| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
Wien kiest ge u tot man?
Gather the rose-buds, while ye may,
Old Time is still a-flying,
And this same flower, that smiles to-day,
Then be not coy and use your time,
And while ye may, go marry,
For, having lost but once your prime,
Het eerste wat een meisje te doen heeft, wanneer zij haar catechismus van het huwelijk goed van buiten heeft geleerd, of met andere woorden, zich physiek, geestelijk en zedelijk heeft voorbereid tot dien heiligen staat, is een man te kiezen.
‘Och hemel,’ zoo hoor ik verscheidene meisjesstemmen, ‘kiezen? Ik kan noch kiezen, dien ik graag zou willen hebben, noch afwijzen, die me vraagt.’
Helaas, 't is waar. Een meisje kan niet kiezen, dien zij liefheeft, omdat hij haar misschien niet trouwen kan, of omdat hare liefde onbeantwoord blijft. Ook kan zij niet wei- | |
| |
geren, die haar niet bevalt, zonder gevaar te loopen nooit weer een kans te krijgen om aan den onnatuurlijken toestand van het coelibaat te ontsnappen. Arm kind! Vooral de meisjes zonder fortuin zijn in het laatste opzicht dubbel afhankelijk.
Toch moet het ons van het hart dat een meisje zedelijk verplicht is een man af te wijzen, als zij hem niet liefheeft; want het is toch nog beter een oude-jongejuffrouw te worden dan levenslang ongelukkig gehuwd te zijn.
Het zij verre van ons een meisje aan te raden het huwelijk uit te stellen tot zij 380 jaren oud zal zijn, wat, naar ik meen, de leeftijd was, waarop de dochter van Henoch den ‘houwelijcken staat’ intrad; maar wij waarschuwen haar met nadruk toch vooral niet te veel over liefde en trouwen te denken in den tijd, dien men gewoonlijk noemt: ‘de jaren tusschen mal en dwaas.’ Zulk een vroegrijpheid richt in vele opzichten schade aan. Zij bederft de gelukkige meisjes- | |
| |
jaren, wanneer gemoed en geest onder gezonden invloed juist zoo frisch en liefelijk kunnen ontluiken; zij leidt de gedachten van de studie af; vervult den geest met droombeelden, wenschen en illusies, die niet alleen nutteloos zijn, maar zelfs schadelijk, en maakt ongeschikt tot een gezonde levensbeschouwing; zij vormt oppervlakkige en lichtzinnige karakters en leidt niet zelden tot dwaze engagementen, die de bron zijn van veel last en verdriet. Soms zelfs voert zij tot een huwelijk, eer nog jongeling of meisje recht weten wat zij doen, en terwijl het meisje noch physiek, noch zedelijk, noch op huishoudelijk gebied geschikt is te huwen.
Er zijn menschen, die nooit schijnen te bedenken dat de liefde een heilige en ernstige zaak is, nog iets anders dan ‘een wond van Amor's pijl’ of een geschikt onderwerp voor boert en scherts. En als de vrouwen daarin voorgaan, zullen de mannen niet achterblijven. Gij meisjes, bedenkt dat gij de liefde heilig moet houden, of de mannen zullen haar gaan geringschatten. Als ge uw hart wegwerpt aan iederen knaap, die u maar gewone beleefdheid bewijst, zal hij u achter uw rug uitlachen en dingen zeggen, die gij niet graag zoudt hooren.
Pogen meisjes door allerlei kunsten de aandacht op zich te vestigen, dan vergeten zij de waardigheid, die zij zichzelf verschuldigd zijn. Een Geldersch boerinnetje van mijne kennis deed anders. Toen zij door een rijk man, dien zij graag nam, zonder veel plichtplegingen werd ten huwelijk gevraagd, zeide zij flinkweg: ‘Joa, Joap, ik vat oe wel, moar ge mot me toch erst, zooas 't beheurt, 'n puske noaloope.’-
Het behoeft geen betoog, dat op het karakter van den man het geluk der vrouw berust.
