| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
De moeder.
Moeder - kent gij een toon, een woord op aarde, zoo zoet als dit? het doet alle snaren der ziel van heilige ontroering trillen.
M. Waldau.
De moeder alleen vormt het kind tot mensch......; de mannen voeden op en oogsten den lof; maar de ontelbare slapelooze nachten en de tallooze opofferingen, die een moeder zich getroost om een held of een dichter voor den staat op te kweeken, worden vergeten, ja, niet eens geteld; de moeder zelf telt ze niet eens. En aldus vormen, eeuw in, eeuw uit, vergeten en onbekende moeders de meteoren, de zonnen, de baanbrekers en de zangers van den tijd.
Jean Paul.
Is er ter wereld nuttiger werk dan dat, hetwelk een goede moeder verricht? De arbeid onzer Kamerleden is ongetwijfeld van groot belang, maar een goede moeder, wie zij ook zijn moge, bewijst het land nog veel grooter dienst. Eén verstandige en teedere moeder weegt op tegen honderd schoolmeesters. Veel meer dan de vader oefent zij invloed op de daden en het gedrag van haar
| |
| |
kind. Als het jonge volkje opgroeit en zich vaste gewoonten eigen maakt, dan kunnen onderwijzers zoo bitter weinig doen ter verbetering; maar een moeder weet altijd in het ontvankelijke jeugdige gemoed het goede te kweeken. De kleinen, die heden nog op moeders schoot spelen, zullen eenmaal de mannen en vrouwen zijn, die ons volk groot of verachtelijk maken.
Bij het lezen der levensbeschrijvingen van beroemde mannen wordt men dikwerf getroffen door de liefde, die zij voor hunne moeders koesterden, aan wie zij al hun roem toeschreven. Buffon, de groote Fransche natuurkundige, placht te zeggen dat hij het karakter zijner moeder had, en beweerde dat kinderen doorgaans de geestelijke en moreele hoedanigheden hunner moeder erven. Napoleon I zeide dat hij zijne latere verheffing voornamelijk te danken had aan de wijze, waarop zijne moeder zijne eerste levensjaren leidde. Naar zijne meening hing het goede of slechte gedrag van een kind geheel van de moeder af.
Een van de fraaiste gedichten van den dichter Ledeganck is aan zijne moeder gewijd. Wij ontleenen er de volgende regelen aan.
De storm, die ceders velt, jaagt misten heen en dampen,
De schrikbare oceaan bergt schatten boven maat,
En 't menschdom, samenhang van boosheid en van rampen,
Heeft als een zegening de Moeder tot sieraad!
De moeder! O, dit woord viel uit den mond der engelen
Voorzeker op de tong van d'eersten sterveling,
Toen hij in éénen klank, in éénen galm wou mengelen
Al 't edelst, dat uit God in schepslen overging:
De zachte lijdzaamheid, 't verheven zelfverachten,
Den balsemenden troost in rouw en bange smart,
De liefde in al haar schoon, de liefde in al haar krachten,
En wat geen tong ooit meldt: het Moederlijke hart!
Een hart, dat als een vat vol heilge wondergaven
Den omtrek zaligmaakt, waarin 't zijn geuren brengt,
| |
| |
Dat, nimmer uitgeput, hoeveel er zich aan laven,
Nog altijd voller wordt, hoe meer 't zijn schatten plengt!
Watt, de groote werktuigkundige, had ontzaglijk veel aan zijne moeder te danken. Zij was een uitstekende vrouw, van wie iemand, die haar van nabij kende, getuigde: ‘een dapper, kloek wijfje, zooals er weinig loopen.’ Daar Watt een zwakke gezondheid had, was zij in zijne kindsheid bijna zijn eenig gezelschap. Haar lieftallig karakter, haar gezond verstand en hare stille vroomheid oefenden een allergelukkigsten invloed uit op de vorming van zijn gemoed; en daar zij tevens zijne eerste schreden leidde op het pad der wetenschap, is het aan geen twijfel onderhevig dat ook zijn verstand en verbeelding de werking gevoelden van haar machtigen invloed.
