| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XXIV.
De geestelijke vorming der vrouw.
De invloed van romans op het zedelijk leven is onberekenbaar.
Enk.
Hooge geestontwikkeling stelt de vrouw in staat om hare roeping als gade, moeder en huisvrouw in al hare beteekenis te begrijpen en na te komen, en in de vervulling daarvan haar lust en haar rust te vinden.
Steinecke.
Onwillekeurig gevoelt men een zeker medelijden met jonge meisjes, die het vooruitzicht op een partijtje of ander pretje noodig hebben, om vroolijk te zijn. Welke waarde heeft het leven voor iemand, die aanhoudend een dergelijke kunstmatige opwinding behoeft om zich niet te vervelen. In ieders leven komen dagen van zorg of krankheid of van gedwongen afzondering; zorg u te ontwikkelen en u een voorraad te verwerven van gedachten en kennis, die u alsdan tot troost en tijdkorting kan strekken. Zorg dat gij nog aantrekkelijk zijn zult, ook nadat de schoonheid uwer jeugd verdwenen zal zijn, en wees overtuigd dat
| |
| |
het beste middel om dit doel te bereiken is veel en met oordeel te lezen.
Wel is waar bestaat er geen ongeschikter uitspanning dan lezen, wanneer gij u bepaalt tot de verderfelijke voortbrengselen eener ongezonde letterkunde; maar dank zij de lofwaardige pogingen van vele uitgevers kan men zich thans voor weinig geld lectuur verschaffen, die, om er niets beters van te zeggen, hoogst onschuldig en tevens onderhoudend is. Het is niet zoozeer de vraag wat gij leest als wel hoe gij leest. Een meisje, dat achting voor zichzelf heeft, verdiept zich nooit in zulke boeken, welker gezochtheid slechts is toe te schrijven aan de verderfelijkheid van den inhoud. ‘Er kunnen slechts drie hoofdoogmerken worden uitgedacht,’ zegt J. Van der Hoeven, ‘waarmede wij een boek lezen moeten; het is òf om onzen smaak te vormen, òf om onze kennis te vermeerderen, òf om ons oordeel te scherpen en onze denkkracht te versterken, en al deze verschillende oogmerken vloeien ineen: het is om te vorderen in onze ontwikkeling en volmaking.’ En elders: ‘Er is een nauw verband tusschen onzen omgang met boeken en met menschen, tusschen ons lezen en ons verkeer met anderen. In de keuze van onze lectuur en van onzen omgang drukt zich veelal ons eigenaardig karakter duidelijk uit.’
Men heeft bij de keuze van boeken zoowel alsv an vrienden slechts dezen éénen regel te volgen: ‘kies de besten.’ Ieder meisje, iedere vrouw moest tot gewoonte hebben een uitstekend boek door en door te leeren kennen. Als zij er tien minuten per dag voor overheeft, zal zij vijf of zes degelijke boeken in haar hoofd hebben, eer er een jaar verloopen is. Er bestaat geen verontschuldiging meer voor het lezen van prullen, nu standaardwerken zoo goedkoop zijn. Tracht zelf een kleine boekerij van degelijke werken bijeen te krijgen; zoowel in uw eigen als in anderer
| |
| |
schatting zult gij er door rijzen. En vul schrift op schrift met de schoonste en treffendste regelen, die gij niet gaarne weder vergeten zoudt. Lees en denk, dat wil zeggen: lees weinig en denk veel. Lees in uw ledigen tijd en denk na onder uwe bezigheden.
In een van Lord Macaulay's brieven aan een aardig nichtje zegt hij: ‘Kindlief, gij zult ervaren dat boeken meer waard zijn dan alle taartjes, en koekjes, en poppen der wereld. Bood iemand mij een koningskroon met paleizen en tuinen, met lekkernijen en koetsen, met fraaie kleederen en honderd bedienden, op voorwaarde dat ik geen oog meer in eenig boek zou slaan, geloof mij, ik zou al die schatten weigeren. Liever een arme man op een zolderkamertje met overvloed van boeken, dan een vorst, die zich zulk geestelijk genot ontzeggen moet.’