Een rechter vroeg eens aan een beschuldigde of hij gehuwd was.
| |
| |
‘Neen,’ zei de man norsch.
‘Gelukkig voor je vrouw,’ hernam Zijnedelgestrenge.-
Een soldaat in garnizoen schreef onlangs een brief aan zijn liefje, die aldus eindigde: ‘Moge de hemel u bewaren en u uit de handen houden van uwen u liefhebbenden Jan.’-
Een jongmensch biedt zijn hart en hand aan een jonge dame. Als zij zich de moeite wilde geven onderzoek te doen, zou zij vernemen dat hij een sluwe deugniet is, die haar nooit gelukkig zal maken. Maar omdat hij er goed uitziet of een gladde tong heeft en zijne zaak welsprekend bepleit, zegt zij ja en dompelt zich voor haar gansche volgende leven in ellende.-
‘Als ik ga trouwen,’ zegt een bakvischje tot hare schoolvriendinnen, ‘wil ik een mooien, grooten, knappen man hebben, die door iedereen bewonderd wordt.’
‘Dat zou toch niet slim van je zijn, zus,’ zeide hare oudere en verstandiger zuster. ‘Op een minder knappen man zou je niet zoo behoeven te passen en je zoudt veel meer zijn gezelschap genieten.’-
Ook moet ik jonge meisjes waarschuwen voor een man, die met geringschatting spreekt van de vrouw en de liefde der vrouw.-
Eenige maanden geleden woonde ik het volgende tooneel bij in een familie, waar ik den dag doorbracht. Het middagmaal zou juist worden opgedragen, toen de heer des huizes thuiskwam, blijkbaar zeer opgewonden en slecht geluimd. Bij het een of andere gezegde zijner vrouw werd hij woedend, wierp de tafel omver en vloekte en raasde. De dienstboden vluchtten, de kinderen werden haastig weggebracht. Ik vroeg de vrouw des huizes, die aan mij verwant was, of zij vóór haar trouwen geweten had dat haar aanstaande dronk.
‘Neen,’ zeide zij, ‘eigenlijk niet. Ik hoorde het pas den dag te voren, en dat was natuurlijk te laat.’
| |
| |
Het was niet te laat; vijf minuten van te voren zou het nog niet te laat geweest zijn. Ja, al had zij reeds op het stadhuis gestaan, toen zij het hoorde, zou zij het recht gehad hebben de vraag: ‘Wilt gij dezen man tot uw wettigen echtgenoot?’ met een nadrukkelijk ‘neen!’ te beantwoorden. Geen vrouw mag zich voor het leven verbinden aan een man, die het slachtoffer is van zulk een noodlottigen hartstocht, en kinderen in de wereld helpen, aan wie de zonden bezocht worden van zulk een vader.-
De Amerikaan, John Gough, de bekende redenaar over de matigheid, zegt in zijn boek: De arbeid mijns levens: ‘Algemeen bekende personen worden vervolgd met allerlei brieven, die de onzinnigste voorstellen behelzen of vragen bevatten over allerlei onderwerpen. Als voorbeeld geef ik hier een gedeelte van een brief, dien ik van een dame ontving.
‘Mijnheer, ik zal u mijne omstandigheden en wenschen zoo kort mogelijk mededeelen. Ziehier de zaak. Ik zou graag trouwen en ik hoop dat gij er mij niet minder om achten zult, dat ik mijn verlangen aldus kenbaar maak aan iemand als u, die zeker wel een wijden kring van kennissen hebt. Als een dame bemerkt dat heur haar begint te grijzen en dat de kringen onder hare oogen dieper worden, dan is het tijd voor haar dat zij zelf eens uitkijkt; althans, wanneer zij hare latere jaren niet in eenzaamheid wil doorbrengen, “unloved and unloving,” een vooruitzicht, dat mij volstrekt niet toelacht, tenzij het mij blijken zal God's wil te zijn. Dan moet ik er mij natuurlijk in schikken.
