| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Hoe komt men vooruit in de wereld?
Komt, Hollandsche jongens, wat zit ge aan den kant,
En klaagt ge over slechte tijden!
Als gij met een krachtige, stevige hand
Dan zal er het scheepje wel glijden.
Uw denken zij willen; uw wil zij een daad!
Uw moed moet de harten vervullen,
Met 't vaste vertrouwen, dat 't moeilijkste gaat,
Niet ‘ZOU’ zij uw lijfspreuk, maar ‘ZULLEN’.
Hoe komt men vooruit in de wereld?
Die vraag is reeds door duizenden gedaan en ook hebben duizenden daarop door hun leven een klaar en helder antwoord gegeven. En dit antwoord zou in den volgenden goeden raad te vervatten zijn:
1o. | Wees eerlijk in daad en woord. |
2o. | Wat ge doet, doe dat goed. |
| |
| |
Toen Benjamin Franklin nog een arme jongen was, ging hij naar Londen om daar in een drukkerij werk te vragen. De meesterknecht vroeg hem, waar hij vandaan kwam en zei hem ronduit dat hij van een Amerikaan niet veel goeds verwachtte.
‘Kun je letterzetten?’ vroeg hij, den knaap wantrouwig aanziende.
Tot antwoord liep het ventje naar een van de letterkasten, en zette vlug het zes en veertigste vers van Johannes I:
En Nathanaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds komen? Philippus zeide: Kom, en zie.
Hij deed dit zóó handig en de keuze der woorden getuigde van zulk een buitengewone gevatheid, dat hij terstond in het werk genomen werd.
Waar het op aankomt, is dat ge uwe volle aandacht schenkt aan wat ge doet; één ding tegelijk, maar dát goed, tot zelfs in de kleinste onderdeelen.
De uitvinder van den stoomhamer schreef
| |
| |
eens: ‘Als ik in enkele woorden de ervaring moest uitdrukken van mijn ijverig en welgeslaagd leven, en deze aan jonge menschen op den levensweg moest medegeven als het beste middel om vooruit te komen, ik zou zeggen: Eerst plicht, dan vermaak. Uit wat ik gezien heb van het mislukken of achterblijven der meeste jongelui, en wat men gewoonlijk noemt: blijven zitten, zakken, sjeezen, enz., verklaar ik dat de oorzaak in negen gevallen van de tien ligt in het omkeeren van dezen eenvoudigen leefregel.’
Natuurlijk bedoelde hij niet dat het leven een onafgebroken werken en zwoegen zou wezen; hij wilde er slechts op wijzen wat voorafgaan en wat volgen moet. Te veel werk en te weinig inspanning is ook verkeerd, want dit zal onfeilbaar de gezondheid benadeelen.
‘Wat uwe hand vindt om te doen, doe dat uit al uwe macht,’ ziedaar de leuze der ware eerzucht. Onlangs werd aan een jong officier gevraagd of hij polo speelde.
‘Neen, mijnheer,’ luidde het antwoord, ‘ik
| |
| |
heb geen tijd genoeg om er mij voldoende in te oefenen, en ik heb er het land aan iets half te doen.’
Zoo spreekt iemand, die in den goeden zin van het woord eerzuchtig is: hij heeft er het land aan iets half te doen.
Handenarbeid is een mooi ding, maar de werkgevers maken een groot onderscheid tusschen den arbeider, die zijn verstand gebruikt, en den arbeider, die maar als een machine zijn werk verricht.
‘Hoe ik ontdek dat iemand een goede verkoopster is?’.... zeide een eigenaar van een grooten speelgoedwinkel kort na de St. Nikolaas-drukte tegen een collega. ‘Zie je daarginds dat tengere persoontje?.... Ik nam haar twee maanden geleden in dienst voor den drukken tijd. Ik belastte haar met den verkoop van poppen, die tot hiertoe in rijen naast elkaar in de kast hadden gestaan. Toen ik na eenigen tijd eens naar haar werk ging kijken, zag ik dat zij iedere pop een eigenaardige houding
| |
| |
gegeven had. De één bekeek zich in den spiegel; de andere zat bij een wieg; sommige stonden gereed om een quadrille te dansen, weer andere waren aan de waschtobbe of bij het fornuis, en een groote pop speelde schooltje over de kleinste soorten. De menschen verdrongen zich voor het raam en in een ommezien waren de poppen verkocht. Zoo bemerkte ik dat ik een uitstekende winkeljuffrouw had gekregen; zij gebruikte haar hoofd bij haar werk.’