Wij vreezen wel dat heel veel kleine meisjes ‘taartjes, koekjes en poppen’ de voorkeur zullen geven boven boeken, en dat heel veel groote meisjes niets zoozeer beminnen als ‘fraaie kleederen’; toch kunnen alle jonge menschen zich een zekeren smaak eigen maken in onderhoudende lectuur. Zelfs zoogenaamde ‘zware’ lectuur is op den duur niet zoo ‘taai’, als zij aanvankelijk schijnt. Als een meisje zich met ijver zet aan de lezing van een degelijk boek, zal zij eindigen met er smaak in te krijgen.
Een bekend schrijver vertelde ons onlangs van een jonge dame, die hem gevraagd had haar een boek te leenen.
‘Ik gaf haar Carlyle's Sartor Resartus,’ zeide hij, ‘en was niet weinig benieuwd wat zij er van zeggen zou. Toen zij mij het boek terugbracht, vertelde zij mij dat zij er bij de eerste lezing niets van begrepen had. Toen las zij het een tweeden keer, en reeds werd het haar duidelijker, en bij een derde lezing bracht het boek haar in verrukking. - Dit was ware zelfopvoeding.’
| |
| |
Armoede noch drukke bezigheden behoeven een meisje te beletten zichzelf te ontwikkelen. Aan de hoogeschool voor vrouwen te Vassar in Noord-Amerika heeft een kordaat jong meisje het bewijs geleverd dat zelfs de meest onbemiddelde jonge vrouw hare opvoeding aan een universiteit kan bekostigen. Dadelijk na hare aankomst plaatste zij de volgende bekendmaking voor haar raam:
‘Handschoenen worden hier netjes versteld voor |
10 cents. |
Ontbijt wordt thuis bezorgd voor |
10 cents. |
Het haar wordt eenmaal daags netjes opgemaakt voor |
25 cents per week. |
Een bed wordt opgemaakt voor |
10 cents per week.’ |
Het New-York'sche Morgenblad verklaart dat zij, sedert zij te Vassar woont, nog steeds genoeg heeft verdiend om zichzelf te onderhouden en tevens de collegegelden te voldoen.
De lezing van een goeden roman kan zeer leerzaam zijn, en het is dikwijls een gezonde ontspanning zichzelf een tijdlang geheel te kunnen vergeten door zich te verdiepen in de lotgevallen van denkbeeldige personen; maar het is daarentegen onbetwistbaar dat opwindende lectuur verslapt, vooral wanneer de bedorven smaak steeds sterker prikkels vraagt.
Men heeft deze eeuw ‘de lezende eeuw’ geheeten, maar men zou beter doen haar ‘de pratende eeuw’ te noemen. Er zou heel wat minder gebabbeld worden, als men de boeken las, die waard zijn gelezen te worden. Een Engelsch geleerde raadt met klem het onderwijs in de wiskunde aan voor ‘vluchtige knapen’, dat wil zeggen voor zulke jongens, wier gedachten zich nooit rustig bij iets kunnen bepalen, maar voortdurend van den hak op den tak springen. En als jongens leeren moeten hunne aandacht op één punt te vestigen, voor meisjes is dit nog noodzakelijker. Nu couranten en tijdschriften de boeken meer en meer verdringen, loopen wij allen min of meer gevaar ‘vluchtig’ te worden. Velen vinden zelfs een dagbladartikel te lang en vergenoegen zich,
| |
| |
evenals de musschen, met kruimeltjes en brokjes. Versmaadt men aldus het voedende brood der zuivere letterkunde voor de zemelen en het kaf, dat zoogenaamde ‘lichte lectuur’ biedt, dan moet er een geestelijke verslapping volgen, die vurige belangstelling en degelijke studie onmogelijk maakt.
Het leven is kort en het aantal couranten, tijdschriften en boeken, die ons dagelijks worden aangeboden, zijn vele; laten wij dus de beste uitkiezen, en de overige onverbiddelijk ter zijde leggen.
‘Weet gij wel, meisjes,’ vraagt een bekend opvoedkundige van onzen tijd, ‘dat gij, terwijl gij een onbeduidend tijdschrift leest, het degelijke ongeopend weer weg zult moeten zenden? En dat wat gij heden verzuimt, morgen niet kan ingehaald worden? Waarom staat gij te babbelen met uwe keukenmeid of stalknecht, terwijl gij u met vorsten en vorstinnen onderhouden kunt?’
‘Lees het uitstekende dikwijls,’ zegt Ehrenberg. ‘Daar vindt men altijd iets nieuws; nieuw onderricht, nieuwe schoonheden, nieuwe opwekking en bezieling des gemoeds, als men maar met verstand weet te lezen.’