Ik ben vijf en dertig jaar oud, weinig innemend van uiterlijk, daar ik een donker teint en alledaagsche, ietwat zwaarmoedige trekken heb; ik haal slechts vier voet en tien duim, weeg tusschen de negentig en honderd pond en mijne gezondheid is onbestendig. Het huis mijns vaders ligt in...., ver weg op het land, waar geen enkele heer onder mijne
| |
| |
bekenden is, met wien ik zou willen trouwen, zelfs al vroegen zij mij. Ik wil een vriendelijken, braven man hebben, beschaafd en met veel gezond verstand en fortuin; tusschen vijf en veertig en vijf en zestig jaren oud en een ijverig afschaffer. Een weduwnaar zal de voorkeur genieten, maar hij moet liever thuis zijn bij zijne vrouw dan in gezelschap. Wat mijzelf betreft, ik geloof dat ik een trouwe en liefhebbende gade zou zijn, bekwaam om een huishouden te besturen en niet onwillig mij eenvoudig te kleeden en zuinig te leven, als het moest.’
Voorwaar een roerend epistel, vooral wanneer men bedenkt dat een onnoemelijk aantal vrouwen evenzoo zouden kunnen spreken.-
Een coquette is een jonge dame met meer gratie dan verstand: meer talenten dan kennis; meer lichamelijk dan zedelijk schoon; meer bewonderaars dan vrienden, en meer dwaze dan verstandige lieden in haar gevolg. Menig jong meisje verspeelt hare kans op een gelukkig huwelijk door hare lichtzinnigheid en hare behoefte om te coquetteeren. Ofschoon in hare coquetterie misschien geen kwaad steekt, schrikt zij er een degelijk man door af.
De leerzame geschiedenis van ‘Colijn, een brave boerenzoon’ en Lizette, de fiere schoone, behoort helaas tot de volksliedjes, die uit den tijd zijn geraakt, maar is nog steeds vol diepe, actueele waarheid.
Als een meisje het hoofd te hoog draagt, en de mannen versmaadt, die haar hart en hand bieden, dan zal zij veracht worden door hen, die zij aan zich zou wenschen te binden.
Het gebeurt soms dat een meisje huwt met iemand, om wien zij niets geeft, alleen om een minnaar te straffen, die haar trots gekwetst heeft, hetzij in werkelijkheid of in schijn. Was het onderwerp niet àl te treurig om er over te schertsen, dan zouden wij zeggen dat zulk een meisje, hetwelk
| |
| |
uit ‘dépit’ trouwt, doet als iemand, die zijn neus afsnijdt om zijn gezicht te ergeren.
Bij de mannen bestaat soms een andere drijfveer tot het sluiten van een huwelijk zonder liefde, een drijfveer, die minder onedel is, maar evenveel ellende na zich sleept. Wanneer een nauwgezet man het spel van het courtiseeren te ver gedreven heeft, kan hij zich verplicht gevoelen het meisje te huwen, al heeft hij haar niet meer lief. Met een vertoon van hemelsche berusting biedt hij zichzelf ten offer op Hymen's altaar.
Natuurlijk heeft een man het recht niet met een vrouwenhart te spelen, maar geen meisje moest toch zulk een offer aannemen. Zij, die het doet, stelt hare waardigheid en haar geluk in de waagschaal.-
Een boerenvrouw had een vrij onverstandig huwelijk gedaan. Toen iemand haar vroeg, wat haar daartoe had doen besluiten, gaf zij een zeer voldoende reden op.
‘Ja, ziet u, mijnheer, ik had zulk een groote wasch, en zelf was ik verplicht thuis te blijven; als ik dus hèm niet genomen had, zou ik een ezel hebben moeten koopen.’
