| |
| |
| |
Hoofdstuk X.
Ontspanning.
De indruk, dien een man geeft bij zijne lichaamsoefeningen, is de proef op zijn karakter.
Plato.
Twee heeren speelden eens in een tuin te Chelsea een partij tennis toen het rijtuig van Carlyle stilhield met het doel een van hen, den beroemden geschiedschrijver Froude, mee te nemen op een rijtoer, iets wat gewoonlijk driemaal in de week gebeurde.
Terwijl het rijtuig, waarin de oude man zat, voor het huis stilhield, verschool de heer Froude zich tusschen de struiken. Carlyle, hem nergens ontdekkende, reed alleen verder en de twee heeren hervatten hun spel.
Een van de beroemdste geschiedschrijvers, zich verschuilende voor den grootsten wijsgeer
| |
| |
van zijn tijd!... wat een kostelijk onderwerp voor onzen Braakensiek!
En als nu een man van dien leeftijd en kennis de voorkeur gaf aan een partij tennis boven een geleerd discours, dan kunnen we het toch een gewonen schooljongen niet kwalijk nemen, als hij liever speelt, dan zich in Plato verdiept!
Gelukkig is men het er tegenwoordig algemeen over eens, dat inspanning zonder uitspanning doffe, trage jongens maakt. Maar.... maar.... eerst inspanning, dan uitspanning. Eerst zaken, dan vermaken. En dan bedacht dat wie het meest van de uitspanning geniet, diegeen is, wie zich eerst het meest heeft ingespannen. Want wat niet gespannen is geweest, kan ook niet ontspannen worden. Een beroemd man heeft gezegd: ‘Te spreken van rust of ontspanning, waar geen arbeid is voorafgegaan, is nonsens. Het is dan een genoegen, waarop wij geen recht hebben; - een belooning, die wij niet hebben verdiend; en zal dan evenmin een genot zijn, als de rust van den nacht een
| |
| |
genot is voor iemand, die den heelen dag reeds heeft geluierd en gesluimerd.’
Er is dikwerf gevraagd: Wat is de beste wijze van ontspanning? - Maar zou hiervoor wel een algemeene regel te geven zijn? Ieders smaak en neiging doen hem geheel verschillende vermaken zoeken.
Lichaamsoefening is een ontspanning, die voor iederen knaap noodig en gewenscht is, en daarom moet ge trachten er smaak in te krijgen, zoodat gij u spoedig gewent dagelijks beweging te nemen. Kent ge eenmaal die behoefte, dan zal zij u levenslang bijblijven. De man, die als knaap gaarne voetbal, cricket en tennis speelde, gaarne zwom, turnde of op zijn rijwiel rondzwierf, zal uit pure behoefte aan beweging, ook op later leeftijd zijne zenuwen en spieren blijven stalen en oefenen, en tot op zijn ouden dag zal hij daarvan de heilzame gevolgen ondervinden.
Sommige jongens houden er meer van om alleen rond te boemelen, dan aan een spel deel te nemen. Zulke slaperige, trage, in zichzelf
| |
| |
gekeerde naturen krijgen al spoedig een zwartgallige levensbeschouwing, of, wat nog erger is, zij loopen gevaar tot hoogst verderfelijke gewoonten te vervallen. Voor dergelijke jongens zou het niet kwaad zijn, als er verplichte deelneming aan spel en lichaamsbeweging was.
Voor eenigen tijd werd in een Amsterdamsch blad tegen het zoo geliefde voetbalspel gewaarschuwd. In de ‘Westminster Gazette’ was namelijk een lijst voorgekomen van de ongelukken, bij het voetbalspel veroorzaakt, en deze lijst droeg den titel: Slagersrekening over 1893. Zij bevatte 341 ongelukken, waarvan 24 met doodelijken afloop.
‘Gebroken nekken nemen de eerste plaats in bij 104 slachtoffers,’ zoo kon men lezen, ‘maar gebroken beenen zijn er dichtbij met 100. Gevallen, waarbij allen de arm bezeerd is, zijn er maar 25. Verwondingen van onderscheiden aard, kneuzingen, inwendige bloeding als anderzins, worden op 88 geschat.’
| |
| |
Maar andere bladen kwamen hier spoedig tegenop.
