| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XXVI.
De vermaken der vrouw.
De herinnering, die een vermaak achterlaat, is de proef van zijn gehalte.
Jean Paul.
De evangelist Johannes, zoo verhaalt ons Cassianus, vermaakte zich op zekeren dag met een tamme patrijs.
‘Hoe is het mogelijk,’ zeide een jager, ‘dat een man als gij zijn tijd zoo kan verbeuzelen!’
‘Waarom hebt gij uw boog niet gespannen?’ vroeg de evangelist.
‘Wel,’ hernam de jager, ‘als ik dat deed, zou hij zijne spankracht verliezen en spoedig geheel onbruikbaar zijn.’
‘Verwonder u dan ook niet,’ zeide de apostel, ‘dat ik mijn ingespannen geestesarbeid nu en dan een oogenblik afwissel met een onschuldig tijdverdrijf, opdat ik mij daarna met te meer ijver in godsdienstige overpeinzingen zal kunnen verdiepen.’
Geen verstandig mensch zal zich verwonderen dat ook
| |
| |
de ernstigste en zedigste vrouw somtijds aan eenige uitspanning behoefte gevoelt. Daarom willen wij een hoofdstuk aan dat onderwerp wijden, opdat zij, die de vorige hoofdstukken lazen over den arbeid der vrouw, het boek niet onvoldaan zullen ter zijde leggen met de woorden: ‘Enkel plichten en geen vermaak, neen, hoor, dat kan voor niemand goed zijn.’
‘Het vermaak is voor de vrouw, wat de zon is voor de bloem,’ zegt Beauchêne. ‘Zij krijgt er kleur en schoonheid door. Maar zoodra het de gestelde maat te boven gaat, verkwijnt ze er onder.’
Volgens een oud godgeleerde kan men den ganschen godsdienst in een enkel gebod samenvatten: ‘Dien God en wees vroolijk.’
Maar het is niet mogelijk vroolijk te zijn, als de boog altijd gespannen is, en wij nooit eenige verstrooiing hebben.
Weinigen onzer genieten het schoone leven naar waarde. Weinigen onzer waardeeren den onberekenbaren zegen van gezondheid, kracht en tijd. Toch is het wel degelijk onze plicht, zoo gelukkig te zijn als wij kunnen. Zij dwalen die vroolijkheid zonde noemen.
Er zijn vrouwen, die altijd nog een donkere plek zien in den heldersten zonneschijn. Zij moesten bedenken dat het even verkeerd is een kruis op te zoeken, als zich er aan te willen onttrekken, wanneer het ons opgelegd wordt.
Ieder onzer kent jonge dames, die zingen noch spelen, lezen noch rijden, schaatsrijden noch kaatsen - kortom, die nergens plezier in hebben. Gelukkig begint dit soort van vrouwen schaarsch te worden; maar dit neemt niet weg, dat de eene vrouw veel spoediger voldaan is over een vermaak dan de ander. De minst eischenden zijn dezulken die haar dag het nuttigst besteden. Zij, wier eenige bezigheid bestaat in het najagen van allerlei vermaken, zij ken- | |
| |
nen geen gezonde vroolijkheid. In hare zelfzucht zijn zij zichzelf te veel, en hebben nergens plezier in.
Ofschoon uitspanning voor ieder mensch een behoefte is, zoo is er niets, wat den geest en het lichaam meer afmat, dan een onafgebroken reeks van vermaken. ‘Het is waarlijk geen wonder,’ zegt Carlyle, ‘dat de beklagenswaardige vrouwen van de groote wereld zich aan de bedwelming van opium overgeven en avonturen zoeken. Veeleer moet men zich verbazen dat deze toongeefsters der beschaving niet op een goeden dag, getroffen door het hopelooze van haar toestand, gelijktijdig besluiten er een eind aan te maken, en aan de wereld het schouwspel bieden van gravinnen en baronessen, bengelend aan hare kousebanden, aldus op de eenvoudigste en goedkoopste wijze verlost van haar ‘ennui.’