De bekende geologist, Cuvier, leerde niet alleen bij zijne moeder lezen, maar, om hem bij zijne latere studies terzijde te kunnen staan, leerde zij zelf nog Latijn; en zij had de voldoening te bemerken dat hij van al zijne schoolmakkers het grondigst voorbereid was. Ook wist zij hem smaak in te boezemen voor het teekenen en de letterkunde, en stond hem zóó trouw terzijde bij al zijne studiën, dat hij steeds aan hare zorgen een groot deel van zijn later welslagen toeschreef.
De Maistre beschreef zijne edele moeder als ‘een engel, door God voor korten tijd met een aardsch lichaam bekleed.’ Hij zeide dat haar verheven natuur alle andere vrouwen in zijn oog eerbiedwaardig maakte. Gelukkig hij, wien zulk een moeder geschonken werd!
Zalig wie een Moeder hebben,
Die op 's levens kronkelvloed,
't Zij hij rijzen moog' of ebben,
't Hulkjen voor het stranden hoedt!
Moederliefde is de eelste zegen;
Gids op blijde en donkere wegen;
| |
| |
Roos aan onzen pelgrimsstaf;
Bloemperk in de doornendreven;
Lichtstraal in den nacht van 't leven;
Rustpunt op den tocht naar 't graf!
George Washington, de oudste van vijf kinderen, was maar elf jaar oud, toen zijn vader stierf. De weduwe bleef achter, belast met de opvoeding en verzorging van dit jeugdig vijftal, met het bestuur van een groot huishouden en het toezicht over uitgestrekte goederen; maar zij kweet zich uitstekend van deze moeilijke taak. Haar gezond verstand, hare teederheid, hare waakzaamheid en ijver deden haar elke moeilijkheid te boven komen en hare zorg en inspanning werden rijkelijk beloond. Want zij had het geluk al hare kinderen veelbelovend te zien opgroeien, terwijl zij er later getuige van mocht zijn hoe zij de hun aangeboden betrekkingen vervulden op een wijze, even eervol voor hen, als voor de moeder, die hen had opgevoed. Mevrouw Washington had de gewoonte haar kuddeken elken dag rondom zich te verzamelen en hen voor te lezen uit boeken, vol van godsdienstzin en zedeleer; en het boekje, waarin zij de stelregels neerschreef, die haar tot richtsnoer waren, werd later door haar zoon niet alleen bewaard als een kostbaren schat, maar ook dikwerf door hem geraadpleegd.
De liefde eener moeder is altijd een heilige natuurdrift, maar zal er kracht en zegen voor hare kinderen van uitgaan, dan moet de moeder zelf een vast, ernstig en onberispelijk karakter hebben. Zulk een moeder hadden de Wesley's. Zij was zeer schoon, en huwde, twintig jaar oud, een dorpspredikant, dien zij negentien kinderen schonk. Tot het einde haars levens zagen al hare zonen, en John vooral, tot haar op, en beschouwden haar als hunne beste vriendin en verstandigste raadgeefster. In haar huis heerschten vrijheid en
| |
| |
geluk; men vond er de vroolijkheid en gezonde lichaamsbeweging van de vacantie, naast de orde en den geregelden arbeid der school. Gehuil en gekrakeel werden er niet geduld, maar een gulle schaterlach mocht er onverhinderd klinken. Mevrouw Wesley had enkele verstandige stelregels, waarvan zij nimmer afweek. Onder andere zonderde zij zich elken avond met een harer kleinen af, luisterde naar zijne onschuldige biecht, en raadde en troostte hem in zijne kinderlijke bezwaren.