Wilt ge in een betrekking vooruitkomen, - vooruitkomen op anderen, - dan moet ge u onderscheiden boven die anderen, ja, zoo mogelijk u onmisbaar maken. Hij in wiens dienst ge zijt, moet de overtuiging krijgen dat hij niet louter met een huurling te doen heeft, maar met iemand, die zijne belangen getrouw behartigt. Het jongmensch, dat vooruitkomt, is hij, die de aandacht heeft getrokken, wijl hij iets bijzonder goed doet, beter dan zijne collega's.
Zulk een jongmensch laat zich ook niet van de wijs brengen door tegenspoed. De aanvoerder, wiens veldtocht onder tegenspoed begint, maar
| |
| |
die niettemin, terwijl hij misslagen herstelt en de goede gelegenheid afwacht, volhardt tot zijn doel bereikt en de zegepraal zijn deel is, zoo iemand is de rechte man op de rechte plaats. De redenaar of staatsman, wiens maidenspeech in het water valt ten gevolge van verlegenheid of ongewoonte, maar vast besluit dat zijne bespotters eenmaal met bewondering naar hem zullen luisteren, is een groot man. In ieder geval ligt het geheim van vooruitkomen voor een groot deel in de kunst, zijn voordeel te doen met de opgedane ervaringen.
Bereid er u echter op voor, dat, als ge vooruit komt, velen uwer bekenden en kameraden u vijandig zullen aanzien, waardoor ge ook allicht met laster zult te kampen hebben. Maar als uw eigen gedrag geen aanleiding geeft, zal het u toch geen kwaad doen. Wanneer men u belastert, laat dan slechts uw handel en wandel van dien aard zijn, dat niemand op den duur geloof kan hechten aan het kwade gerucht.
Veel vrienden hebt ge niet noodig, maar de enkelen, die gij bezit, moeten goed zijn.
| |
| |
‘Ik heb tien goede vrienden,’ zeide eens een verstandig man, en hij wees naar zijne tien vingers.
Er zijn menschen, die zelden slagen of ten minste altijd achteraankomen. In de eerste plaats zij die altijd hinderpalen zien. Wilt ge iets ondernemen, kijk het werk dan flink in de oogen, laat zoo weinig mogelijk aan het toeval over, en bereken de moeite en kosten zorgvuldig. Maar hebt ge eenmaal den arbeid op uwe schouders genomen, ga dan zonder aarzelen voort en spaar geen moeite om uw doel te bereiken. Volgens onze spreekwoorden zijn er twee menschen, die altijd winnen: de wager en de aanhouder.
Anderen zijn zelf wel niet geneigd tot angstvallig wikken en wegen, lang aarzelen en uitstellen, maar zij laten zich door een àl te bezorgde moeder of een zwaartillenden vader weerhouden van groote inspanning. Op zulken is het weemoedige versje van toepassing, dat de geschiedenis is van menig mislukt man:
| |
| |
Wollte einst was Rechtes werden,
Doch mein Vater sagte es oft,
Das man nie erreicht auf Erden,
Was man wünscht und was man hofft.
Und mein Vater war im Rechte,
Wen'ger wünscht ich jedes Jahr.
Was ich jetzt noch werden möchte
Ist ein Knabe, wie ich's war.
Weer anderen hoort men zeggen: ‘Ik zal nooit in de gelegenheid zijn te toonen, wat er in mij zit; de markt is overal overvoerd.’
