| |
| |
| |
Hoofdstuk XII.
Goede manieren.
La politesse consiste à ne rien faire et à ne rien dire, qui puisse déplaire aux autres.
Mercure Suisse.
Beleefdheid, hoffelijkheid, goede manieren, of hoe men deze aangename hoedanigheid der menschen nog meer noemt, worden terecht beschouwd als een der middelen om in de wereld vooruit te komen. Zelfs heeft een bekend schrijver gezegd: hoffelijkheid is het paspoort voor populariteit.
Wij willen op deze uitspraak niets afdingen, maar hebben daarbij toch een voorwaarde, namelijk dat de beleefdheid, welke zoo groote wonderen doet, alleen zijn kan die, welke Goethe bedoelde, toen hij zeide: Es giebt eine Höflichkeit des Herzens; sie ist der Liebe verwandt. De hoffelijkheid, die uit het hart, met andere woor- | |
| |
den: die uit genegenheid, uit vriendelijke gezindheid voortkomt, dat is de eenige, die een jongmensch vooruit kan helpen; koude vormen alleen laten ook koud.
‘Ik mag dien jongen graag,’ hoort men wel eens zeggen, ‘hij heeft zulke innemende manieren.’
Het vriendelijke hart van zulke jongens heeft zich hier ongetwijfeld uit hunne manieren geopenbaard, en wanneer een jongmensch, dat goed over de menschen denkt, zich tot gewoonte maakt jegens iedereen, arm zoowel als rijk, dezelfde innemende hoffelijkheid in acht te nemen, dan zal hij zeker den eersten steen leggen tot het gebouw zijner populariteit.
Men vroeg eens aan een notaris, die de praktijk in zijne streek tot grooten bloei had gebracht en daardoor een aanzienlijk vermogen had vergaderd, hoe hij dit had aangelegd.
‘Och,’ was het antwoord, ‘op een heel eenvoudige manier. Ik groette allen, die mij groetten, ook de armsten, met dubbele vriendelijkheid en onderscheiding terug.’
Voor eenigen tijd kwam het volgende ver- | |
| |
haal in de nieuwsbladen voor: Een jonge man had bij zekere gelegenheid een beleefdheid bewezen aan een hem geheel onbekende oudere dame; en zie, jaren later werd hij verrast door de mededeeling, dat diezelfde vreemdelinge hem een legaat van vijftienduizend gulden had gemaakt.
Hierin ligt niets onwaarschijnlijks; vrouwen, die weinig hoffelijkheid ondervinden, zijn zeer gevoelig voor een kiesche beleefdheid.
De waarlijk goede manieren, welke ons uit het hart komen, de zoogenaamde politesse du coeur zijn van onze vroegste jeugd met ons samengegroeid; en hij, die ze kan afleggen als zijne Zondagsche kleeren, is de ware broeder niet. Gemaakte beleefdheid kan op den duur niet voor echte munt doorgaan.
Men verhaalt van iemand, die een uitstekende reputatie genoot, dat hij dit te danken had aan zijne levenslange gewoonte van jegens iedereen beleefd te zijn. Hij danste, om iets te noemen, ook altijd met meisjes, van wie niemand anders notitie nam, de leelijke en verlegen schepseltjes,
| |
| |
met stompe neuzen en puntige ellebogen en sluik haar, meisjes, die niet goed dansten of geen mond opendeden.
Door deze edelmoedige vriendelijkheid voor zieltjes, die weinig attenties ondervonden, omdat zij voor ongenietbaar werden gehouden en dit misschien ook waren, legde hij tallooze zaden van dankbaarheid in de harten van deze meisjes en hunne bloedverwanten.
Men zegt dat de oude koningen van Egypte elke toespraak tot hunne onderdanen aanvingen met de woorden: ‘Bij het hoofd van Pharao, gij zijt allen zwijnen.’ Geen wonder, als menschen, die allen, welke zij ontmoeten uit zulk een zwijnenoogpunt beschouwen, er weinig om geven of zij anderen door hunne manieren hinderen en kwetsen. En dit zijn juist de lieden, welke het spoedigst beleedigd zijn, als zij zelf een kleine tekortkoming ondervinden van anderen.