Daarentegen was de moeder van Nero een moordenares; Nero was een moordenaar op groote schaal. De moeder van Byron was trotsch, slecht-gehumeurd en heftig. Byron was trotsch, slecht-gehumeurd en heftig.
‘Ik doe zóó mijn best om mijne kinderen gelukkig te maken,’ zuchtte een moeder op zekeren dag, wanhopig over hare vergeefsche pogingen, ‘en zij zijn nooit tevreden.’
‘Houd dan op uw best te doen,’ antwoordde hare verstandige vriendin, ‘en doe liever zooals een mijner kennissen.’
‘Wat doet die dan?’ vroeg de moedelooze.
‘Wel, zij laat hare kinderen stil hun gang gaan, en bepaalt er zich toe een oog op hen te houden. Zooveel mogelijk laat zij hen op eigen krachten steunen, gewent hen voor zichzelf te zorgen, hoeveel dienstboden zij ook heeft, en laat hen zelf speelgoed maken. Wanneer zij uit is, zijn zij toch tevreden, en bij hare thuiskomst vragen zij niets dan - haar welkomstkus. Wat zij voor hen koopt, krijgen zij ter gelegener tijd. Vooral des avonds wordt elke opwinding vermeden, zoodat zij bij het naar bed gaan in een kalmen toestand verkeeren, die een vasten slaap met zich brengt. Zij kweekt liefde voor de natuur in hun gemoed en maakt hen opmerkzaam op de wonderbare schoonheid van de veldbloemen, van de bijen en de vlinders. Zij leert hen
| |
| |
dat niets lager is dan een leugen, niets droeviger in de gevolgen dan ongehoorzaamheid, niets schandelijker dan kleinzeerigheid; en dat een goede gezondheid, gave tanden en een opgewekt humeur het gevolg zijn van eenvoudig voedsel, een goede nachtrust en rechtschapenheid.’
Een onbegrensd vertrouwen in moeder's liefde, weinig speelgoed, geen weelde, eenvoudig voedsel, geen geneesmiddeltjes en vroeg in de veeren - ziedaar, wat een kind waarlijk gelukkig maakt.
Er is zooveel te zeggen voor hetgeen men bij de opvoeding van kinderen ‘beredeneerde verwaarloozing’ zou kunnen noemen. Hiermede bedoel ik een ‘zorgvolle onbezorgdheid’, die hen noodzaakt op eigen beenen te staan, in zooverre zulks veilig kan geschieden, maar toch altijd gereed staat op het rechte oogenblik te hulp te schieten. Natuurlijk zullen zij vaker vuile kleeren en builen in het hoofd hebben dan angstig bewaakte lievelingen, maar zij zullen ook flinker opgroeien en meer zelfvertrouwen verkrijgen.
Om te kunnen ‘gedijen’, moet men kinderen tot op zekere hoogte aan zichzelf overlaten. Evenals het een dwaling is een kind aanhoudend te bedillen, is het ook verkeerd hem te willen gieten in een voorgeschreven vorm, die zooveel mogelijk het getrouwe afdruksel van onszelf is. Menige moeder is bitter teleurgesteld als haar zoon, of erger nog: hare dochter, neigingen aan den dag legt, die zij nooit gekend heeft. In haar oog zijn deze zoo al niet slecht, toch hoogst ongepast; en dan begaat zij den ongelukkigen misslag alles, wat haar mishaagt of wat zij niet begrijpt, zooveel zij kan tegen te werken.
