| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XXV.
Mag de vrouw dapper zijn?
De vrouwen heeten het zwakkere geslacht, en terecht, als men aan lichaamsbouw en spierkracht denkt. Maar in zielskracht, geduld, moed en volharding is de zwakke vrouw boven den man verheven.
?
Een bijzonder heftige spreekster, die op een vergadering ter bevordering van de rechten der vrouw het woord voerde, vroeg, terwijl hare lange armen als molenwieken rondzwaaiden: ‘Indien alle vrouwen van dit land opstonden en in duizendtallen ter stembus trokken, wat ter wereld zou haar kunnen tegenhouden?’
In de oogenblikkelijke stilte, die op deze ontboezeming volgde, hoorde men een zachte stem zeggen: ‘Een muis,’ een spotternij, destijds volkomen ad rem.
In den ouden tijd en in de middeleeuwen schijnen de vrouwen zeer dapper geweest te zijn, getuige de vele verhalen, daaromtrent tot ons gekomen, maar omstreeks honderd jaar geleden werd het mode teer en vreesachtig te zijn. De dames verbeeldden zich destijds dat een vertoon van angst haar belangwekkend en aantrekkelijk maakte, en dus vielen zij
| |
| |
flauw, als zij een spin of een muis zagen loopen, en gilden bij de ontmoeting met een vreedzame koe. Tegenwoordig echter begint men in te zien dat moed even bewonderenswaardig is in een vrouw als in een man, en het is verre van ons een meisje te bewonderen, dat geheel van haar stuk geraakt bij plotselingen schrik of dreigend gevaar.
Het meisje naar ons hart is vol zelfvertrouwen, zonder in het minst uitdagend te zijn, maar gewapend met een kalmen moed in staat om voor zichzelf zorg te dragen.
Een Indische dame vertelde mij onlangs dat zij hare dochter op veertienjarigen leeftijd naar Holland had moeten zenden om hare opvoeding te voltooien.
‘Waart ge niet bezorgd, mevrouw,’ vroeg iemand uit het gezelschap, ‘zulk een jong meisje zoo geheel aan haar lot over te moeten laten?’
‘Neen, volstrekt niet,’ was het antwoord. ‘Elize is in staat voor zichzelf te zorgen. Ik kan altijd gerust over haar zijn.’
Mark Twain verhaalt ons van jonge dames, die door dik en dun vliegen, zoodra zij maar een hond hooren blaffen. Wandelt één harer op zulk een oogenblik met een heer, dan zal zij zich aan zijn arm vastklemmen en hem smeeken haar zoo spoedig mogelijk uit het bereik van zoo'n vreeselijk dier te brengen. Geloof echter niet dat zulk een dwaze angst een meisje aantrekkelijker maakt, zelfs niet in de oogen van hem, bij wien zij hulp zoekt.
Men noemt vrouwen ‘het zwakke geslacht,’ maar kon men wel ooit onjuister benaming uitdenken? Zeker was er al heel weinig ‘zwakheid’ in het gedrag der geestelijke zuster, van wie de Nieuwsbladen voor eenigen tijd het volgende meldden: ‘Voor het front van de Fransche troepen, die de hoofdstad van Tonkin bezet hielden, vereerde de opperbevelhebber het kruis van het Legioen van eer aan een geestelijke
| |
| |
zuster, Moeder Marie Thérèse, Overste der zusters van liefdadigheid in dat rijk. De troepen waren op het plein der stad in een vierkant opgesteld, rondom een verhevenheid, waarop de opperbevelhebber zich met zijn staf bevond. De adjudant, die werd uitgezonden om de zuster te halen, vond haar bij een soldaat, wiens been werd afgezet. Zij weigerde diens bed te verlaten, vóór de operatie geheel was afgeloopen; daarna volgde zij den officier naar het plein, waar de opperbevelhebber haar in persoon ontving en haar naar de verhevenheid geleidde onder het geestdriftig gejuich der soldaten.
