‘Zoo, zoo, en verdien je veel?’
‘Ja, mijnheer, 's zomers gaat het best; maar 's winters beteekent het niet veel. Vader had liever, dat ik tegen den winter naar een baantje omzag. Het zal me anders heel wat kosten om niet meer met Hans te rijden; want ik houd zooveel van dieren, en ziet U, mijnheer, als ik merk, dat ze mishandeld worden, zooals daareven, dan weet ik niet, wat ik doe van kwaadheid.’
‘Nu,’ zei de heer, ‘het ware te wenschen, dat alle menschen zooveel van dieren hielden als jij, maar dat is helaas niet zoo en de “Dierenbescherming” heeft nog heel wat te doen.’
‘De “Dierenbescherming?” wat is dat, mijnheer?’
‘Wel, jongen, dat is een vereeniging, die alles doet, wat ze kan om het lijden van dieren te verminderen; die tracht de verkrijgen, dat de dieren bij het slachten zoo gauw mogelijk gedood worden; dat koetsiers of andere eigenaars van dieren, die hun beesten mishandelen, gestraft worden door boete te betalen; en die belooningen geeft aan hen, die heel goed voor hun dieren zorgen of ze verdedigd hebben.’
‘Wel, daar wist ik niets van; maar dan is die man met de honden schuldig!’
‘Juist, vriendje; en daarom moet je morgen bij me in Utrecht komen, dan gaan we samen naar het politiebureau om aan te geven, wat we gezien hebben.’ De heer schreef zijn adres op en nadat Teun beloofd had, om elf uur present te zijn, nam hij afscheid.
Iets later dan gewoonlijk kwam Teun thuis en