| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Den man een hulpe.
God helpe den vrijgezel! de huisvrouw helpt haar man.
Russisch spreekwoord.
Een meisje, dat door hare bekoorlijkheden en talenten - en niet door onwaardige middelen - een geschikten echtgenoot gekregen heeft, is reeds op den rechten weg om hem een ‘hulpe’ te worden.
Een oude vrijer zeide tot zijn dokter: ‘Ik voel mij ellendig naar lichaam en geest. Wat zal ik er tegen doen?’
‘Neem een vrouw,’ antwoordde de dokter barsch.
Velen zijn er wèl bij gevaren, als zij dezen raad opvolgden. Vóór hun huwelijk waren zij niet veel waard, maar daarna werden zij achtenswaardige menschen.
De man gevoelt nooit dieper zijne minderheid tegenover de vrouw, als wanneer hij, te midden zijner vrienden, met haar voor den ambtenaar van den burgerlijken stand staat en hoort hoe deze hem tot echtgenoot maakt. Negen van de tien mannen beven in zulk een geval, alsof zij op het punt waren voor moord in hechtenis te worden genomen;
| |
| |
terwijl negen van de tien jonge dames deze plechtigheid zóó bevallig doormaken, alsof het een alledaagsche gebeurtenis gold. En dit vreesachtig wezen in een gekleeden rok belooft de beschermer te zijn van de kalme engel met haar aureool van oranjebloesem!
Welk een spotternij!
En later, als de man gebukt gaat onder zorg en een kleinigheid voldoende is om zijn zielevrede te verstoren, dan wordt de vrouw, die hij beloofde te beschermen, zijn staf en steun. Zij ziet de zon achter de wolken. Zij strijkt zijn voorhoofd glad. Zij montert hem op. Zij stort nieuw leven in zijn gemoed, nieuwe hoop in zijne ziel, en des morgens gaat hij aan den arbeid met nieuwe kracht en nieuwen ijver om den strijd voor het bestaan met frisschen moed nogmaals te strijden.
De vrouw moge het zwakkere vat zijn, maar zij valt niet zoo spoedig als de man in duigen.
Zeer schoon schetst Multatuli deze eigenschap der vrouw.
‘Er moet hulp zijn vóór 11 Juni. Die man is radeloos..... hij heeft aan alles gebrek. Z'n vrouw en kinderen.....’
‘Kinderen ook? Kinderen?..... O, dat is hard. Een vrouw is niets. Maar..... kinderen, zegt ge. Ja, dat is verschrikkelijk. Maar 'n vrouw! O, dàt steunt, dàt verheft, dàt adelt. Zeg dat de man lijdt om z'n kinderen, maar haal niet de vrouw daarbij, als ware ook zij een lastpost op de begrooting zijner ellende. Helpt ze hem niet? Troost ze hem niet? Zou hij sterker wezen zonder haar?..... O, ge weet niet hoe 'n vrouw lief heeft!...................................
‘Als er diepe wonden worden geslagen door de noodzakelijkheid, dat is: God,..... als men diep neergebogen door smart op het punt staat te vergaan in wanhoop, dan treedt de vrouw op en glimlachend zegt ze: ‘Waarom weent ge?
| |
| |
We zijn rijk, rijk in liefde, rijk in adel! Lijdt ge aan eerzucht? Ik maak u koning, ik kroon u..... Drukt u de laster? Ik noem u groot; ik noem u edel, ik, die alleen u ken, en de armen beklaag, die u niet kennen.’ - -
‘Hulpe van den man’ is, na den moedernaam, de schoonste titel, dien een vrouw zich kan verwerven, en ter aanmoediging van zulken, die dezen titel begeeren, geven wij hier een paar voorbeelden van zulke vrouwen, wier namen door de faam tot ons zijn gekomen.
Mevrouw Rachel Russell, een Engelsche dame, is een van die vrouwen, welke haren echtgenooten den moed hebben geschonken sterk te zijn in hun tegenspoed. Gedurende het publiek verhoor van haar man zat zij dag aan dag naast hem, aanteekeningen makende en alles doende om hem te helpen. Zij werkte en pleitte voor zijne vrijlating, zoolang zij het eervol doen kon, ja, zóólang tot hij zelf zeide te wenschen dat zij ‘zou ophouden voor hem de kastanjes uit het vuur te halen.’ Eindelijk, toen zij zag dat alles vergeefsch was, verzamelde zij al haar moed en trachtte door haar voorbeeld haar man kracht te geven. En toen zijne laatste ure gekomen was en zijne vrouw en kinderen hem opwachtten om hem voor het laatst te omhelzen, toen wist zij, moedig tot het einde toe, haar zielsangst en haar harteleed onder een uiterlijke bedaardheid te verbergen, om zijne smart niet te vergrooten. Zoo scheidden zij zwijgend na een teeder afscheid. Toen zij weg was, zeide Lord William: ‘Nu is de bitterheid des doods geweken.’
