| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XXI.
Het meisje in den huiselijken kring.
O heb ze lief, die God u heeft gegeven,
Zoolang u God met hen vereent!
Het uur zal slaan, het uur zal zeker komen,
Dat ge aan hun groeve treurt en weent.
Zich in huis aangenaam en nuttig bezig te houden, dat is inderdaad een kleine studie; nochtans heeft hij, die zulks verstaat en van zijn huis zijne wereld weet te maken, het beste deel gekozen.
Nicolaï.
Onlangs hoorde ik een gesprek tusschen twee meisjes, die voor een open venster zaten.
‘Weet ge,’ zeide de eene, ‘wie ik denk, Ida, dat die knappe jongelui zijn? Het zijn zeker studenten, of assistenten in het ziekenhuis, of zoo iets.’
‘Ja, dat denk ik ook..... Wil ik u eens wat zeggen? Ik voel zulk een roeping om ziekenverpleegster te worden.’
‘Hoe toevallig! Daar heb ik ook zoo'n lust in.’
Ziedaar welke beweegredenen sommige jonge meisjes doen besluiten zich aan ziekenverpleging te wijden. Dikwerf geen
| |
| |
andere dan het verlangen den vervelenden sleur van het dagelijksch leven te verwisselen tegen een meer ‘interessanten’ werkkring. Het is immers veel heldhaftiger een ‘pleegzuster’ te zijn dan een doodgewone zuster tehuis, en wat is er voor groots of verhevens in een goede dochter te wezen!
En toch moesten wij nooit buitenshuis naar een taak omzien, zoolang wij binnenshuis plichten te vervullen hebben. Tracht vóór alles een goede dochter en een liefhebbende zuster te zijn. Een vriendelijk woord, een glimlach, acht ze toch niet gering! ‘Waarom zou men ook in huis niet heusch en verplichtend jegens elkaar zijn?’ vraagt Fanny Fern. ‘Hoe zoet klinken die kleine woordjes: ik dank u, ge zijt wel goed! - dubbel, ja, driedubbel zoet klinken zij van de lippen dergenen die wij liefhebben, vooral wanneer een van liefde stralende blik die vergezelt.’
‘Ik mag gevild worden,’ zeide eens een jong meisje, ‘als ik van alles niet meer verstand heb dan mijne moeder.’
Niet alle meisjes zullen zich zóó onbevangen uitdrukken over hare eigene meerderheid, maar de meesten zijn er misschien even vast van overtuigd. Gebrek aan onderworpenheid, ja, zelfs driest verzet zijn maar al te gewoon onder onze meisjes.
Iedere vrouw, die een deel uitmaakt van een huiselijken kring, heeft daar hare taak: de taak vriendelijk hulp te verleenen en opbeurende, dienende liefde te betoonen, zoowel bij de kleine moeilijkheden en teleurstellingen van het dagelijksch leven, als bij de groote zorgen en bittere zielesmarten, die voor niemand uitblijven. Offer nu en dan eens een genoegen op, omdat uwe moeder anders alleen zou zitten, of omdat uw vader des avonds graag wat muziek hoort. Vergeet nooit hoeveel ge uw vader verplicht zijt, die den ganschen dag met zorgende liefde bezig is om in uwe behoeften te voor- | |
| |
zien, niet zelden met een vermoeid hoofd en een gemoed vol zorgen. O, maak zijn tehuis liefelijk en vredig voor hem!
Toen indertijd de mare door het land ging dat er een prinses geboren was in plaats van een prins, was de algemeene uitroep: ‘Maar een meisje!’ Waar het een koninklijke geboorte geldt, waarbij de belangen van het rijk zwaarder wegen dan die van het familieleven, is zulk een gevoel van teleurstelling begrijpelijk. Waar echter geen buitengewone omstandigheden in het spel zijn, daar achten wij het voor een gezin oneindig wenschelijker dat de eerstgeborene een dochter is. Hoe dikwijls zien wij dat de oudste dochter een ware hulp voor hare ouders is, de goede engel van het huis. ‘Maar een meisje!’ Zelden of nooit is deze uitdrukking te billijken.