De neigingen, die een kind aan den dag legt, klaarblijkelijk als een natuurlijk uitvloeisel van zijn aanleg, mogen nooit onderdrukt worden - behalve wraakzucht, onoprechtheid, gebrek aan eergevoel en andere treurige afwijkingen van het goede pad - en zelfs bij het tegengaan
| |
| |
van dergelijke verkeerdheden dient men met voorzichtigheid te werk te gaan. Want sommige er van voorspellen de aanwezigheid van groote talenten, die nog in de kinderziel sluimeren. De gewoonte onwaarheden te vertellen is dikwerf de voorbode van een fijn bewerktuigden, dichterlijken, scheppenden geest en in de hardnekkige stijfhoofdigheid, die het geduld der ouders zoo dikwerf op de proef stelt, ligt vaak de kiem van een moed en standvastigheid, die in later jaren het kind zullen maken tot een held - een gids zijner medemenschen. De gaven onzer kinderen worden hen echter maar al te dikwerf ten vloek; en de schuld daarvan ligt veelal bij de onverstandige moeders, die, door overdreven bewondering of partijdige overschatting aan verdere inspanning en vlijt een einde maken en het talent te niet doen gaan; of wel door aanhoudende tegenwerking het verstikken.
Vele onzer fraaiste tuinbloemen en kasplanten zijn, door onafgebroken zorg en bekwaamheid, uit onkruid geteeld. En zou dan de verstandige moeder niet kunnen wedijveren met den tuinman in het veredelen van de menschelijke plant, die aan hare zorgen is toevertrouwd? Zou zij niet, door oordeelkundige behandeling, koppigheid kunnen veranderen in standvastigheid, onbeschaamdheid in vrijmoedigheid, zelfingenomenheid in zelfvertrouwen, weekheid in zachtzinnigheid, wuftheid in vroolijkheid, overgevoeligheid in teederheid voor anderen, en norsche ingetrokkenheid in ernstig nadenken?-
In een Zweedsch boekje, getiteld: ‘Voor moeders’, vonden wij de volgende regelen: ‘Niemand bouwt zulke heerlijke luchtkasteelen als een moeder. Welke moeder heeft zich het teedere knaapje op haar schoot niet wel eens gedacht als minister, als geliefd spreker, als gevierd kunstenaar? of wel de schoonste droomen gedroomd over het
| |
| |
geluk, dat haar klein meisje in de toekomst wacht? Allen maken zich aan dezelfde vergeeflijke dwaasheid schuldig. Zij mijmeren altijd over het geluk, dat zij hare lievelingen toewenschen. Maar de meesten vergeten dat de toekomst van het kind grootendeels ligt in de hand zijner moeder.’
Ik heb een moeder gekend, die aan al hare luimen en ‘stemmingen’ toegaf. Nu eens kwam de kleine wereld van haar huishoudentje haar in het schoonste licht voor, dan weer zag zij alles even donker in. De ongelukkige toestand der kinderen, die onder den druk leefden van deze ‘stemmingen’, werd mij aldus beschreven: ‘Zij wisten nooit vooruit of hunne moeder al of niet te spreken zijn zou. Zij waren onzeker wat geoorloofd zou zijn en wat hen als een vrijheid ten kwade geduid zou worden; zij konden niet zeggen of hun werk welwillend aangenomen of wel knorrig weggeduwd worden zou. Moeder's oordeel was voor hen als een loterijspel; naar gelang haar humeur was, oogstten zij lof of blaam; en de oudste zoon, reeds half volwassen, had de vaste gewoonte om, als hij des avonds van zijne bezigheden thuiskwam, aan zijne zuster te vragen: ‘Hoe is 't er mee?’ en de antwoorden waren even verschillend van elkander als de zomerzon van den Novembermist. Gelukkig de kinderen, die rechtvaardigheid kennen. Zij kunnen menig genoegen missen, mits zij zeker zijn van onpartijdige belooning en berisping. Zelfs kunnen zij groote gestrengheid verdragen, als zij maar vooruit weten wat ongenoegen zal opwekken of hen straf zal berokkenen.