Hierna sprak hij haar onder een plechtige stilte aldus aan: ‘Moeder Marie Thérèse, toen gij twintig jaar oud waart, werdt gij door een kanonskogel gewond, terwijl gij op het slagveld van Balaklava een der gekwetsten bijstondt In 1859 wierp het schot van een mitrailleuse u terneder, terwijl ge uw plicht deedt in het heetst van het strijdgewoel op het slagveld van Magenta. Sedert dien tijd zijt ge naar Syrië getogen, naar China en naar Mexico; en zoo gij niet gewond werdt, was dit geenszins omdat gij u niet blootsteldet aan kanon- of geweervuur, aan sabel of lans. In 1870 vond men u te Reischoffen met sabelhouwen overdekt te midden van doode kurassiers. En aan al die heldendaden hebt gij deze week de kroon opgezet door een der moedigste bedrijven, waarvan de geschiedenis gewaagt. Een granaat viel midden in de ambulance, aan uwe zorgen toevertrouwd. Zij spatte niet terstond uiteen, maar dit kon ieder oogenblik gebeuren om opnieuw jammer te zaaien onder de ongelukkige gekwetsten. Maar Gij naamt het projectiel in uwe armen, en glimlachtet de gewonden geruststellend toe, wier blikken u volgden, vol angst over uw lot. Tachtig meter ver droegt gij de granaat. Toen gij haar nederlegdet, zaagt gij dat hij ging uiteenbarsten. Gij wierpt u ter aarde en de ontploffing
| |
| |
volgde. Men vond u bedekt met bloed, maar gij stondt glimlachend op, volgens uwe gewoonte zeggende: “O, het is niets.” En nauwelijks van uwe wonden hersteld, zijt gij naar het hospitaal teruggekeerd, vanwaar wij u moesten laten halen.’
Gedurende deze lofrede hield de goede zuster den blik neergeslagen, de oogen gevestigd op het crucifix aan hare zijde. De bevelhebber verzocht haar te knielen, waarop hij zijn zwaard trok en driemaal daarmede haren schouder aanraakte. Toen hechtte hij het kruis van het Legioen van eer op haar ordekleed vast, en sprak met van aandoening trillende stem: ‘In naam van het Fransche volk, in naam van het Fransche leger versier ik u met het heldenkruis. Niemand heeft er meer aanspraak op dan gij door het betoonen van waren moed en door uw leven van zelfverloochening, gewijd aan het welzijn uws naasten en in den dienst van uw vaderland. - Soldaten, presenteert het geweer!’
De troepen salueerden, de trommels roffelden, de trompetten schetterden, de lucht was vol van toejuichingen, vol gejubel.
Het gelaat met een gloeienden blos overdekt, stond Marie Thérèse op en vroeg zacht: ‘Is de plechtigheid afgeloopen?’
‘Ja,’ antwoordde de bevelhebber.
‘Nu,’ zeide zij, ‘dan ga ik maar weer gauw naar mijne zieke soldaten in het hospitaal.’
En een donderend gejuich deed haar uitgeleide.
Toch worden er ook dagelijks door vrouwen blijken van moed gegeven, die hun weg niet alle naar de nieuwsbladen vinden. Verscheidene voorbeelden van dien aard kwamen mij ter ooren, waarvan ik er hier een laat volgen.
‘Help, help!’ gilde een opgewonden menigte, die zich nog eenige oogenblikken van te voren rustig door de straten van San Diëgo, een stad in Californië, bewogen had.
| |
| |
Wat was de oorzaak van deze algemeene ontsteltenis? - Een kudde wilde runderen werd door de stad gedreven. Zooals bekend is, zijn deze dieren niet te vertrouwen. Een klein kind speelde aan den weg, niet ver van de plaats, waar de kudde voorbijtrok, toen plotseling een der stieren - een reusachtig beest met groote hoorns, - op het arme ventje toeliep. Wat het gevaar verhoogde, was dat de drijver zóó dronken was, dat hij bij een poging om het woedende dier te keeren, van zijn paard viel. Vandaar dat gegil en geroep der toeschouwers.
Het kind scheen onherroepelijk verloren. Juist op dat oogenblik sloeg een dame den hoek der straat om, en overzag terstond het gevaar. Zonder zich een seconde te bedenken, sprong zij in den ledigen zadel, haalde den stier in en kon hem nog juist haar shawl over den kop werpen, eer hij tijd had het kind op zijne hoorns te nemen. Toen bukte zij zich zonder af te stijgen naar het kind, trok het bij zich op het paard en bracht het in veiligheid
Een daverend gejuich uit honderden kelen volgde op deze schitterende daad, waardoor Miss Lawrence - dit was haar naam - niet alleen bewijs gaf van heldhaftigheid, maar ook van een bekwaamheid in de rijkunst, als waarop weinigen zich kunnen beroemen.
