| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
Hoe staat het met uwe kookkunst?
Wee den man en de kinderen, die jarenlang vergast worden op de verongelukte resultaten eener te laat geleerde kunst!
Louise Büchner.
Du Huldgestalt mit Lilienhänden,
Kannst du auch festnähn einen Knopf?
Und kannst du auch den Braten wenden?
Und wachen über'm Suppentopf?
Tal van meisjes krijgen een opvoeding, die haar in staat stelt later roem of fortuin te verwerven; het werk eener pleegzuster werd steeds met een aureool omgeven, terwijl het leven eener kunstenares als buitengewoon veredelend wordt geroemd, maar voor de uitstekende huishoudster heeft men slechts schaarschen lof. Echtgenooten vooral waardeeren over het algemeen veel te weinig den arbeid hunner vrouwen, en vergeten dikwerf dat een weinig hulp meer waard is dan veel vitterij. ‘Mijn meester is niet kwaad,’ zei de hond, ‘maar ik wou wel dat hij een staart had om te kwispelen, als hij in zijn schik is.’-
| |
| |
Hij was practisch en zij ook. Toen zij elkaar ontmoetten, voelden zij zich tot elkaar aangetrokken. Hij ‘vroeg’ haar.
‘Kunt ge koken?’ zeide hij.
‘Kunt gij alles aanschaffen, wat er voor noodig is?’ was hare wedervraag.
En zij werden een paar.-
Het is helaas waar, dat sommige huisvrouwen niet veel lof verdienen. Aandoenlijk was het verhaal, dat mij een ongelukkig echtgenoot deed over den uitslag van zijn onberaden huwelijk. Eenige jaren geleden, zoo deelde hij mij mede, was hij getrouwd met een juweel van geestelijke volmaaktheid. Zijne vrouw had de algemeene bewondering gewekt in beschaafde kringen en stelde zichzelf op één lijn met de eerste kunstenaars. Maar zij had zich nooit verwaardigd eenige kennis te vergaren omtrent de prijzen der voedingsmiddelen of het bestier eener huishouding. Zij dacht er even weinig aan een voet in de keuken te zetten, als het vleesch te bestellen uit dat onaesthetische oord, den slagerswinkel. ‘Dientengevolge,’ zoo klaagde de rampzalige echtgenoot, ‘had ik, wat mijn gemak betreft, evengoed een trekschuitpaard kunnen zijn; en terwijl ieder mij gelukwenscht met het juweel, dat ik bezit, ga ik gebukt onder den last, dien het mij veroorzaakt.’-
In een vrouwenblad werd onlangs de opmerking gemaakt dat tegenwoordig aan kunstnaaldwerk de tijd besteed wordt, die behoorde gewijd te worden aan huishoudelijken arbeid en dat ‘de vermoeide broodwinner thuis komt en een armzalig middagmaal vindt, toebereid door een domme dienstbode, terwijl zijne dochter hare Duitsche thema afmaakt.’
Een verstandige huishoudster kan welvaart en gezondheid - ja, zelfs een zekere weelde rondom zich scheppen - met beperkte middelen. En toch, hoe weinig meisjes leeren huishouden!
| |
| |
Onophoudelijk hoort men klagen over gebrek aan goede keukenmeiden. Zij worden flink betaald en nochtans zijn zij schaarsch. Voor eenigen tijd plaatste een mijner bekenden een advertentie in het Nieuws van den Dag om een betrekking te vinden voor een fatsoenlijke vrouw, die vroeger een flinke, eenvoudige keukenmeid was geweest tot een ongelukkig huwelijk verandering bracht in haar lot. Reeds des middags hadden zich zeven heeren en dames aan het opgegeven adres vervoegd om de vrouw te zien, en binnen drie dagen had zij 133 brieven ontvangen van dames, die haar wilden huren. Hoe komt het dan dat er niet meer flinke keukenmeiden in Holland zijn!