‘Ennui,’ die vreeselijke matheid, door geen slaap te overwinnen, is het natuurlijk gevolg van een levenswijs aan louter vermaak gewijd, en is even ondraaglijk als de doodende eentonigheid van een geheel vreugdeloos bestaan. Neen, om waarlijk gelukkig te kunnen zijn moet men aan een matigen arbeid gematigde uitspanning paren, en het vermaak steeds door den arbeid laten voorafgaan. Zonder arbeid is ontspanning geen ontspanning meer, zooals het woord ons zelf aanduidt. Zal het vermaak ons verfrisschen en opmonteren kunnen, dan moeten wij eerst vermoeid zijn geweest.
Evenals zooveel andere goede zaken, werden eertijds de uitspanningen in de open lucht alleen door mannen genoten; maar tegenwoordig zijn de vrouwen verstandig genoeg er ook aan deel te nemen, daar zij eindelijk tot de ontdekking gekomen zijn dat een goede eetlust, een vaste slaap en sterke zenuwen alleen veroverd kunnen worden door lichaamsbeweging in de open lucht. Ja, zelfs zijn er nu weer jonge
| |
| |
meisjes, die in een tegenovergesteld uiterste vervallen en te veel beweging nemen.
Wij zullen hier geen opsomming geven van al de lichaamsbewegingen in de open lucht, die de gezondheid bevorderen, mits met mate genoten. Een wandeling moet men liefst in gezelschap doen, opdat men zich niet in gedachten verdiepen zal. Roeien en gymnastiseeren, mits onder het oog van een ervaren meester, kunnen heilzaam werken op het figuur en de gezondheid. Jagen en paardrijden zijn kostbare genoegens, maar het wielrijden wordt door verscheidene doctoren zeer aanbevolen. Sommige dames hebben plezier in schieten; maar waarom zullen zij de harten van arme, onschuldige vogeltjes doorboren, terwijl zij die van de heeren der schepping met één blik kunnen breken? Cricket schijnt ons voor dames een even geschikte uitspanning als lawn-tennis, en is een zeer nuttig spel, daar het lichaam en geest gelijktijdig oefent.
Onder de uitspanningen binnenshuis noemen wij allereerst het dansen; het geeft een gezonde lichaamsbeweging, maar heeft een gevaarlijke zijde, waartegen elk verstandig meisje op hare hoede moet zijn. Het ware namelijk te wenschen dat danspartijen vroeger begonnen en eindigden. Want het is onmogelijk den volgenden morgen verkwikt op te staan en met moed de dagtaak te beginnen, wanneer men den ganschen nacht heeft doorgedanst, terwijl toch het doel van elke uitspanning is ons te bekwamen voor ons werk en niet ons daarvoor ongeschikt te maken.
In een boek, door een geestige vrouw geschreven, las ik onlangs het volgende: ‘Een jonge man, die voornemens is een meisje ten huwelijk te vragen, moet trachten te weten te komen, hoe zij zich gedraagt op den morgen na een bal of een laat feest. Komt zij “frisch als een hoentje” aan het ontbijt, met een opgewekt gezichtje en een goeden eetlust, dan kan hij er op aan dat zij twee, voor een huisvrouw
| |
| |
uitstekende eigenschappen bezit: een sterk gestel en een goed humeur. Is daarentegen aan de ontbijttafel hare plaats ledig en verschijnt zij laat met bleeke wangen en fletse oogen, terwijl zij haar boterham zit te verkruimelen, dan zal hij verstandig doen...... elders naar een vrouw uit te zien.’
Laten jonge meisjes deze waarschuwing ter harte nemen, en op den morgen na een bal eens in den spiegel kijken. Zien zij er bleek en flets uit, dan kunnen zij er van verzekerd wezen dat zij te lang bleven, te zwaar soupeerden, te veel dansten of op de eene of andere manier misbruik maakten van een gezonde uitspanning.
In het belang der menschheid trekken wij te velde tegen de bewering, dat een meisje dagelijks eenige uren moet piano spelen, of zij er al dan niet genoegen in schept.