Zich bloot te stellen aan besmetting en andere onzichtbare gevaren schijnt minder dapper dan het hoofd te bieden aan een regen van kogels; maar dat vele vrouwen dagelijks grooter gevaar trotseeren, dan dat, waaraan de soldaten op een slagveld blootstaan, bewijst ons de sterfte onder de pleegzusters. Een bekend statisticus heeft bevonden dat in de vijftien grootste hospitalen der wereld de sterfte onder de pleegzusters het gewone sterftecijfer der vrouwelijke bevolking in Londen met veertig percent overtreft, en naar aanleiding van deze opgave roept Professor Erichsen uit: ‘Weet gij
| |
| |
wat dat zeggen wil - een sterfte van veertig percent? - Het wil zeggen dat van iedere honderd, in de laatste jaren overleden pleegzusters er nog veertig in leven konden zijn, als zij een minder gevaarlijke loopbaan hadden gekozen. Een sterfte van veertig percent is tienmaal grooter dan die, welke ooit op het slagveld door het vijandelijk vuur werd aangericht. Zij is een gevolg van de leefwijze, die deze vrouwen vrijwillig volgen, en dit blijkt uit het feit dat vijftig percent (juist de helft) der overledenen bezwijken aan besmettelijke ziekten, koortsen, en zoo voort, opgedaan bij de vervulling harer plichten. Voeg bij dit sterven ten gevolge van typheuze koortsen, pokken en zoo voort, nog het nadeel aan lijf en leden toegebracht of de ondermijning van alle levenskracht ten gevolge van bloedvergiftiging, onvoldoende nachtrust, overspanning van spieren en zenuwen, neerdrukkende invloeden, gemis aan versche lucht, gebrek aan afwisseling en honderd nadeelen meer.’
Mogelijk school er eenige schertsende overdrijving in zijne woorden, maar generaal Gordon verklaarde toch dat al het gevaar en de angst, door hem ondervonden, niet in vergelijking kwamen met hetgeen een pleegzuster moet verduren, die een lastigen patient te verzorgen heeft.
Volgens Rochefoucauld bestaat de ware moed daarin, dat men ongezien volvoert, wat men voor het oog der gansche wereld had kunnen verrichten. Is dit waar, dan is de dapperheid van menige vrouw van de edelste soort, want niet op straat, maar in den stillen huiselijken kring wordt deze ten toon gespreid.
‘Moedig wagen en moedig verdragen is,’ volgens een ander, ‘even heldhaftig, en is dit het geval, dan mag men gerust vele vrouwen ‘dapper’ noemen. Wij vergeten zoo dikwerf dat het veel moeilijker is moedig te dulden, dan moedig te handelen, en wij mogen de eerste deugd niet
| |
| |
geringschatten, alleen omdat zij bij uitnemendheid door ‘het zwakke geslacht’ beoefend wordt.
In den regel gelooft men dat bij een paniek - bij voorbeeld een schouwburgbrand of een schipbreuk - de vrouwen het ergst ontstellen en het eerst van haar stuk geraken. Wij trekken dit echter ernstig in twijfel. Een Franschman, die verscheidene schipbreuken had bijgewoond, verklaarde mij dat dikwijls de lafhartigheid der mannen de vrouwen angstig maakt en haar aan het gillen brengt, wat natuurlijk den toestand niet verbetert. Eenige rustige woorden door een bedaard man tot de vrouwen gesproken, zullen haar steeds hare kalmte terugschenken. Wanneer men slechts in zulke hachelijke oogenblikken zich beter wist te beheerschen, dan zou de kans op redding zeker vertienvoudigen. Meestal zijn juist de roekelooze, wanhopige pogingen, in eigen belang aangewend om het gevaar te ontsnappen, voor velen de oorzaak van een noodlottigen dood.
In het verhaal van een schipbreuk in 1825 vermeldt men het moedige en waardige gedrag van twee dames bij die ontzettende ramp. Toen de vrouwen, die zich allen in haar angst bijeengedrongen hadden, hoorden dat er geen hoop meer was en dat de dood snel en zeker naderde, knielde een der bovengenoemde dames neder, en hare handen samenvouwende, bad zij overluid: ‘Zoo kom dan, Heer Jezus!’ en dadelijk daarop bood zij aan eenige troostwoorden uit den Bijbel voor te lezen.
Hare zuster, even kalm en koelbloedig als zij, sloeg nu den zes en veertigsten psalm op, die door andere werd gevolgd, en door beiden met afwisselend gebed werd voorgelezen.-
Hoevele vrouwen en meisjes zijn er levend verbrand, doordat zij hare tegenwoordigheid van geest verloren, toen zij door het vuur aangetast werden!
| |
| |
Wat zoudt gij doen, schoone lezeressen, als ge uzelf eensklaps in vlam zaagt staan?
‘Ik zou uit alle macht aan de bel trekken,’ antwoordt mij een jonge dame, die gewoon is bij elke gelegenheid hare meid te schellen.
‘Ik zou gauw water halen,’ zegt een tweede, en een derde meent dat het verstandigst zijn zou zich in een kleedje of een deken te rollen.