Men kan moeielijk een meisje achten, dat alleen trouwt om gevoed en gekleed te worden; maar wat kunnen sommigen van die arme schepseltjes anders doen? Zij zijn niet, zooals hunne broers, opgeleid tot nuttigen arbeid, en men heeft haar altijd geleerd dat de hoogste roeping der vrouw het huwelijk is. Daarop zou men kunnen antwoorden:
Most true; but to make a mere business of marriage,
To call it a ‘living,’ ‘vocation,’ career,’
Is but to pervert, degrade and disparage
A contract of all the most sacred and dear.
De vrouwen moesten nooit om geld trouwen, maar geheel zonder geld moesten zij het toch ook niet doen; want gelijk een practisch meisje eens zeide: ‘Een kus
| |
| |
en een kroes koud water zijn een armzalig ontbijt.’
Toch is het veel verstandiger een braaf, knap man te huwen zonder fortuin, dan een rijken dwaas, die u slechts vergulde ellende schenken kan. Wie met weinig tevreden is, is altijd rijk genoeg; maar dat is juist de groote kunst, die de meeste menschen maar niet kunnen leeren.-
Onlangs sprak ik iemand, die uit Indië was teruggekomen, den eigenaar van een groote plantage.
‘Toen wij naar Indië gingen, nu zoowat veertig jaar geleden,’ zoo vertelde hij mij, ‘zeide ik tot mijne vrouw dat ik rijk wilde worden.’ - ‘Och,’ antwoordde ze, ‘rijk, dat behoeft nu juist niet; als ik maar genoeg heb om het mij “comfortable” te maken.’ - ‘Goed, ik ging aan het werk en heb nooit gerust, en nu ben ik zoo rijk, als ik nooit gedroomd heb te zullen worden. Al mijne kinderen zijn gevestigd of hebben eigen plantages - maar mijne vrouw kan het zich nog maar altijd niet “comfortable” maken.’-
Twee minnenden wandelden in het Vondelspark.
‘Zul je alles voor mij overhebben?’ fluisterde zij.
‘Ja, lieveling.’
‘Al je gedachten, je leven,.....’
‘Ja, dierbaarste.’
‘En al je....’
‘Alles, alles, mijn engel!’ viel hij haar in de rede.
‘Al je geld?’ vervolgde zij, zonder zich uit het veld te laten slaan.
Een oogenblik snakte hij naar lucht; toen boog hij en... alles was uit.
Meisjes, als ik u een goeden raad mag geven, trouwt dan een man, die in zijn kennis en bekwaamheid een fortuin met zich omdraagt. Landerijen, geld en zulke dingen zijn op zichzelf niet kwaad, maar twee of drie ongelukkige beleggingen - en weg zijn ze. Vele mannen zijn schatten
| |
| |
op zichzelf door hunne groote hoedanigheden van hoofd en hart. Maar laat mij u ook op het hart drukken, kijkt niet uit naar een volmaakt man. Als gij een man vindt, die geen kwaad kan doen, trouwt hem niet, hoor; wat zoudt ge slecht bij hem passen!
Maar scherts ter zijde: er zijn geen volmaakte mannen. Als er een u wijsmaakt dat hij geene gebreken heeft, dan kunt ge er op aan dat hij liegt. Tweemaal in mijn leven heb ik met zulke buitengewoon brave lui zaken gedaan, en beiden hebben mij beetgehad.-
De jeugdige spruit van een aanzienlijk geslacht liet zich onlangs bij een dokter aandienen, die bij de ‘chic’ in trek was.
‘Dokter, ik ben gekomen om u de hand uwer dochter te vragen.’
‘Inderdaad?’
‘Ja, dokter. Ik heb genoeg om haar in overvloed, zelfs in weelde te doen leven.’
‘Zeker, dat weet ik wel; maar zul je vriendelijk jegens haar zijn? Kan ik er van op aan dat je een goede man voor haar zijn zult?’
‘Dokter, ik zweer u.....’
‘O, zweer als je blieft niet, jonge vriend. Je wil is zonder twijfel goed, maar ik moet mij overtuigen dat je haar niet dood zult plagen, als je haar eenmaal hebt. Trek je jas uit en laat mij eens onderzoeken of je een gezonde lever hebt.’-
De sympathie en de antipathie van een jong meisje kunnen haren vrienden onredelijk toeschijnen, maar het gaat niet gemakkelijk ze weg te redeneeren.