‘Drie dingen,’ zeide Mozart, ‘zijn onontbeerlijk voor een goed speler,’ en daarbij wees hij veelbeteekenend naar zijn hoofd, zijn hart en de toppen zijner vingers, als symbolen van begrip, gevoel en vaardigheid. Hoe kan men dan van een meisje, dat deze eigenschappen mist, veronderstellen dat zij plezier in muziek zal krijgen? Haar zullen de uren, aan muziek gewijd, steeds een kwelling blijven, en voor hare betrekkingen zullen zij een ware beproeving zijn.
‘Ja,’ zeide Heine reeds, toen hij over de piano schreef, ‘de piano is het marteltuig, waarmede de tegenwoordige elegante wereld gefolterd wordt tot straf voor hare gekunsteldheid. Hadden de onschuldigen nu maar niet mede te lijden! (Helaas, mijne naaste buren, twee jonge dames, studeeren op dit oogenblik een schitterende étude voor twee linkerhanden!) Deze scherpe, ratelende tonen, zonder eenigen geleidelijken overgang, - dat ziellooze, dwarrelende rumoer, - dat aarts-prozaïsch gerommel en getingel, die piano-manie doodt alle geest en gevoel, en wij worden stomp, ongevoelig en dof. Die algemeene speelwoede, - die triomf- | |
| |
tochten van allerlei piano-virtuosi - zij teekenen onzen tijd en bewijzen niets dan de zegepraal van werktuiglijke krachten over den menschelijken geest. Technische vaardigheid, machinale juistheid, vereenzelviging met het besnaarde speeltuig - in één woord, een tot instrument geworden mensch, ziedaar het hoog verheven en veel geprezen ideaal van onzen tijd!’
‘Neen, hoor,’ zeide onlangs iemand, ‘nooit in mijn leven zal ik er weer bij een dame op aandringen piano te spelen. Eens heb ik er maar al te veel berouw over gehad.’
‘Hoe dat? - Wat gebeurde er dan?’ vroeg een half dozijn nieuwsgierige stemmen.
‘Zij speelde,’ was het antwoord. ‘Nooit zal ik de les vergeten, welke ik dien dag kreeg.’
Vele zoogenaamde amusementen worden ons zóó onhandig voorgediend, dat zij allesbehalve vermakelijk zijn. De gewone uitspanning van alledaagsche menschen bepaalt zich hoofdzakelijk tot wat men ‘conversatie’ noemt. Maar hoe stijf en onbelangrijk, hoe zouteloos en geestdoodend is onze conversatie meestal.
Twee heeren, waarvan de een doof was, gingen eens te zamen wandelen.
‘Mooi weer!’ zei de ander.
‘Wat?’ vroeg de doove.
‘Mooi weer!’
‘Wat zegt ge?’
De opmerking moest nog eenige malen herhaald worden, eer de doove man haar begreep.
‘Het is verwonderlijk,’ riep hij uit, ‘hoe weinig een doove mist!’
Een vrouw, die zich de moeite geeft om een gesprek belangrijk te maken, en, zonder zich op den voorgrond te stellen, het gezelschap aangenaam bezighoudt, is een schat voor hare vrienden.
| |
| |
Het reizen in vreemde streken is een uitstekend en tevens leerzaam middel om zich te ontspannen, mits volgens een goed overlegd plan en behoorlijk voorbereid.
Kunnen wij eens gaan ‘uitrusten,’ dan moeten wij onszelf ook niet dwingen allerlei vergezichten, museums en wat dies meer zij te gaan zien, tenzij wij er bepaalden lust toe gevoelen.
Een Engelschman ging eens op reis, zeggende dat hij voornemens was Frankrijk te bezoeken. Te Dover aangekomen, veranderde hij echter van gedachten; en op de Engelsche klippen gezeten, liet hij zijne blikken dwalen naar de Fransche kust aan de overzijde van het kanaal.
‘Wel,’ vroegen zijne vrienden bij zijne terugkomst, ‘hoe vindt gij de Franschen?’
‘Och, juist als vroeger,’ luidde het antwoord. ‘Zij hielden zich nogal op een afstand.’
