. Alles wat hij had ondernomen, was hem gelukt. Waarom ook dit niet?
Om kort te gaan: hij verloor, zooals ieder vroeg of laat doet, en was genoodzaakt van elk, die het hem maar geven wilde, geld te leenen, en daarna allerlei uitvluchten te bedenken, omdat hij het niet terugbetalen kon. Het natuurlijk gevolg was, dat hij door tal van zorgen en tobberijen werd gekweld, die hem ernstig belemmerden in zijne studiën. Spelen, zelfs valsch spelen, drinken om de martelende gedachte te
| |
| |
verdrijven.... en wat van drinken het gevolg is: zedeloosheid, altijd dieper val. Deze jonge man, van wien zoo groote verwachtingen waren gekoesterd, brak het hart van zijn ouden vader.
Vertrouw nooit op zoogenaamd ‘geluk’; want zij, die daarop rekenen, komen steeds bedrogen uit. Vergenoeg u met bescheiden, maar zekere winst. Speculeer nooit. Spaar, terwijl gij jong zijt, opdat ge op uw ouden dag geen gebrek behoeft te lijden. Trouw niet voordat ge een vrouw kunt onderhouden, en zie toe, met wie ge trouwt. Verdien zooveel geld, als ge kunt, en doe er zooveel goed mee, als u mogelijk is, zonder uzelf of de uwen tekort te doen.
|
|