‘Dat het spel gevaarlijk is,’ wierp men tegen, ‘wat verschillende couranten door aanhalingen van ongelukken, die in Engeland gebeurd zijn, trachten te bewijzen, is onwaar. In Engeland zijn verscheidene stelsels van voetbalspel, waarvan vooral dat van Rugby om zijne ruwheid berucht is; en het is dan ook bij dit Rugbyspel, dat de meeste ongelukken gebeuren. Een ongeluk bij ons ligt meestal òf aan den speler zelf òf aan de ongelijkheid van den grond, en is volstrekt niet aan het spel zelf te wijten.’
Toch, al is het niet te ontkennen dat deze spelen heilzaam werken op het gezicht, de spieren, het humeur en het oordeel, wordt er wel eens wat àl te veel waarde aan gehecht. Er zijn jongens, die er meer om geven no. 11 bij het cricqetspel te zijn dan no. 1 van hun klasse, en op een makker, die om de een of andere reden geen goed speler is, wordt met minachting neergezien.
Hebt ge wel eens van Herbert Spencer ge- | |
| |
hoord? Zijne denkbeelden zijn in Holland in de geleerde wereld zeer bekend.
Gewoon iederen dag een partij biljart in de societeit te spelen, werd hem eens door een jongmensch gevraagd of deze de eer mocht hebben zijn tegenspeler te zijn.
De philosoof gaf den eersten stoot, maar toen de andere speler aan de beurt kwam, bleek deze zulk een geoefende hand op het groene laken te hebben, dat hij het spel in eens afspeelde en Spencer dus geen gelegenheid meer kreeg om zijn queue te gebruiken. Deze laatste sloeg het spel met belangstelling gade, maar zijn gezicht betrok hoe langer zoo meer.
Toen eindelijk het jongmensch na den laatsten stoot zich glimlachend omkeerde en blijkbaar verwachtte, over zijne bedrevenheid gecomplimenteerd te zullen worden, zeide de geleerde op stroeven toon: ‘Mijnheer, een tamelijke mate van bedrevenheid in dergelijke spelen is het kenmerk van een goede opvoeding; maar een meesterschap, zooals door u aan den dag wordt gelegd, getuigt van een slecht bestede jeugd.’
| |
| |
Hierop nam hij zijn hoed en verdween.
Drie klippen moet ge zorgvuldig vermijden bij al uwe spelen:
1o. Te veel tijd aan dergelijke spelen te geven; niet alleen door het spel zelf, maar ook door het praten en napraten er over;
2o. de onedelmoedige antipathieën, de ellendige afgunst, die dikwijls een gevolg zijn van het spel; en
3o. moeten wij vooral waarschuwen tegen het onzinnige ‘racen’, dat reeds zoo menigeen ongelukkig heeft gemaakt, en dat nu letterlijk geen enkel voordeel aanbiedt dan den vrij twijfelachtigen roem van - lichaamskracht.
Wat zal een jongmensch met zijne avonden doen?
Na volbrachte dagtaak kan hij niet ook den geheelen avond in touw zijn, en dus gaat hij allicht naar de komedie of andere uitspanningsplaatsen.
Vele ouderen zijn nog tegen komediebezoek. Het komt ons echter voor dat alles afhangt van de stukken, die gespeeld worden. Het ééne
| |
| |
stuk veredelt, het andere vergiftigt; het komt er maar op aan een goede keuze te doen.
Veel ernstiger moet gewaarschuwd worden tegen bezoek der café's chantants en dergelijke inrichtingen, die geheel op prikkeling der zinnen zijn ingericht, en meestal de eerste handwijzer zijn, welke jonge menschen op dwaalwegen voert. De jonge man, die er als in een harnas binnentreedt en er koeltjes weer uitgaat, gansch ongekwetst door de pijlen, op hem afgezonden, met een verbeelding even rein en onbezoedeld, als toen hij er binnentrad, wordt schaars gevonden.
Hoe het zij, heeft de zedelijke atmosfeer van dergelijke lokalen al geen nadeeligen invloed, de gewone atmosfeer laat er stellig te wenschen over.
Gij hebt zeker den leeftijd wel, wanneer men niet alleen zelf zijn tijd verstandig te verdeelen weet tusschen arbeid en vermaak, maar ook dat vermaak verstandig weet te kiezen. Ernstigen arbeid en vroolijk, maar onschuldig vermaak - ziedaar wat de dagen der jeugd zonnig maakt.
|
|