Hij had er voor bedankt zich tegen zijn zin te vermoeien, juist in een tijd, dien hij geheel had gewijd aan zijn genoegen. De eerste eisch voor een ware vacantie is rust. En dus zag hij van zijn voornemen af, omdat het hem niet meer toelachte.
Alle mannen beweren dat zij nu en dan behoefte hebben aan ontspanning, maar dat zulks ook het geval is met hunne vrouwen, dat komt velen niet in de gedachten. En toch hebben deze er doorgaans veel meer behoefte aan, want de werkkring van een man is meestal vol afwisseling, terwijl die van een huisvrouw eentonig is en zij daarenboven eigenlijk nooit ‘gedaan’ heeft.
In een aflevering van een geneeskundig tijdschrift vonden wij de volgende regelen.
‘Mevrouw N, vier en veertig jaar, moeder van acht kinderen, werd plotseling krankzinnig. Haar man, dien men ondervroeg naar de vermoedelijke oorzaak van hare ziekte, verzekerde dat hij er geen verklaring voor vinden kon.
| |
| |
‘Zij was een zeer huiselijke vrouw,’ vertelde hij, ‘altijd bezig voor de kinderen of de huishouding; zij ging nooit uit, zelfs niet naar de kerk; met de buren bemoeide zij zich niet, kortom, zij was altijd thuis en een van de beste vrouwen en moeders.’
De geneesheer van het krankzinnigengesticht - uit welks jaarboeken dit verslag is overgenomen - zegt, waar hij dit geval bespreekt: ‘Deze echtgenoot, die zijne vrouw zoo hoog waardeerde, had moeilijk de oorzaak van hare krankzinnigheid helderder uiteen kunnen zetten, als hij die volkomen doorgrond had.’
Het is waar dat het altijd moeite kost een vrouw en moeder een tijd van ontspanning te bezorgen; en hoe trouwer zij hare plichten vervult, des te grooter worden de bezwaren. Zij denkt dat niemand hare huishouding zoo goed kan bestieren als zij zelf, en daarin heeft zij gelijk. Zij weet zeker dat niemand voor de kinderen zijn kan, wat zij voor hen is. Ook dit is waar. Toch moet zij vacantie nemen, en na een week van volkomen rust zal zij nog beter huishoudster en trouwer moeder zijn, terwijl door hare afwezigheid de huisgenooten haar dubbel op prijs zullen leeren stellen.
Is zij somtijds prikkelbaar? - Zij is ook zoo moe. Is zij wellicht gedrukt en somber? - Maar zij is uitgeput en overwerkt. Zend haar ergens heen, waar zij slapen kan zonder gestoord te worden door kindergeschrei; waar zij zich aan tafel kan zetten zonder zelf de gerechten te hebben toebereid; waar hare nachten zonder kwellende droomen en hare dagen zonder beslommeringen zijn; waar de onhandigheden der dienstboden haar niet aangaan, en zelfs het gerinkel van scherven haar niet doet ontstellen. Zulk een vacantie zal haar matten blik den ouden glans terugschenken; haar gullen meisjeslach opnieuw door uw huis doen klinken, haar stap de vroegere veerkracht geven en rozen tooveren op hare bleeke
| |
| |
wangen. Het is merkwaardig hoe snel een vrouw opknapt, wanneer haar maar de kleinste gelegenheid daartoe gegeven wordt.
Een zeer geschikte uitspanning is ook de eene of andere liefhebberij, die ons voor eenige dagen aan den sleur van het dagelijksch leven onttrekt, hoe eenvoudig en goedkoop, ja, hoe onbeduidend zij wellicht wezen moge. Al is onze kennis der plantenkunde, scheikunde, geologie of wat dan ook nóg zoo gering, die luttele wetenschappelijke voorbereiding kan iedere gewone wandeling hoogst belangrijk maken.
George Lewes, de bekende schrijver en geleerde, vischte op zekeren dag in een sloot langs den weg. Een glazen kom stond naast hem, en daarin wierp hij telkens zijne ‘vangst.’