Ik weet het bij ondervinding, het is moeilijk den dwingeland te bekampen, dien wij ‘humeur’ noemen. Die donkere schaduw volgt ons allen wel eens na. En als wij ons gedrukt, zenuwachtig en teleurgesteld gevoelen, als alles ons tegenloopt - met opzet, zooals het ons toeschijnt - dan is het zeker niet gemakkelijk onze eigen ontstemming niet te wre- | |
| |
ken aan hen, die ons onderworpen zijn, en aldus al onze huisgenooten in onze neerslachtigheid te doen deelen. Maar door zoo te handelen zijn wij wreed tegenover onze kinderen en doen hun onberekenbaar veel kwaad. Wij maken hen daardoor schuw, en schuwheid voert tot lafhartigheid, lafhartigheid kweekt valschheid en valschheid is de vruchtbare moeder van alle mogelijke ondeugden en zonden.
Onlangs vonden wij den volgenden goeden raad aan moeders in een buitenlandsche uitgave: ‘Leer uwe kinderen u te eerbiedigen. - Gij glimlacht? Gij meent dat liefde eerbied verre te boven gaat. En uwe kinderen hebben u hartelijk lief, niet waar? - Goed, maar daarom behoeven zij den eerbied nog niet uit het oog te verliezen.
Een teedere moeder offert met liefde haar eigen gemak ter wille harer lievelingen. Slapelooze nachten en vermoeide leden moet zij zich wel eens getroosten, maar er is nog een andere soort van moederlijke belangeloosheid. Als Marietje haar eigen portie gebak of fruit heeft opgepeuzeld en dan hare poezele vingertjes begeerig uitstrekt naar mama's bord, ontzeg uzelf dan het genoegen om haar nog, hoe weinig ook, af te staan.
Als uwe Johanna “zoo'n vreeselijken zin” heeft in dien nieuwen hoed, welken zij niet bepaald noodig heeft en dien gij haar niet koopen kunt dan met opoffering van den wintermantel, waaraan gij zelf groote behoefte hebt, koop dan den mantel en laat den hoed wachten.
Er worden gedurende den winter belangrijke lezingen gehouden, maar om de een of andere reden kunt ge er niet allen tegelijk heengaan. Laat uwe beurt niet voorbijgaan. Gij zult eens zien hoe gewillig uw man of uwe meisjes thuis zullen blijven, als zij bemerken dat “mama” ook graag eens gaat. Zeg nooit: “Voor mij komt het er niet op aan,” maar draag behoorlijk zorg voor uwe belangen en uw voorkomen.
| |
| |
Spoor uwe kinderen aan tot werken. Somtijds is er meer noodig dan bloote aansporing, maar meestal kan een verstandige moeder hare jongens en meisjes zóóveel belangstelling inboezemen voor hunne taak, dat deze hun nimmer zwaar valt.
Marietje wil het ontbijt opruimen, maar daar is zij nog te klein voor. Laat haar stof afnemen, terwijl Johanna de kopjes wascht, en onderricht haar beiden langzamerhand in de kunst van bedden opmaken, eten toebereiden, en zoo voort. Laat de jongens de kachels aanmaken en water aandragen. Zeker, het is oneindig gemakkelijker al deze bezigheden zelf te doen, het “houdt u zoo op”, kinderen alles te wijzen, maar getroost u om hunnentwil dat tijdverlies en die moeite.
