lijke villa's kent men hier niet) waarvan de vensters door luiken of zonneblinden beschut worden tegen de zonnestralen, zoodat men ook niet eens den troost heeft te kunnen denken, dat men gezien wordt.
Tom heeft echter nog een andere verrassing.
‘Kijk eens,’ zegt hij, terwijl de paarden lustig voortdraven, en hij haalt het blaadje uit den zak, dat in de stad eenmaal 's weeks verschijnt, - ‘morgen concert van de schutterij en bal na, uitsluitend toegankelijk voor heeren-donateurs en hun dames Zullen we er eens heengaan? Het kan heel aardig zijn.’
‘Maar jij danst immers niet?’
‘Welnu, dan zie ik hoe jij danst. Je hebt al kennissen genoeg om er je waarschijnlijk goed te amuseeren. Daarenboven zal er vuurwerk zijn op de rivier.’
Ik heb grooten, grooten lust. De overweging alleen hòe ik me kleeden zal, is genoeg om me den ganschen avond bezig te houden.
‘Verrukkelijk, Tom! Maar ik wou toch wel dat je ook kon dansen... Weet je wàt, straks als we thuiskomen, zal ik het je leeren. Vindt je dat goed? De quadrille, bijvoorbeeld, is niet moeilijk. Je kijkt maar hoe de andere heeren doen. Het is maar wat heen en weer loopen!... En dan de wals... O, je wiegt maar wat. Doodeenvoudig. Dat kan er tegenwoordig wel door!’
Tom lacht vroolijk met zijn frisschen, zorgeloozen lach, en als we thuiskomen en onze hoeden hebben afgezet, schuif ik dadelijk de tafel opzij en plaats hem tegenover me.
‘Moeder, wat zeg je van mijn kippen?’ zing ik lustig, zooals we dat op school deden, als we eens onder elkaar dansten, zonder de viool van den dansmeester, en mijn rokken een weinig optrekkend, doe ik hem den quadrillepas voor.
Tom poogt me na te doen, wat hem evenwel zóó onhandig afgaat, dat ik in lachen uitbarst en schater, tot ik de hand in de zij moet houden.
Dan begin ik opnieuw met mijn onderwijs, maar