‘Ik heb hem lief, omdat ik hem lief heb,’ ziedaar haar echt vrouwelijk argument.
Het volgende gesprek komt voor in de Levensbeschrijving van Heinrich Stilling.
| |
| |
‘Heb je opgemerkt, Doris, dat je aanstaande mank is?’
‘Ja, pa, ik heb het gezien; maar als hij zoo vriendelijk en gemoedelijk met mij praat, denk ik aan zijne voeten niet.’
‘Maar jonge meisjes letten toch doorgaans wel op het uiterlijk van een man.’
‘Ja, ik ook wel; maar Wilhelm bevalt me, zooals hij is. Als hij gewone voeten had, zou hij Wilhelm Stilling niet zijn, en dan zou ik niet van hem kunnen houden.’-
Ofschoon wij vinden dat de tegenwoordige jonge dames hare naaste bloedverwanten wel wat heel weinig raadplegen in hare liefdezaken, gelooven wij toch niet dat het ooit de plicht eener dochter kan zijn zich uit vergedreven gehoorzaamheid te verbinden aan een man, die haar niet gelukkig zal maken. Ouders hebben geen recht het geluk te verwoesten van hen, die nog lang leven zullen, nadat zij zelf reeds van alle aardsche beslommeringen zullen zijn ontheven.
Het feit, dat een man niet volmaakt is, belet hem volstrekt niet een goed echtgenoot te zijn. Het meisje, dat hem huwt, heeft slechts te zorgen dat zij van hem maakt, wat er van hem te maken is.
De schrijfster van John Halifax zegt: ‘Menige vrouw loopt er rond, die een heele drukte maakt over pure kleinigheden. Haar man heeft haar de positie niet geschonken, die zij verwachtte; hij houdt van het stadsleven, zij daarentegen van het buitenleven, of omgekeerd; hij heeft een goed hart, maar een slecht humeur; zijne familie is niet aangenaam, of hij houdt, te recht of ten onrechte, niet van de hare. Al die kleine misères meet zulk een gekkinnetje breed uit, in plaats van ze - met den man - te nemen zooals ze zijn en door alle geoorloofde middelen, door geduld, door zelfverloochening, desnoods door moed, en altijd door stille verdraagzaamheid, den stand der zaken te verbeteren.’
Het is dikwerf bedroevend te zien hoe menig huwelijk,
| |
| |
dat uit innige liefde gesloten werd, den echtgenooten op rijperen leeftijd tot een ondraaglijk juk is geworden; maar er zijn ook genoeg voorbeelden van huwelijken, die, hoewel zij door een dwaling tot stand kwamen en alle kenteekenen hadden, dat zij op ellende zouden uitloopen, toch door het tactvol gedrag der vrouw eindigden in kalm geluk.
Iedere vrouw, die den heiligen huwelijksband knoopt - en die band is heilig! - moet vroeg of laat leeren (gelukkig als zij het spoedig leert!) dat geen twee menschelijke wezens voor het leven kunnen saamgekoppeld worden zonder eindelooze moeilijkheden te ontmoeten, niet alleen in hunne omgeving, maar ook in elkander. Wat laat Van Zeggelen den vader van Geerte van Apeldoorn tot zijne dochter zeggen, als zij met Jan van Katwijk zal gaan trouwen?
‘Daor is mèèr neudig veur de lieven,
Dan 't mallen in den maeneschien;
Want um mekander trouw te bliiven
Moi taoi van zielsgevrichten ziin.
Daor komt veul kiiken in het lèven,
Nie altiid gift het trouwen pret.
Was mennig schaop maor thuus geblèven,
Hi had zen liif en ziel gered.’
En al de zwarigheden, die zich mochten voordoen, moeten worden opgelost - gewoonlijk door de vrouw.
|
|