Vele van de grootste denkers op wijsgeerig en godsdienstig gebied zouden hunne denkbeelden nooit hebben openbaar gemaakt, als zij er niet toe gebracht waren door de waardeering en aanmoediging hunner vrouwen.
Zulk een dienst bewees de vrouw van Zimmermann aan haar echtgenoot, wiens diepe neerslachtigheid zij vruchteloos
| |
| |
poogde te overwinnen. Zij gevoelde met hem, luisterde naar hem en trachtte hem te begrijpen; en op haar sterfbed, toen zij haar einde voelde naderen, voegde zij hem deze aandoenlijke woorden toe: ‘Mijn arme Zimmermann, wie zal u nu verstaan?’
Vrouwen zijn oogen, handen, ziel, - ja, alles voor hunne mannen geweest.
De Geneefsche natuurkundige Huber, de bekende schrijver over de bijen, was reeds op zijn zeventiende jaar geheel blind en toch gelukte het hem door te dringen tot natuurkundige verborgenheden, die de nauwkeurigste waarneming en het scherpste gezicht vereischten. De oogen zijner vrouw zagen voor hem. Zij spoorde hem tot de studie aan, wijl zij hoopte dat hij er zijn smartelijk gemis door zou vergeten; en werkelijk voelde hij dat ten laatste niet meer.-
Franklin placht te zeggen: ‘Wanneer een man vooruit wil komen, dan moet hij zijne (eene) vrouw raadplegen.’ En de held van de volgende kleine geschiedenis, was van hetzelfde gevoelen.
Toen, bij gelegenheid van een huwelijksinzegening, de predikant de gewone toespraak hield en juist den bruidegom vermaande om zijne vrouw lief te hebben en te eeren, voegde deze zelf er de woorden tusschen: ‘en te gehoorzamen,’ in de veronderstelling dat deze uitdrukking overgeslagen was, hoewel zij in het formulier slechts voorkomt in de toespraak aan de vrouw.
Verwonderd dat de man reeds bij voorbaat solliciteerde om onder de pantoffel te komen, nam de predikant geen notitie van de voorgestelde wijziging, waarop de bruidegom hem nogmaals zijn verzuim herinnerde.
‘Jawel, mijnheer, gehoorzamen - liefhebben, eeren èn gehoorzamen, weet u,’ en het scheen den man geweldig te hinderen dat zijne opmerking in den wind werd geslagen.
| |
| |
Eenige jaren later reed de geestelijke door het dorp, waar het echtpaar zich metterwoon gevestigd had. De man kwam haastig uit zijn huis en hield hem staande met deze merkwaardige woorden: ‘Weet gij nog, mijnheer, dat gij mij getrouwd hebt, en hoe ik er op stond de belofte van gehoorzaamheid af te leggen? Nu kunt ge u overtuigen dat ik toch gelijk had. Of gij het goedvondt of niet, ik heb mijne vrouw gehoorzaamd en kijk, nu ben ik de eenige man hier in den omtrek, die een huis met twee verdiepingen rijk is.’-
‘Menigmaal’, zegt Holmes, ‘wanneer ik nederlag in mijne boot, die lange, puntige, zwarte wieg, waarin ik mij zoo gaarne liet schommelen door de oude moeder, de zee, heb ik gezien hoe een groot schip tegen het getij in langs mij henen dreef als door honderden sterke armen aan onzichtbare koorden voortgetrokken. De zeilen hingen slap, geen stoomkracht was te bespeuren, en toch gleed het statig daarheen, als trotsch op eigen kracht. Maar ik wist dat er aan de andere zijde van het schip, verborgen door de groote romp, die zoo fier de wateren kliefde, een kleine sleepboot zwoegde, met vurig hart en ijzeren arm, die het niet losliet en het dapper voorttrok; en ik wist ook dat als de sleepboot het groote schip aan zijn lot overliet, het zou waggelen en wenden, zwalken en dobberen, en afdrijven met het getij, wie weet waarheen.
