ving zijn voorbij. Zaterdags komt hij en 's Maandags gaat hij weer terug, of soms ook blijft hij, als er iets te doen is, waarheen hij mij kan vergezellen.
‘Je moet om mij nooit thuisblijven,’ zegt hij dikwijls. ‘Geniet nog zooveel mogelijk. Bevalt je dit leven?’
Nu, het bevalt me zóó goed, dat het mij een wonderschoone droom gelijkt, waaruit ik straks misschien weer wakker zal worden in mijn bed op school; maar om hem genoegen te geven verzeker ik hem dan, dat het rustige, kalme leven op Brinio's-Erf mij oneindig meer aanlokt.
‘Maar het is niet altijd zomer, Madelon!’
‘O, ik houd ook van den winter. Ik weet zeker, dat ik er mij nooit zal vervelen!’
Nu heeft hij mama overgehaald, mij nog, eer we trouwen, welke groote gebeurtenis in Februari zal plaats hebben, een paar weken naar Lindenhof te zenden. Papa lachte smakelijk, toen hij het hoorde, en zei: ‘Hij is óók niet dom!’ maar ik ben overtuigd, dat de voornaamste drijfveer van Tom's verzoek bezorgdheid is voor mijn later geluk.
‘Ze moet Waaldorp ook eens in den winter zien,’ heeft hij aan mama gezegd.
Nu, mama vindt ook heel goed, dat ik eens ga, want Brinio's-Erf moet verschrikkelijk gek zijn gemeubileerd. De oude heer Van Borne heeft wel nagenoeg den geheelen inboedel gekocht, maar het meeste meubilair heeft hij op zolder laten zetten of in afgelegen kamers, terwijl hij de woonvertrekken heeft gestoffeerd met de plompe, ouderwetsche stukken uit zijn eigen boerderij. Dat hoorden we indertijd van tante, en Tom, dien ik ongemerkt polste, bevestigde het.
‘Als we getrouwd zijn, moet je het maar eens comfortabel maken,’ zei hij onlangs goedig, maar mama vindt beter, dat ik het nu maar tegelijk doe; alles is dan in orde, als ik kom.
Allen toonen zich zeer met hem ingenomen. Adèle noemt hem een ongeslepen diamant, mama een coeur