Ieder, die oplettend in de wereld rondkijkt, zal moeten toestemmen dat in ieder land en onder alle omstandigheden het hem met de
| |
| |
menschen gaat, zooals het den knaap met de echo ging. Spreken wij beleefd, dan ontvangen wij beleefd antwoord; zijn wij bokkig, dan klinkt ook het antwoord bokkig. Liefde wekt wederliefde, en dit is ook op beleefdheid van toepassing. Maar men moet zich die reeds als kind eigenmaken; men leert geen manieren meer, geen gemakkelijkheid, geen ongedwongen entrée de chambre, of wat er meer noodig is om een goeden indruk te maken, als men zes voet lang is en in rok en das gereed staat een soirée bij te wonen.
Dikwijls ziet men dat jonge menschen, wier omstandigheden geenszins tot de schitterendste behooren, meer blijk geven van de ware hoffelijkheid, van de ‘Höflichkeit des Herzens,’ dan zij, die van hunne vroegste jeugd door fijne beschaving omringd zijn geweest.
Ook maakt het altijd een hoogst onaangenamen indruk jongens van fatsoenlijken huize op spottenden toon te hooren spreken over het uiterlijk, of over de mismaaktheden van anderen.
| |
| |
Wij willen hopen dat zij het in onbedachtzaamheid doen; want wie opzettelijk iemand kwetst, door er op te wijzen dat hij met een gebrek ter wereld is gekomen, van zoo'n jongen is niets goeds te verwachten.
Het gebeurt niet zelden dat achter op de tram een arm, vermoeid wijfje staat met een zwaren boodschappenmand aan haar arm. Ieder weet dat de vrouwen uit den werkenden stand een hard leven leiden, en menig vrouwtje, dat in de tram zit, vallen dan ook de oogen toe. Och, 's nachts schreeuwt het kleintje haar immers telkens wakker, en ze gaat zoo laat naar bed, om de kleertjes weer heel te hebben tegen den ochtend, en moet zoo vroeg weer op om vader naar zijn werk te helpen. Geloof het, zulke arme zielen zijn in een voortdurenden toestand van afmatting.
Gij, jongelui, als ge haar een droevigen blik ziet werpen in de volle tram, wenk haar even en geef haar uw plaatsje. Niet alleen schenkt ge een oogenblik van rust en ontspanning aan een paar zeer vermoeide voeten, maar
| |
| |
ge geeft ook een goed voorbeeld van ware hoffelijkheid aan hen, die u omringen, en zult misschien anderen daardoor tot dezelfde goede daad drijven bij een volgende gelegenheid. In Amerika ziet men nooit een heer zich zetten in een tram of onnibus, zoolang nog ééne vrouw staat.
Misslagen tegen de vormen worden door de wereld hoog opgenomen; en uitnemende hoedanigheden hebben menigmaal door gebrek aan goede manieren niet tot de schitterende vooruitzichten geleid, die men voor den bezitter verwacht had. Dit klinkt u wellicht onwaarschijnlijk, maar ge moet niet vergeten dat de meeste menschen, met wie ge in aanraking komt, u slechts voor een korten tijd zien, en u alleen naar dien korten indruk kunnen beoordeelen.
‘'t Is jammer van dien jongen,’ hoort men dikwijls zeggen, ‘maar hij weet zich volstrekt niet voor te doen.’
In ieders leven komen oogenblikken voor, wanneer hij moet verschijnen voor de ‘grooten der aarde,’ of ten minste: voor wie hem dit
| |
| |
toeschijnen. De examinandus, die zich links en verlegen gedraagt en daardoor verward denkt en verward antwoordt; de smeekeling om een postje, die op audiëntie gaat en tegen de vormen zondigt; de klerk, die zich komt aanbieden, maar te laat verschijnt; de onderwijzer, die voor een commissie proeven van practische bekwaamheid aflegt, maar dialect laat hooren: zij allen hebben te laat geleerd van hoeveel waarde het is zich te gewennen aan goede manieren; en zij worden daardoor allicht bij anderen achtergesteld.
|
|