En zoo heb ik menigen trotschen, voorspoedigen, algemeen geëerden man gekend, die toch met den stroom zou zijn afgedreven en verloren zou zijn geraakt zonder de ijverige, onvermoeide handen en het kloeke, warme hart van het trouwe, kleine vrouwtje, dat onopgemerkt aan zijne zijde leefde, zoo innig aan hem hing, dat niets hen scheiden kon, en hem vooruithielp tegen het getij in van tegenspoed en wederwaardigheden.’
| |
| |
Menig schrijver heeft rondweg erkend hoeveel hij aan zijne gade verschuldigd was. Tom Hood stelde zulk een vertrouwen in het oordeel zijner vrouw, dat hij alles, wat hij schreef, met haar las, herlas en verbeterde. Haar sterk geheugen kwam hem bij zijne aanhalingen en toelichtingen uitstekend te pas. Anthony Trollope zeide dat zijne vrouw de eenige was, die ooit een blik in zijn manuscript mocht slaan. En hoevele vrouwen van schrijvers en dichters hebben, zoo zij hunne echtgenooten al niet geheel begrepen, hen toch bezield door de machtige liefde, die zij wisten in te boezemen.
Menig auteur en journalist vond in zijne vrouw niet alleen een goed kopiïst, maar ook een letterkundigen steun. De romanschrijver, Alphonse Daudet, had besloten ongehuwd te blijven, uit vrees dat een verkeerde keuze het vuur zijner verbeelding zou uitdooven. Deze angst heeft hij beschreven in zijne ‘Femmes d'Artistes’, en vooral in het verhaal ‘Madame Heurtebise’, het eerste in den bundel. Maar toen hij kennismaakte met Mademoiselle Julie Allard, een ontwikkeld meisje, dat zelf niet onaardig schreef en recenseerde, verdwenen eensklaps al zijne bezwaren. Het werd een zeer gelukkig huwelijk, en een bekoorlijk tafereel hangt ons zijn broeder op van den arbeid van het tweetal.
‘Zij was de zonneschijn in zijn huis,’ zegt hij. ‘Zij bracht orde in zijn werk en leidde zijne verbeelding. Geen bladzijde zijner boeken of zij heeft die herzien, verbeterd en verfraaid. En in zijne opdracht van den “Nabob” heeft haar echtgenoot een treffend getuigenis afgelegd van hare toewijding en onvermoeide hulp. Jammer dat zij niet wilde toestaan dat deze opdracht in druk verscheen!’
Eens greep er, zoo verhaalt men, een aandoenlijk tooneeltje plaats tusschen hem en zijne vrouw, wat Daudet de opmerking ontlokte: ‘Dit heeft veel van een hoofdstuk uit een roman, kindlief.’
| |
| |
‘Mij dunkt, Alphonse,’ antwoordde zij, ‘dat het eerder een stukje leven is, hetwelk wij in een roman zullen brengen.’-
Vrouwen als mevrouw Carlyle wisten door haar bedachtzaam huiselijk bestier de gezondheid en de opgewektheid van hare echtgenooten zóó goed te bewaren, dat zij daardoor onmerkbaar een heilzamen invloed oefenden op hunnen arbeid. Hawthorne heeft erkend dat hij de bezieling, welke hem zijne onsterfelijke bijdragen in de pen gaf voor de Amerikaansche klassieken, geheel te danken had aan de kalme en liefelijke huiselijke omgeving, die zijne vrouw voor hem schiep.
Burdette, even gunstig bekend door zijne humoristische geschriften, als door zijne aangename voordracht, verhaalt ons van den invloed, dien zijne zieke, nu onlangs overleden echtgenoote op zijn arbeid had. ‘Welk ernstig of edel doel ik ook in mijn leven heb nagejaagd,’ zegt hij aan het slot dezer bekentenis, ‘ik heb het alles te danken aan de beste, beminnelijkste en verstandigste aller beoordeelaars en medewerkers - een liefhebbende, trouwe vrouw.’
Aangaande zijn werk zegt hij: ‘Toen de gezondheid mijner vrouw begon te kwijnen, werkte ik hoe langer hoe meer thuis, tot ik ten laatste mijne bezigheid op het bureau er geheel áán gaf, om alles thuis te schrijven. “Hare kleine Doorluchtigheid” was in dien tijd volkomen hulpbehoevend, en leed in alle gewrichten hevige, plotselinge rheumatische pijnen. Maar in deze jaren van hulpeloosheid en smart was zij mij meer dan ooit tot steun. Ieder manuscript las ik haar voor, eer het weggezonden werd. Hier voegde zij eenige juist-gekozen woorden in, dáár wijzigde zij een volzin; en dat alles deed zij met zooveel teederheid, dat het gewoonlijk zoo gevreesde en onverbiddelijke blauwe potlood in hare bevende hand een zegenende tooverstaf werd, al vernietigde die ook geheele volzinnen en geliefkoosde tirades. Hoe goed wist zij
| |
| |
wat ongedrukt moest blijven! Gelukkig de man, die schrijft, terwijl zulk een vriendelijke gids over zijn schouder gluurt, - een liefhebbende vrouw, die zijne ijdelheid en zorgeloosheid niet spaart, om zijn goeden naam in stand te doen blijven.’