Voorlezen is een edeler uitspanning dan voor zichzelf lezen, omdat er meer personen van kunnen genieten. Jammer dat die kunst zoo uit de mode gaat. Velen onzer hedendaagsche meisjes kennen het genot niet, anderen op die wijze genoegen te geven, hetzij omdat zij er te gemakzuchtig toe zijn, hetzij dat zij zich nooit toegelegd hebben op een aangename en heldere voordracht.
Ik heb een huisvader gekend, die twee jaren achtereen ziek was, onbekwaam zich zonder hulp te bewegen. Zijn humeur was onbeschrijfelijk prikkelbaar. Zijne vrouw kon helaas zingen noch spelen, maar zij las uitstekend voor, zóó ongedwongen, alsof zij zat te praten, en menig pijnlijk uur wist zij op die wijze voor haar man te verzachten.
| |
| |
Het voorlezen en opzeggen van gedichten is een talent, dat ieder jeugdig meisje moest aankweeken; want het verleent aan de vrouw op elken leeftijd een groote aantrekkelijkheid. Ongelukkig zijn er vele vrouwen en dochters, die overal schitteren, behalve daar, waar men het meest recht heeft van hare talenten te genieten.
‘Wel, oude jongen!’ zeide onlangs een heer tot zijn vriend, ‘ge zijt dus eindelijk getrouwd? Laat mij u gelukwenschen, want ik hoor dat gij een uitstekend begaafde vrouw hebt.’
‘Dat heb ik,’ luidde het antwoord, ‘begaafd is zij zeker. Ik zeg u, zij is volmaakt tehuis in de literatuur; tehuis in muziek; tehuis in kunst; tehuis in allerlei wetenschappen - kortom tehuis in alles, behalve.....’
‘Nu, behalve.....?’
‘Behalve in haar tehuis.’
Een meisje moest dezelfde vakken beoefenen als een jongen, maar niet tot op dezelfde hoogte. In elken stand der maatschappij moet de vrouw ongeveer hetzelfde weten als haar echtgenoot, ofschoon dan ook minder grondig. Wat zij leert, moet zij goed leeren, al bepaalt zij zich dan ook slechts tot de beginselen. Hare kennis van een taal of een wetenschap zal reeds groot genoeg zijn, als die haar slechts in staat stelt het werk van haar man te begrijpen.
Misschien werpt men mij tegen dat een meisje ook om haar zelfswil moet studeeren, en niet alleen ter wille van een man, die mogelijk nooit zal komen opdagen. Dit is waar, maar ouders doen een meisje groot onrecht, als zij haar zulk een halve opvoeding geven, dat haar man en hare zonen later met minachting op haar neer moeten zien. Als onze meisjes alleen worden grootgebracht om te kunnen dienen tot versiering onzer salons, zullen zij al heel weinig invloed ten goede kunnen uitoefenen op hare echtgenooten.
Een mij bekend gezin bestaat uit drie zoons en twee doch- | |
| |
ters. De zoons zijn buitengewoon begaafd, schrander en ontwikkeld. De meisjes hebben, naar ik oordeelen kan, even goede vermogens. Zij hebben veel smaak, zijn vriendelijk en beminnelijk, maar hare gedachten bewegen zich steeds in beperkten kring. Zij lezen zelden en dan nog slechts flauwe romannetjes; zij zijn niet in staat een verstandig gesprek op prijs te stellen, en zijn volmaakt onverschillig voor de groote vragen van den dag.
Ik kon mij maar niet begrijpen hoe het toch kwam dat de zonen en de dochters uit dit gezin zoozeer van elkaar verschilden, tot de moeder, een bijzonder knappe huishoudster, mij het raadsel oploste.
‘Ik begrijp niets van die meisjes van den tegenwoordigen tijd,’ zeide zij. ‘Het zal mij benieuwen wat voor huisvrouwen en moeders daaruit zullen groeien. Den tijd, dien zij aan het huishouden moesten wijden, geven zij aan hare boeken. Zij leeren Fransch, Engelsch en Duitsch in plaats van brood te bakken en overhemden en boorden voor haar vader en broers te stikken. Nu, al zeg ik het zelf, ik heb mijne dochters vrij wat beter opgevoed. Als ik een van beiden met een boek in handen zag, heb ik ze onmiddellijk aan het naaien gezet. Nooit heb ik haar toegestaan den tijd met lezen te verknoeien.’