Wat gij te doen hebt is dit. Verliest geen tijd met hulp te roepen, maar hebt den moed u onmiddellijk op den grond te werpen, en u heen en weer te rollen. Op die manier kunt gij zelf het vuur veel beter dooven dan iemand anders dat kan, terwijl gij overeind blijft staan. Steekt maar eens een opgerold papiertje aan, en gij zult zien dat het veel sneller brandt, dan wanneer gij het laat liggen. Zoo zullen uwe kleeren ook spoediger branden, wanneer gij rechtop staat, dan wanneer gij op den grond ligt.
Het volgende ware verhaal geeft een voorbeeld van moed en tegenwoordigheid van geest door een jong meisje aan den dag gelegd.
Reeds in een neteldoeksch avondjaponnetje gekleed, wilde zij nog een boek krijgen van de hoogste plank van een boekenrekje, dat boven een latafel hing. Zij plaatste haar blaker op den verst verwijderden hoek van die latafel en klom op een stoel, om zoo het boek te kunnen bereiken. Eensklaps vatte haar kleedje vuur. Zij zag dat de kamer op eens helder verlicht was, en schrikte hevig toen zij bemerkte zelf dat licht te verspreiden.
De meeste meisjes van haar leeftijd zouden gillend de kamer uit- en de trap afgevlogen zijn, om hulp te verkrijgen. Had zij dit gedaan, hoogstwaarschijnlijk zou zij levend verbrand zijn. Maar haar moed en zelfbeheersching deden haar een beter middel aan de hand. Zij sprong naar beneden en wierp
| |
| |
zich onmiddellijk plat op den grond. Dadelijk voelde zij den vreeselijken gloed der vlammen, die reeds haar hals en gelaat schroeiden, verminderen. Later vertelde zij dat zij naar het haardkleed had willen loopen om zich daarin te wikkelen, maar zelfs daartoe ontbrak haar de tijd, want zij stond reeds geheel in lichtelaaie vlam. Toch verloor zij geen oogenblik hare tegenwoordigheid van geest en liep niet naar de bel; maar zij rolde zich voortdurend heen en weer, telkens op den kant, waar zij de vlam zag uitslaan, tot die geheel was uitgedoofd.
Dit alles gebeurde in zoo korten tijd, dat, hoewel het neteldoeksche kleedje geheel verbrand was, de witte rok, die zij er onder droeg, nauwelijks was geschroeid. Dit verhaal bewijst alweer dat ‘moed behoedt.’-
In de dagen onzer grootmoeders werden de genoegens bezongen van een leven in het hoekje van den haard; maar in onzen tijd geven de vrouwen en meisjes de voorkeur aan uitspanningen buitenshuis en lichaamsbeweging in de open lucht. Natuurlijk zijn er nog hier en daar zoogenaamde ‘delicate’ Hollandsche dames te vinden, die bang zijn voor een ferme wandeling en een regenbui, maar zij gaan uit de mode en beginnen tot de uitzonderingen te behooren. Tegenwoordig kunnen vrouwen te paard over een heg springen; zij verstaan tennis- en croquetspel; visschen en jagen, of zoo zij al zelf niet schieten, draven zij toch met hare jachtgenooten over heide en akkers. Dat is een stap in de gewenschte richting. De lust tot uitspanning en lichaamsoefeningen in de open lucht, welker genot dikwerf nog door het gewaagde er van verhoogd wordt, zal de Hollandsche vrouw kloek en onversaagd maken.
Men zegt wel eens: ‘Mannen moeten werken en vrouwen moeten weenen,’ maar in onzen bedrijvigen, moeilijken tijd valt in vele standen het een zoowel als het ander alleen de
| |
| |
vrouw ten deel. Alles dus wat haar kan sterken voor den zwaren strijd des levens, is aanbevelingswaardig.
Niemand zal wel ontkennen dat vrouwen evenzeer behoefte hebben aan zedelijken moed als mannen. Inderdaad, zonder dien moed is geen waardig vrouwenkarakter denkbaar. Het eischt moed om waar te zijn in spreken en handelen.
De vrouw, die niet durft bekennen dat zij geene kostbare toiletten kan betalen, zal zich tot allerlei uitvluchten laten verleiden en aldus liegen met woord of daad. De moed zijner overtuiging te hebben, waarlijk zichzelf te durven zijn, ‘neen’ te kunnen zeggen, als de verzoeking lokt, dit alles is niet gemakkelijk, maar meisjes en vrouwen moeten er zich evenzeer op toeleggen als mannen.
Gelooft mij, meisjes, als gij de kracht verkrijgt om in sommige levensomstandigheden ‘neen’ te zeggen, dan zult gij u op meer waarachtigen moed kunnen beroemen dan er noodig is om een cavalerie-charge mede te maken. In den strijd des levens is daar evenveel behoefte aan den waren moed der edele vrouw als aan mannendapperheid.
Ziedaar ons antwoord op de vraag: ‘Mogen vrouwen dapper zijn?’
|
|