Dit is de ware zelfopoffering der liefhebbende moeder. Wanneer ieder kind zijn deel heeft in den arbeid en de moeder behandeld wordt met het ontzag, dat haar toekomt, dan zullen er zeker minder mislukte kunstproeven het licht zien, en minder onbeduidende verhaaltjes en flauwe versjes saamgeflanst worden. Ook zullen er dan zeker minder arme, afgetobde, naar rust smachtende vrouwen zijn en in plaats van een vervallen huissloof te worden, die zich uit de wereld terugtrekt, zal de moeder waardiglijk de plaats vervullen, haar door God aangewezen, die van koningin van het huis.’-
De zoo vaak herhaalde vraag: ‘Wanneer moet men beginnen met de opvoeding van een kind?’ wordt door een bekend opvoedkundige aldus beantwoord: ‘Zes maanden oud beantwoordt het kind reeds glimlach met glimlach, ongeduld met ongeduld. Reeds kan het opmerken, genieten en verdriet hebben. Zou het dan geen verschillenden indruk maken op het jeugdig zieltje of het in een liefelijke, rustige omgeving is, dan wel in het sombere gezin van slechte men- | |
| |
schen; of vriendelijke gezichten het toelachen en zachte stemmen het teedere namen geven, en duizend liefkoozingen zijn deel zijn, dan wel of het overgaat van den eenen arm op den anderen, onder ruwe, hartelooze lieden. Er is geen twijfel aan of de zedelijke geaardheid van het kind wordt reeds grootendeels gevormd in de eerste levensjaren.’
‘Wanneer moeten wij beginnen een kind op te voeden?’
Een ander wijsgeer antwoordt op die vraag: ‘Twintig jaren vóór zijne geboorte met de opvoeding van zijn vader en moeder.’ Zeker beslissen de eerste jaren over het toekomstig karakter van een kind.
Ere your boy has reached to seven,
Teach him well the way to heaven:
Better still the work will thrive,
If he learns before he's five.
Een der stelregels van de Jezuieten is: ‘Geef ons uw kind tot zijn zesde jaar, en hij blijft levenslang een Jezuiet.’
Velen onzer lezeressen kunnen misschien een droeven glimlach niet bedwingen bij het verhaal van de arme jonge moeder, die maar niet kon begrijpen, waarom haar kindje niet tieren wou. Zij gaf het toch wat mee, zeide zij, van alles wat zij en haar man zelf namen: ‘een mootje bokking, een stukje kaas, een teugje bier.’ Maar handelen wij wel veel verstandiger bij het toedienen van geestelijk voedsel? Jaarlijks worden er over de geheele wereld drie en veertig millioen kinderen geboren; dagelijks ruim honderd zeventien duizend; dat is tachtig per minuut. Welk een treurige gedachte dat zoovelen dezer arme schepseltjes, die toch niet helpen kunnen dat zij geboren zijn, een leven moeten leiden, dat nauwelijks leven heeten mag, in plaats van tot nuttige menschen te worden opgevoed?
Vóór alles - kweek liefde tot waarheid in uwe kinderen. De verfoeilijke gewoonte hen meer op den schijn te wijzen
| |
| |
dan op het wezen, het groote deel, dat in de opvoeding is toegewezen aan vormen en manieren, vernietigt de vrijmoedigheid en openhartigheid, die de grootste bekoorlijkheid uitmaken van een jeugdig gemoed.
Beloof uw kind nooit iets, zonder het te geven.
Een predikant zeide eens in gezelschap tot een vriend: ‘Als uwe kinderen u iets vertellen, veroorloof hun dan niet de minste opsmukking der feiten.’
‘Neen, dat is toch wat àl te sterk,’ riep een dame, die dit hoorde. ‘Een verhaal wordt zoo licht wat opgesierd. Daar kan men niet op passen.’
‘Gij moest er toch op passen, mevrouw,’ hernam de predikant. ‘Veel leugenaars zijn dit geworden door gebrek aan stipte oprechtheid, en niet door opzettelijk liegen.’
Het is verkeerd als een moeder het straffen der kinderen geheel aan den vader overlaat en al hunne liefkoozingen voor zich alleen behoudt. Speelt zij voor hare kinderen de rol van beschermengel, onder wiens vleugelen zij zich verbergen kunnen, als ‘Vader’ hen berispt, dan zal deze zelfzucht allernadeeligst werken op hen, die zij beweert lief te hebben. De kinderen gewennen zich daardoor hun vader te beschouwen als een bullebak, terwijl hij toch met zijne gestrengheid hun waarachtig welzijn beoogt, en hen aldus meer liefde bewijst dan de moeder met hare zwakke toegeeflijkheid.