‘En hiermede hebt gij haar groot onrecht gedaan, mijn waarde vriendin,’ dacht ik. ‘Gij mocht haar leeren huishouden, maar gij mocht haar niet verbieden te lezen. Het is uwe schuld, als uwe dochters, wanneer zij ontwikkelde mannen krijgen, langzamerhand allen invloed op hen verliezen zullen, en in geen enkel opzicht ware “kameraden” voor hen zullen zijn. U zullen zij het moeten wijten wanneer hare kinderen, opgroeiende, op hunne moeder zullen neerzien. Voor de rust van uw hart hoop ik dat gij nooit zult begrijpen hoeveel kwaad gij hebt gesticht.’
| |
| |
Gelukkig is de ouderwetsche opvatting, dat een goed onderwezen vrouw noodwendig onvrouwelijk moet worden, zoogoed als geheel verdwenen. Men is tot het inzicht gekomen dat onder al de eigenaardige, vrouwelijke bekoorlijkheden, aan onwetendheid geen plaats meer mag worden ingeruimd, en dat een wetenschappelijke ontwikkeling haar slechts ten goede komen kan. Immers daardoor alleen kan zij voor haar echtgenoot een ware vriendin zijn, en voor hare kinderen een steun bij hunne studiën, een gidse voor hunnen smaak; terwijl de ongehuwde vrouw zich in hare kennis een schild heeft verworven tegen armoede of geringschatting. ‘Men heeft geleerde vrouwen belachelijk gemaakt,’ zegt Göthe, ‘zelfs de welonderwezene niet willen dulden, waarschijnlijk omdat men het voor onhoffelijk hield, zooveel onkundige mannen te laten beschamen.’
Nochtans - hoewel wij erkennen dat zoowel de genoegens der samenleving als de vooruitgang op elk gebied bevorderd worden door de ontwikkeling der vrouw, willen wij geenszins beweren dat alleen langs wetenschappelijken weg bruikbare en verstandige vrouwen gevormd worden. Daarenboven is er één eigenschap, die geen enkele ontwikkelde vrouw ontbreken mag, of zij wordt ondraaglijk, voor ieder die met haar in aanraking komt; het is deze: de bescheidenheid.
‘Misleid u niet, ook de man schat de geestesontwikkeling der vrouw hoog,’ zegt Necker-Saussure. ‘Alleen zij, die er zich op verheft, mishaagt,’ en Sydney Smith maakt de aardige vergelijking: ‘Als de kous blauw is, moet de rok lang zijn.’
In één opzicht zullen degelijke, ernstige mannen ten minste geheel medegaan met den Duitschen wijsgeer Kant. Hij was gaarne in gezelschap en dan was het aardig op te merken welke vrouwen hij zijne bijzondere oplettendheid schonk.
| |
| |
Hij nam niet de minste notitie van de zoogenaamde geleerde vrouwen, maar wendde zich meest tot zulken, die blijk gaven van gezond verstand, eenvoud, opgeruimdheid en ervarenheid in het huishouden. Hij schijnt van dezelfde meening geweest te zijn als een schrijver van den jongsten tijd, die beweert dat een vrouw niet behoorlijk opgevoed is ‘als zij niet in staat is een huishouden naar den eisch te besturen.’ En hij voegt er bij: ‘Ziet gij een man 's avonds om negen uur de sociëteit verlaten en met vluggen tred naar huis gaan, dan kunt ge er van op aan dat hij een bijzonder ontwikkelde vrouw heeft.’
Een onnadenkend, zelfzuchtig, bits, gemelijk, verwaand en aanmatigend jong meisje kan op school alle prijzen behalen, uitmunten in muziek en de wereld omreizen, maar beschaafd is zij niet. Het eenvoudigste buitenmeisje met een goede gezondheid, een helder hoofd, en een liefhebbend, onzelfzuchtig, geduldig gemoed, is honderdmaal beschaafder dan zulk een kostschooldame, die het met hare moeder niet vinden kan, overhoop ligt met hare broeders en zusters, en veel te veel weet om met andere jonge meisjes te kunnen omgaan. Ware beschaving sluit ook die van het gemoed in.
Gezondheid is de grond, verstand de stam, en zielenadel de bladeren, knoppen en bloesems van den boom der ware ontwikkeling; zonder vorming van het hart is de overigens volledigste opvoeding slechts een boom met koude, naakte takken.
|
|