En ze droomen hun mooie droomen met rijke kinderphantasie.... tot de ontgoocheling komt en hun eerste geloof in een heilige verwoest ligt en bitterheid rijst in hunne kleine harten, - soms de kiem van latere misdaden.
Ze zijn ook nu rondom u. Zie ze maar staan met hun gretige oogen bij de winkelramen, denkend: ‘Hoe zou toch die borstplaat smaken of die visch van chocolade? En wat zijn toch die rijke kinderen gelukkig, die het proeven zullen!’...
Och, als gij ze ziet, neem ze even mee naar binnen en koop hun wat; een kinderhand is zoo gauw gevuld.
En wilt ge adressen, ieder schoolhoofd kan ze u geven, als gij u maar tot hem wendt.
Nam iedere lezeres van deze regelen nu maar eens twee leege schoentjes voor hare rekening, hoeveel tranen zouden ongestort blijven, hoeveel bitterheid voorkomen, en hoeveel arme moederharten, die niet geven kunnen en toch even warm slaan als onze moederharten, zouden blijder kloppen.
Gij zijt allen wel geneigd tot goeddoen; maar ge hadt er niet zoo aan gedacht. Ik ook niet. Maar het wenkje, dat mij gegeven werd in het