Vraagt men onze meisjes in welke vakken zij onderwijs ontvangen, dan zullen zij antwoorden: ‘Hollandsche, Fransche, Engelsche, en Duitsche taal en letterkunde, Algemeene en Vaderlandsche geschiedenis, Aardrijkskunde, Wiskunstige aardrijkskunde, Natuurlijke historie, Natuurkunde, Scheikunde, Teekenen, Geschiedenis der beeldende kunst, Gronden van Staatsinrichting, Boekhouden, Wiskunde, Gymnastiek en Handwerken.’
‘Wat een halve opvoeding!’ roept een geestig schrijver spottend uit. ‘Daar moet nog Latijn, Grieksch, Wijsbegeerte, Polytechniek en Waterbouwkunde bij, anders zal zij totaal ongeschikt zijn over eenige jaren hare plichten als vrouw en moeder te vervullen.’
Inderdaad - moest er op onze scholen niet veel meer werk worden gemaakt van de kookkunst? - 't Is waar, velen zouden het voorrecht missen zulk een cursus te kunnen volgen, maar door de practijk en met behulp van een eenvoudig kookboek zouden zij zichzelf kunnen onderwijzen. Och, gingen onze jonge dames eens iederen dag één uurtje in de keuken om een der spijzen, die des middags moeten gegeten worden, eigenhandig toe te bereiden op de zuinigste
| |
| |
en tevens smakelijkste manier! De kookkunst zou daardoor in de achting der dienstboden rijzen en deze zouden niet meer op zulk een gespannen voet met de spaarzaamheid staan. Een vrouw heeft, om hare huisgenooten lekker eten voor te kunnen zetten, geen andere bekwaamheden noodig dan die zij aanwendt bij het maken eener japon, of het versieren eener kamer, of welken arbeid ook, die doorgaans - maar ten onrechte - oneindig hooger staat aangeschreven. Noem de kookkunst een onderdeel der scheikunde en de keukenmeid een wetenschappelijk scheikundige, en op eens gaan u de oogen open voor de achtenswaardigheid van haar vak. Waarlijk, het schijnt wel dat de spreuk: ‘voorkomen is beter dan genezen’ algemeen wordt vergeten, anders zouden goede keukenmeiden dezelfde achting genieten als dokters. Bekwame kooksters voorkomen ziekten, terwijl de dokters, ofschoon zij in rijtuigen rijden en zich veel meer op hunne kunst laten voorstaan, die slechts kunnen genezen.
‘Hoe ouder ik word,’ zegt een Engelsch auteur, ‘des te meer word ik overtuigd dat de apotheker een veel gewichtiger persoon is dan Seneca en dat de helft van alle aardsche ellende voortkomt uit verstoppingen, uit voedsel, dat op de verkeerde plaats zit, uit een geplaagden darm of een overladen maag.’ Het woord ‘keukenmeid’ zou hier zeer goed in de plaats van ‘apotheker’ kunnen staan.
Maar het is niet alleen de stoffelijke mensch, die wel vaart bij met zorg gekozen en goed toebereid voedsel; ook het humeur en het karakter ondervinden er den invloed van. ‘Wanneer men ziet,’ zegt Dr. Coronel, ‘hoe plant en dier in hun samenstelling en uiterlijk, in hun gehalte en vorm gewijzigd worden door de soort van voedsel en de wijze en mate, waarop dit voedsel wordt aangebracht, dan mag men terecht daaruit ook tot denzelfden invloed bij den mensch, inzon- | |
| |
derheid bij den nog in ontwikkeling verkeerenden mensch besluiten.’
Wat men onder kookkunst verstaan moet? - ‘Zij omvat de kennis van alle kruiden en vruchten, geuren en specerijen, en van alles in velden en bosschen, wat genezende kracht heeft, of het verhemelte streelt, of de spijzen smakelijk maakt. Zij omvat zorgvuldigheid en vindingrijkheid, oplettendheid en ijver, en vaardigheid in het toepassen. Zij is de huishoudkunde onzer overgrootmoeders vereenigd met de moderne scheikunde,’ gelijk een buitenlandsch schrijver zegt. ‘En zooals de huisvrouw te zorgen heeft dat ieder harer huisgenooten goed gekleed is, zoo behoort zij er ook voor te waken dat allen smakelijk voedsel krijgen.’
