dat hij dingen weet en ontdekt, die voor den mensch geheel verborgen liggen; maar hoeveel hooger staat de hond in karakter! Al de ondeugden, die uit de menschelijke tong voortkomen, als kwaadspreken, liegen, twisten, enz., de hond weet er niets van. En hoog staat hij boven ons menschen in dankbaarheid en trouw en liefde.
Offer alles op, wat ge te offeren hebt voor een mensch, straks keert hij u den rug en belastert u en wondt uwe ziel; geef daarentegen aan een hond een teeder woord en een goed hapje, ge staat voor altijd in zijn herinneringsboekje, en als hij u ziet, toont hij u zulks door kwispelstaarten en handlikken. Wees zelfs wreed en hard jegens uw hond; hij vergeeft en vergeet, en toont blijdschap als ge hem weer prijst of liefkoost.
Was het niet Salomo, die de woorden uitriep, door Brahms zoo heerlijk op muziek gebracht voor zang:
‘Want wat de kinderen der menschen wedervaart, dat wedervaart ook de beesten; gelijk de mensch sterft, zoo sterft het beest, en zij allen hebben éénerlei adem, en de uitnemendheid der menschen boven de beesten is geene. Zij gaan allen naar ééne plaats; zij zijn allen uit het stof en zij keeren allen weder tot het stof. Wie kan