dat zij hem zouden schrijven wat hen maar het eerst inviel. ‘Wat ge ziet, wat ge hoort, wat ge leest, wat ge bewondert, wat u hindert; nietigheden, dwaasheden, nonsens, ja, vul zelfs een klein hoekje met een vroolijken lach.’
De bekoring, die uitgaat van de brieven der gidsen op dit gebied, schuilt in hun talent om een stuk van zichzelf te geven in hunne brieven. Als onze brieven niet iets van onze eigenaardige persoonlijkheid weergeven, dan zijn zij voor een ander zonder eenige waarde.
Men moet ook niet al te veel over zichzelf uitweiden, maar de jonge dame, die uit Indië een brief schreef, eindigende met het volgend postscriptum: ‘Uit mijne onderteekening ziet gij dat ik getrouwd ben,’ maakte het toch wel wat heel erg.
Dit naschrift leverde overigens een sterk bewijs voor de bewering, dat het zwaartepunt van een vrouwenbrief in het postscriptum ligt.
Een andere dame ging met haar man bij zijn vertrek de weddenschap aan, dat haar eerste brief zonder postscriptum zijn zou. Zij was zeker van de overwinning. De brief was geschreven en onderteekend, maar op het punt hem te verzenden, kon zij de verzoeking niet weerstaan hem weder te openen en er een postscriptum aan toe te voegen: ‘Gij ziet nu dat ik een brief geschreven heb zonder postscriptum,’ waarop zij nog een P.P.S. liet volgen: ‘Wie heeft nu de weddenschap gewonnen - gij of ik?’
Schrijft men naar de ingeving van het hart en naar de stemming van het oogenblik, dan is het moeilijk altijd vroolijke brieven te schrijven; maar het is allesbehalve vriendelijk anderen lastig te vallen met bezwaren en verdrietelijkheden, die mogelijk reeds voorbij zullen zijn, als de brief zijne bestemming bereikt. Laat in uwe brieven steeds een kalme opgewektheid heerschen, en schrijf nooit, als gij in een mismoedige, verdrietige bui zijt.