Ofschoon de man de kostwinner is voor het huisgezin, drukken de zorgen voor het dagelijksch brood op hem niet zwaarder dan op de vrouw; want het is even moeilijk een inkomen op zijn zuinigst uit te geven als het te verdienen. ‘Een gek kan geld verdienen,’ zegt het spreekwoord, ‘maar alleen een verstandig mensch kan het goed besteden.’
Een goede huisvrouw weet wat zij koopen moet en de waarde der huishoudelijke behoeften. Zij weet hoe het vleesch op zijn voordeeligst gesneden wordt en met kliekjes doet zij wonderen. Zij voorziet in alle behoeften van het gezin met een inkomen, dat menige minder bekwame huisvrouw geheel onvoldoende zou schijnen. En hoe fijnbeschaafd wellicht, zij acht zich nooit te goed voor het toebereiden van een middagmaal.
Als men ziet hoe roekeloos er in sommige huishoudens met de voedingsmiddelen wordt omgesprongen en hoe jammerlijk weinig er van terechtkomt, vraagt men zich verbaasd af hoe die huismoeders durfden trouwen. Het is waar, dat de dwazen dáár binnengaan, waar wijzen aarzelen hunne schreden te zetten, maar het is erger dan dwaasheid den
| |
| |
moeilijken post van huismoeder te aanvaarden, als men er zich zoo weinig toe voorbereid heeft. Het is onze vaste overtuiging dat ieder verloofd meisje zich volkomen op de hoogte moest stellen van de huishoudkunst in al hare onderdeelen. Niet alleen behoorde zij zich te bekwamen in de bereiding der spijzen, maar ook moest zij leeren welke rol het voedsel speelt in het lichaam, de verhouding van vaste spijzen tot vloeibare, en welk bijzonder voedsel zieken toekomt, zoowel als kinderen ‘in den groei.’ Als de vrouwen dit laatste wilden leeren en toepassen, zouden, volgens de verzekering van de bekwaamste geneeskundigen, na een of twee geslachten allerlei wanstaltigheden, zooals Engelsche ziekte, kromme beenen, hooge schouders en ruggen verdwenen zijn als bij tooverslag.
Hoe is het mogelijk dat eenige vrouw zich schaamt te koken of te kunnen koken! Als zoo iemand slechts over een matig inkomen heeft te beschikken, zal ongetwijfeld binnen weinige jaren haar man zich te schamen hebben over haar en zichzelf.
Met de kookkunst staat de gezondheid in nauw verband, met de gezondheid humeur en werkkracht, en met onze werkkracht ons geluk. Als de vrouwen vroolijke, voorspoedige mannen willen hebben en gezonde, bloeiende kinderen, laat haar dan waken over de toebereiding der spijzen. Het ‘niet in verzoeking brengen’ is een der eerste grondbeginselen van den zedekundige; maar hoe schuldig zijn dan die vrouwen, welke hare mannen een slecht toebereid middagmaal voorzetten en aldus aanleiding geven tot kwade luim en al de gevolgen er van.
‘Nochtans,’ zoo zegt een Amerikaansch geestelijke, Dr. Cox, als hij jonge meisjes goeden raad geeft en haar waarschuwt zich nooit te schamen om hare mouwen op te stroopen en een boezelaar voor te spelden, ten einde een lek- | |
| |
keren schotel klaar te maken voor zieken of zwakken, ‘nochtans hoop ik dat gij nooit zult vergeten dat er nog hoogere plichten te vervullen zijn en dat de verzorging van den geest een edeler werk is dan de verzorging van het lichaam. Want als er nog een beklagenswaardiger schepsel bestaat dan de dame, die niet kan afdalen tot hare huishoudelijke plichten, dan is het de vrouw, die zich verlaagt tot keukensloof en wier ziel schijnt opgesloten in het zoutvat en de peperbus.’
|
|