‘De opvoeding van een kind is geen spel,’ zegt dezelfde schrijfster van het bovengenoemde Zweedsche boekje, ‘geen spel, maar een strijd; een kamp der moeder tegen duizend vijanden. De sterkste daarvan is wellicht de verzoeking om het kleine, innig geliefde schepseltje iedere teleurstelling, iedere ontbering, alle leed te besparen, en elke zijner tranen terug te dringen. Waarachtige liefde echter verleent de kracht dezen vijand te bevechten; en deze ook alleen. En
| |
| |
de moeder moet zegevieren, zullen de tranen, die zij nu zoo haastig wegwischt, niet eenmaal met looden gewicht haar op het hart drukken.’
Niets is zoo verderfelijk voor een kind als gebrek aan samenwerking tusschen vader en moeder. De ouders moeten nooit zware straffen opleggen dan na gezamenlijk overleg en ernstige overweging.
Het volgende is een aanhaling uit de levensbeschrijving van ‘Vader Bourke’, een man, die in Ierland en Amerika beroemd was om zijne groote welsprekendheid.
‘In spijt van zijn kluizenaarsleven, zijne nachtwaken en boetedoeningen veroorloofde hij zich meer scherts dan men van een streng Puriteinsch prediker zou verwachten. Als jongen was hij buitengewoon ondeugend. Op zekeren dag, toen zijne moeder in de kamer trad om hem te kastijden, sloot zij de deur en zeide zij het gebed op, dat begint met de woorden: ‘Bestuur Gij, o God, onze daden en sta ons bij met Uwe genadige hulp.’
‘Toen ik mijne moeder zag binnenkomen,’ placht Vader Bourke te zeggen, als hij dit verhaal deed, ‘haar het teeken des kruises zag maken en den Heiligen Geest hoorde aanroepen om hare handelingen te besturen, toen begreep ik dat ik geen genade te wachten had, en ik heb dan ook nooit weer zulk een pak ransel gehad, als dat hetwelk mij met behulp van den Heiligen Geest werd toegediend, en ik heb het nooit vergeten.’
Deze moeder had gelijk, want onschuld en jeugd zijn heilig, en zij, die een kind tot zijn bestwil kastijden of in zijn hart het goede zaad strooien, zij volvoeren een daad, die met den diepsten ernst verricht moet worden.
Moeders, die zich alleen bezighouden met de lichamelijke verzorging en opvoeding harer kinderen en niets hoogers beoogen, moesten de volgende woorden van Channing ter harte nemen.
| |
| |
‘De geboorte van een kind is een van de gewichtigste gebeurtenissen in het heelal. Gij huivert bij de gedachte uwe kinderen te verminken, te vergiftigen of ze aan besmetting bloot te stellen, en toch is er nog vreeselijker verminking, zwaarder gif en gevaarlijker besmetting. Het is die der ziel.’
Zeer zeker zijn de plichten eener moeder zwaar, vooral wanneer zij te worstelen heeft tegen wind en getij, tegen een zwakke gezondheid, tegen beperkte middelen, of misschien zelfs tegen een echtgenoot, die haar edel streven belemmert of tegenwerkt; maar hare belooning zal niet uitblijven.
't Kan wezen dat de mensch geen naam meer hoort,
Dat hem geen klank meer zoet of dierbaar klinkt,
Daar is één naam, dien hij verstaat, één woord,
Dat altijd hem ontroert en 't hart doordringt:
Tooverwoord vol zielsgenot!
De mensch kan 't ál vergeten; zelfs zijn God, -
Zijn moeder ooit vergeten, kan hij niet!
Wat in zijns harten tempel zij vergaan,
Háár beeld blijft overeind op 't voetstuk staan.
't Moog' schuilen achter 't klimop van den tijd,
Het is er toch, bedekt, maar onontwijd!.......
|
|