De verheffende invloed, dien Laura de Noves op den grooten Italiaanschen dichter Petrarca had, is algemeen bekend, en Michel Angelo, sprekende van de macht, door Vittoria Colonna op hem uitgeoefend, vergelijkt zichzelf bij ‘une grossière étoffe, qui, par l'effort d'une main délicate, va s'amender, s'assouplir et se transformer.’
Van Félix Dahn gaat geen werk ter perse of zijne vrouw heeft haar deel gehad in den arbeid, en hoe diep Multatuli den invloed zijner vrouw gevoelde blijkt uit de door hem aangehaalde woorden van Henry de Pène, waarmede hij den Max Havelaar opent.
Dat een vrouw zich door en door in den arbeid van haar man kan inwerken, hebben twee Amerikaansche dames bewezen. De ingenieur, die het toezicht hield op den bouw van de reusachtige brug, die nu New-York met Brooklyn verbindt, werd door ziekte verhinderd daarmede voort te gaan, terwijl een groot gedeelte van het werk nog onvoltooid was. Toen nam zijne vrouw, die haar man reeds met raad en daad had bijgestaan in het maken der plannen en berekeningen, en dus geheel was ingewijd in alles wat den aanleg betrof, zijne plaats in, en wel met het beste gevolg. De prachtige brug werd onder haar toezicht voltooid en terwijl zij dagelijks het werk bezocht, dwong zij zoowel aannemers als werklieden eerbied af door de zaakkennis en schranderheid, die zij aan den dag legde bij het leiden der werkzaamheden.
Het andere voorbeeld is dat van mevrouw Frank Leslie, de eenige vrouw, naar ik meen, die aan het hoofd staat eener groote uitgeverszaak, en tegelijk de zaken bestuurt en de
| |
| |
redactie voor hare rekening neemt. Toen - zes jaren geleden - haar man stierf, waren zijne zaken deerlijk in de war. Zijne laatste woorden tot haar waren: ‘Ga naar mijn kantoor, neem daar mijne plaats in, en doe mijn werk tot mijne schulden betaald zullen zijn.’
Zij arbeidde dag en nacht, bewoonde een karig gemeubeld zolderkamertje, ontzegde zich alle genoegens en gemakken, die het leven biedt, tot het haar gelukt was de zaak een soliditeit en uitbreiding te geven, grooter dan ooit te voren.
‘Ik leefde,’ zegt zij zelf van dit tijdperk in haar leven, ‘als een man, zonder ooit te genieten als een man.’
Men noemde haar ‘de bekoorlijkste en innemendste courantier in geheel Amerika’.
Ook de geschiedenis geeft de treffendste voorbeelden van vrouwen, die een ware hulpe voor hare mannen waren.
Onder anderen getuigt Jhr. Mr. J.H. Hora Siccama van de derde gemalin van Willem den Zwijger: ‘Hoewel zwak van gezondheid volgde Charlotte van Bourbon haren gemaal waarheen en wanneer zij slechts konde, op al de omzwervingen, die de zorg voor het behoud des lands van hem vorderde en zonder zich te ontveinzen aan welke gevaren haar leven, nevens het zijne, blootgesteld was. Eene trouw voorwaar, die als zeldzaam mag worden geroemd.’
Beerte van Yselstein verdedigde in afwezigheid van haar man het slot Yselstein tegen de Hollanders en het deel, dat Maria Van Reigersbergen in de ontsnapping van Hugo De Groot had, is algemeen bekend.
Met het oog op den tachtigjarigen oorlog zingt Spandaw:
Toen teed're vrouwen in de lang benauwde steden
Als helden aan de zij van hare mannen streden;
Niet vreesden voor gevaar, voor pest of hongersnood,
Voor vuur, voor foltering noch wreeden marteldood.
| |
| |
Ten slotte herinneren wij nog aan het heldhaftig gedrag van Aria, een Romeinsche vrouw. Toen haar gemaal Paetus door den keizer Claudius ter dood veroordeeld was, trachtte zij hem over te halen zich aan die schande te onttrekken door zichzelf om het leven te brengen. Tevergeefs. Toen trok zij plotseling zijn dolk uit de schede, en zeide kalm: ‘Doe het zóó, Paetus!’ Bij deze woorden stak zij zich den dolk diep in de borst, haalde dien er weer uit en reikte hem aan haar man, stervende met de heldhaftige en onsterfelijke woorden op de lippen: ‘Paete, non dolet.’ (Paetus, het doet geen pijn.)