Zeker wel, die gelegenheid komt voor allen; maar niet allen zorgen dat zij gereed zijn, als die gelegenheid zich voordoet. Als sommige menschen meer dan anderen vooruitkomen, dan is dat niet, omdat ze meer ‘geboft’ hebben, maar omdat zij zich voorbereid hadden om de eerste de beste gelegenheid te kunnen aangrijpen. ‘Wij mogen niet aan ons goed gesternte overlaten, wat voor onze eigene rekening staat.’
Sommigen ook meenen dat men in Amerika,
| |
| |
Transvaal of Indië beter vooruit zal komen, als het hier niet gaat. Maar is het niet-gaan niet veelal eigen schuld? Op ijverige, goed onderlegde jongens is men ook in Holland graag.
Kloeke hoofden en rappe handen,
Worden gevoed in alle landen,
zong onze Heye terecht.
De meeste haantjes-de-voorste hebben hun voorspoed niet aan buitengewone omstandigheden te danken, maar zij hebben eenvoudig partij weten te trekken van den tijd en de omstandigheden. Op één man, die de wereld verbaast door het vinden van een zwaren goudklomp, zijn er duizenden, die het kostbaar metaal aan kleine korrels uit het zand moeten schiften. Men heeft berekend dat slechts één op de vierduizend goudwerkers dit geluk ten deel valt, en dat slechts één van een millioen menschen de gelukkige bezitter is van de wondervolle gave, die wij genie noemen. Maar zij, die het succes korreltje voor korreltje moe- | |
| |
ten zoeken, kunnen door arbeid en volharding even ver komen als de anderen. Taai geduld brengt het menigmaal even ver als genie.
‘Er zijn maar twee wezens,’ zegt een Oostersch spreekwoord, ‘die den top van de pyramiden kunnen bereiken - de adelaar en de slak.’
Behalve spelen, drinken en dergelijke in het oog loopende gewoonten, zijn er nog verschillende andere, die iemand in zijn maatschappelijken wedloop in den weg kunnen staan en hem een noodlottige belemmering kunnen worden; bijvoorbeeld onhandigheid of gebrek aan tact, slechte manieren, verlegenheid, enz. Vooral niet te vergeten: gebrek aan stiptheid.
Een jongmensch verloor door dit laatste gebrek onlangs nog een prachtige betrekking aan een maatschappij te Amsterdam. Hij moest om twaalf uur voor de directeuren verschijnen, en was vijf minuten over het bepaalde uur binnen. Terstond echter moest hij van een der directeuren hooren dat hij te vergeefs kwam, daar men er niet aan dacht iemand te engageeren,
| |
| |
die een half uur te vergeefs op zich liet wachten.
De aspirant kwam hiertegen op, zeggende dat hij maar vijf minuten over zijn tijd kwam.
‘Dat is waar,’ was het antwoord, ‘maar wij zijn met ons zessen. Vijf maal zes is dertig, en zoo heeft u ons dertig minuten of een half uur doen verliezen. En tijd is geld. Jongelui, die niet op vijf minuten zien, kunnen wij niet gebruiken. Zij komen 's morgens vijf minuten te laat en 's middags weer, dat is tien minuten daags, dus een uur in de week. En zoo ontstelen zij ons in een jaar twee en vijftig kostbare uren, terwijl wij hun toch hetzelfde volle salaris moeten uitkeeren, als de bedienden, die op hun tijd aan den gang gaan.’
En met een buiging werd hem het gat van de deur gewezen.
Zoo ziet ge dat ge ook door stiptheid op anderen een voorsprong kunt behalen.
‘Bij den slag van Montebello,’ zeide Napoleon, ‘gaf ik Kellerman bevel om den aanval te wagen met achthonderd paarden; en met deze kleine bende rende hij dwars door zesduizend
| |
| |
Hongaarsche grenadiers in het volle gezicht van de Oostenrijksche cavallerie. Maar deze cavallerie had een kwartier noodig om de plaats te bereiken; en ik heb opgemerkt dat het juist die kwartiertjes zijn, welke soms over een veldslag beslissen.’
Zouden wij er niet bij kunnen voegen: ‘die soms over ons vooruitkomen beslissen?’
|
|