Menig meisje is verdrietig, omdat zij niet onder vreemden gaan en geld verdienen kan; maar zij vergeet dat zij als zuster of dochter goud waard kan zijn en zich zóó nuttig kan maken dat hare diensten onbetaalbaar zijn. Gij kunt het inkomen uwer familie met geen cent vermeerderen, maar wèl kunt gij u een uur lang bezighouden met ‘kleine zus,’ die tanden krijgt; - wèl kunt ge uw driejarig broertje helpen, dat volstrekt ‘visschertje’ spelen wil en maar niet weet hoe aan een draad en een kromgebogen speld te komen; - wèl kunt ge Mietje, de oude keukenmeid, wat uit de hand nemen, of op de bel passen, terwijl Kaatje, de binnenmeid, even hare zieke moeder gaat bezoeken. Gij kunt uzelf zoo aardig kleeden, en er zoo vroolijk en vriendelijk uitzien, dat ge het oog uwer moeder kunt doen stralen, zoo dikwerf het op uw jong, lief gezichtje rust. Wanneer uw vader voor zaken op reis is, kunt ge hem een brief schrijven, vol van allerlei nieuwtjes, die ge hem zoo aardig kunt mededeelen, dat uw brief een ware verkwikking voor hem zijn zal. Gij kunt geduldig luisteren naar een lang, vervelend verhaal,
| |
| |
dat uwe grootmoeder u doet en dat ge al honderdmaal gehoord hebt; en bij de ‘pointe’ kunt ge in lachen uitbarsten en dan de oude vrouw gelukkig maken door een hartelijken nachtzoen.
De drie dochters van een Indische dame zouden haar, voordat zij op reis ging, ieder een bewijs harer liefde geven. De eerste bracht haar een marmeren plaat, waarin haar naam gegrift was; de tweede bood haar een krans van welriekende bloemen aan. Maar de derde zeide: ‘Moeder, ik breng u marmer noch bloemen, maar ik schenk u mijn geheele hart. Uw naam is er in geschreven; uwe gedachtenis wordt er in eere gehouden, en het zal u volgen, waar gij gaat.’
Ziedaar het schoonste geschenk, dat een dochter aan hare ouders geven kan. Al verdient zij geen cent, zij vergoedt ruimschoots al de zorgen en uitgaven, aan haar ten koste gelegd, wanneer zij moeder's zorgenlast verlicht, of door een zacht woord en een vriendelijken blik bedarende olie giet op de onstuimige golven van vader's ontstemd gemoed. Een vroolijke lach, een opgeruimd gemoed en hartelijke genegenheid zijn de zoetste belooningen voor een liefhebbend vader. ‘De lach uit een meisjesmond,’ zegt De Quincey, ‘is en was het liefelijkste geluid ter wereld,’ en menige vader zal mij toestemmen dat dit heerlijke, alle somberheid verjagende geluid hem meer waard is dan goud of zilver.
Hoe zou Sir Thomas Moore zijn verdriet en zijne beproevingen hebben kunnen dragen zonder zijne edele dochter Margaret Roper? - Nadat hij onthoofd was, en zijn hoofd op London Bridge was tentoongesteld, wist zij het machtig te worden, en bewaarde het haar leven lang. En toen zij stierf, nam zij het in hare armen en liet het met zich begraven.
Een jonge dame, de dochter van een dorpsgeestelijke, was zóó getroffen door de lezing van Corinne en Delphine
| |
| |
van Madame De Staël, dat zij zich, toen het haar eindelijk gelukt was deze dame te ontmoeten, aan hare voeten wierp met de hartstochtelijke bede haar te mogen volgen als secretaris of iets dergelijks.
Vriendelijk, maar beslist, bracht de barones haar het onverstandige van haar verzoek onder het oog.
‘Misschien denkt gij,’ zeide zij, ‘dat het een benijdenswaardig lot is Europa te doorreizen en alles te zien wat schoon en belangrijk is, maar waarlijk, er gaat niets boven huiselijk geluk. Geen roem kan het gemis er aan vergoeden. Gij hebt een vader, een tehuis, ik ben ouderloos, en uit mijn huis verdreven, moet ik zwerven en trekken. Wees tevreden met uw lot; als gij het mijne kendet, gij zoudt niet willen ruilen.’