Een Iersche daglooner, die hem daarmede bezig zag, vroeg hem spottend of hij zalm vischte. Lewes antwoordde bedaard van ja. De Ier bleef toezien, en toen de geleerde een grooten, zwart-en-geelen water-salamander ophaalde, werd 's mans nieuwsgierigheid nog meer gewekt. Hij sloeg de andere levende wezens gade, die in de kom rondzwommen, en deed allerlei vragen, die welwillend beantwoord werden.
De man bleef op de plek, tot Lewes naar huis ging, en scheidde toen met den uitroep: ‘Och, 't is toch een mooi ding God's schepselen allemaal bij hun waren naam te kennen.’
Zoo is het ook ‘'n mooi ding’ voor een moeder, als zij, terwijl zij met hare kinderen wandelt, God's schepselen alle bij hun waren naam noemen kan. Niets zal hen - de jongens vooral - zooveel eerbied inboezemen als hare kennis van de voorwerpen en levende wezens, die zij vinden in slooten of langs het strand.
De moeder van den wijsgeer Kant had de vaste gewoonte met haar jongen groote wandelingen te maken, en hem te wijzen op de wonderen in de natuur. Dit deed zij op zulk
| |
| |
een lieve, aantrekkelijke wijze, dat deze wandelingen tot de gelukkigste uren zijner jeugd behoorden, en nooit door hem vergeten werden.
Onlangs wandelde ik met mijn zesjarig zoontje langs het strand. Nadat hij met schelpen, zeegras en allerlei andere voorwerpen was komen aandragen, en mij veel meer vragen gedaan had dan ik kon beantwoorden, zeide hij, na mij eenige oogenblikken in stomme verbazing aangestaard te hebben: ‘Zoo'n domoor heb ik nog nooit gezien.’
Niet alleen op dit oogenblik, maar nog menigmaal daarna, heb ik het, als wij wandelden, betreurd niet meer te weten van de natuur - van bloemen, schelpen, boomen, en de gewoonten van vogels, dieren en insecten. Legden wij ons meer toe op de kennis der natuur, dan zou er onder ons meer reinheid van gemoed gevonden worden, en bijgevolg meer helderheid en opgewektheid van geest. Toch moeten wij oppassen dat een dergelijke uitspanning geen wetenschappelijke inspanning worde.
Vele vrouwen hebben er ook volstrekt geen smaak of aanleg voor.
‘Jonge meisjes,’ vraagt een buitenlandsch schrijver, ‘denkt gij er wel eens over hoe gij uw leven doorbrengt? Als gij twee en zeventig jaar oud wordt, hetgeen ik van ganscher harte hoop, dan krijgt gij de volgende verdeeling: Eén uur per dag maakt drie jaar. Dit geeft dus zeven en twintig jaar slapen, zes jaar kleeden, negen jaar eten en negen jaar niets doen en bezoeken afleggen.’
De meeningen over de genoemde soorten van ontspanning loopen zeer uiteen. Wat den slaap betreft, kan men als den besten regel aannemen dat men spoedig moet inslapen, en bij het ontwaken dadelijk moet opstaan. Slapen of waken, geen zweven daartusschen; geen verlangen naar ‘een weinig meer sluimerens, een weinig meer slapens.’ ‘Wanneer men
| |
| |
zich in bed omdraait, is het tijd er zich uit te draaien.’ Dit gezegde, terecht of ten onrechte aan den Hertog van Wellington toegeschreven, is ten minste geheel in zijn geest, en in overstemming met de energie, waardoor hij niet alleen zijn leven wist te verlengen, maar zichzelf tevens tot een groot man maakte.
Over het kleeden hebben wij reeds in een vorig hoofdstuk gesproken.
Gedurende de negen jaar, die wij aan tafel doorbrengen, moeten wij ons nu en dan het spreekwoord eens herinneren, hetwelk zegt dat, ‘wat wij onaangeroerd laten ons meer goeddoet dan wat wij gebruiken.’
Van het nut van visites maken zijn wij nog niet volkomen doordrongen. Zelfs kunnen kwaadsprekendheid en geestelooze gesprekken deze bezigheid verderfelijk op het karakter doen werken.
|
|