Carlyle noemde zijne vrouw dikwerf schertsend: ‘een noodzakelijk kwaad’; en inderdaad, de meeste mannen zijn niet lang getrouwd, of zij vinden hunne vrouwen werkelijk zulk een ‘hulpe’, dat zij hun reeds onontbeerlijk is. Een vrouw heeft nooit ‘gedaan’. Eten bestellen, slaapkamers nazien, werklieden orders geven, de wasch uitzoeken, eer zij gaat, en ‘aan kant maken’, als zij terugkomt van den bleeker, kinderen opvoeden, boodschappen doen, visites maken.
In het buitengewoon geval dat een man zijn eten zelf moet bestellen, zullen de meesten dat een gruwel vinden; hoeveel zwaarder moet deze taak een vrouw dan drukken, die, in een gewoon huishouden, zich met elken maaltijd moet bemoeien en, als zij een zuinige huismoeder is, zelfs het vleesch moet wegen, eer het gebraden wordt. Hoevele dames heb ik dan ook niet hooren zeggen dat een van de grootste genoegens van reizen en uit logeeren gaan is dat men zich aan tafel zet zonder te weten wat er opgedischt zal worden!
Een vrouw mag nòg zooveel theoretische kennis hebben, de practijk stelt haar dikwerf voor allerlei onverwachte belemmeringen. Onvermijdelijke ‘zwakheden des vleesches’ en de meest alledaagsche misères - zelfs de beste huishoudster moet er zich aan onderwerpen.
| |
| |
Als door de een of andere oorzaak het lichaam den zoo hoog noodigen slaap heeft moeten ontberen, dan is het bijna ondoenlijk op den gewonen tijd op te staan en onze plichten te vervullen met dezelfde onvermoeide opgewektheid, die al onze spieren staalt, als wij behoorlijk uitgerust en verkwikt zijn door den slaap. Toch moet een goede huishoudster vroeg uit de veeren. Hoe verleidelijk het ook moge zijn zich 's morgens ‘nog eens om te keeren’, dat genot kan een ganschen dag in de war brengen. Vruchteloos blijken dan alle pogingen om den verloren tijd terug te winnen, want de uren snellen voorbij spottende met onze wenschen.
Voorts kunnen de oneerlijkheid of de zorgeloosheid eener dienstbode de bron worden van onbeschrijfelijke kwelling.
Ook heeft een huismoeder voortdurend strijd te voeren tegen hitte en koude, vochtigheid en droogte, kortom, tegen allerlei natuurlijke invloeden, die onophoudelijk inwerken op haar arbeid.
De heer des huizes meent dat het vanzelf spreekt dat elke maaltijd en alles wat daartoe behoort hem op den bepaalden tijd wordt voorgezet; dat zijne dienstboden behoorlijk gedresseerd zijn; dat zijne kinderen vader's rustuurtje eerbiedigen; dat zijne schoorsteenen geveegd worden, eer het roet in brand kan vliegen, in één woord, dat zijne huishoudelijke machine, goed gesmeerd en uitstekend in orde, onhoorbaar maar onberispelijk loopt.
Maar wat zou hij beginnen zonder vrouw?
Wij hooren meer dan ons lief is van ontevredenheid en werkstakingen onder de arbeidende klasse; maar er is ééne soort van werklieden, die nooit ‘strike’ maakt en zich maar zelden beklaagt. Zij staan elken morgen om vijf uur op en kunnen aan geen rust denken vóór tien of elf uur des avonds. Zonder ophouden werken zij den geheelen dag door en ont- | |
| |
vangen geen ander loon dan karig voedsel en schamele kleeding. Van alles moeten zij verstand hebben, van rekenen af tot koken toe. Schoon gekweld door honderd zorgen, schoon gejaagd en afgetobd, schoon dikwerf miskend en weinig in tel, nooit komen zij in opstand; en tot eigen bescherming kunnen zij niets doen. Zelfs ziekte ontslaat hen niet van hun post. Geen opoffering zoo groot of zij wordt van hen gevergd, en geen verzuim, hoe gering ook, wordt hen kwijtgescholden.
Geen verhandelingen, geen gedichten zijn ooit geschreven ter verheerlijking hunner stille standvastigheid. Zij sterven in het gareel en worden zoo spoedig mogelijk vervangen.
Vrouwen uit den werkenden stand heeten zij.
|
|