De jonge dame ging naar huis, geheel genezen van hare romaneske dwaasheden, en werd een vlijtig, huiselijk meisje, dat een nuttig leven leidde.-
Wilden onze meisjes begrijpen dat haar eerste plicht is haar huiselijk leven te vervroolijken, wij zouden geen herhaling behoeven te vreezen van den comisch-tragischen uitroep, die voor eenigen tijd in een humoristisch blad voorkwam: ‘De wereld is ledig, mijne pop is met zemelen gevuld, en ik wil in een klooster gaan!’
Hoe prettig zij het thuis ook heeft en hoe nuttig zij er zich kan maken, toch gelooft menig meisje dat het overal beter is dan in haar ouderlijk huis; dus zoekt zij plaatsing in een winkel, op een postkantoor of elders en verdient juist genoeg om in hare vrije uren rond te loopen als ‘onafhankelijke dame.’ Zoo zijn er in onze groote steden duizenden van meisjes, wier grootste genoegen is langs de straat te drentelen; en iedere stuiver, dien zij verdienen, wordt besteed aan kleeding of snoeperij. Wee den man, die zulk een vrouw krijgt!
| |
| |
Vaders zijn er doorgaans veel minder op uit hunne dochters aan den man te brengen dan de moeders, en zij schijnen in den aanwinst van een schoonzoon geen voldoende vergoeding te zien.
‘Mijn jongen,’ zeide een diep bedroefde vader tot den bruigom zijner dochter, ‘het is een ernstige zaak in het huis van een ouden man te komen en hem te berooven van zijne eenige dochter, de vreugde en den steun zijns ouderdoms. Maar ik geef u mijn zegen en wensch u geluk, en.....’
‘Neen, ik ontroof haar u niet, mijnheer!’ viel de jonge man hem diep geroerd in de rede, ‘wij blijven te zamen bij u.’-
Ook als zusters kunnen jonge meisjes onbeschrijfelijk veel goeddoen. De kleine broertjes en zusjes zijn met haar veel vrijer dan met oudere menschen en dit geeft haar veel meer invloed dan zelfs de moeders hebben. Ook op grootere broers kunnen zij heilzaam werken en hen door woord en daad achting inboezemen voor de vrouw. O, behoor niet tot zulken, die geen tijd hebben zich met hare broers te onderhouden, nooit voor hen zingen of spelen en karig zijn op ieder hartelijk woord, op iedere vriendelijke daad, in haar eigen omgeving, maar plotseling opleven, en zich allerliefst en bekoorlijk voordoen zoodra vreemde heeren binnentreden. Jonge mannen staan aan velerlei verleiding bloot. De liefde voor een zuster, op wie zij trotsch zijn, staat als een goede genius tusschen hen en het kwade. Komaan, leg dat boeiende boek ter zijde en speel een quatre-mains met uw oudsten broeder. Sluit uwe schrijfportefeuille een poosje en maak straks dien prettigen brief aan uwe vriendin af, als uw vijfjarig broertje u vraagt om dat flauwe spelletje met hem te doen, dat hij zoo heerlijk vindt. Hij wordt dagelijks ouder en dit zijn de gulden jaren, waarin gij zijne ziel aan de uwe kunt
| |
| |
verbinden met gouden koorden, die nooit meer kunnen verbroken worden.-
Maar al te dikwijls is de band, die broeders en zusters verbindt, zeer los.
‘En je gaat zoo trouwen?’ vroeg een cynisch jongmensch.
‘Ja, en al heel gauw.’
‘Natuurlijk met een engel?’
‘O neen, ik heb vier zusters.’-
In het algemeen nemen broeders de liefde hunner zusters aan als iets, wat vanzelf spreekt, en breken zich het hoofd niet om hare zorgen door wederkeerige hartelijkheid te vergoeden. Maar meisjes gaan ook somtijds onverstandig te werk. In plaats van zich tot de slavinnen harer broeders te verlagen, moeten zij er zich liever op toeleggen het huiselijk leven aantrekkelijk te maken met inachtneming der eigenaardigheden harer broeders; dan kunnen zij er op rekenen dat deze hunne avonden spoedig geheel tehuis zullen doorbrengen, te meer, wanneer de zuster verloofd is en haar broeder nooit doet gevoelen dat hij ‘te veel’ is. Gemakkelijk is dit niet, maar de meisjes bedenken over het algemeen te weinig hoeveel zij voor hare broeders kunnen zijn, en hoe zij daardoor het geheele gezin gelukkiger en gezelliger kunnen maken.
|
|