geen gelegenheid was, het kwartje terug te geven. En toen hij nu van morgen bij het opstaan het kwartje nog in den zak voelde, bekroop hem de lust, dat in de schoolspaarbank te bezorgen; hij spaarde nooit, dan een paar centen tegelijk en andere kinderen veel meer.
Hier zweeg Jan, en meester had tot zijn vreugde opgemerkt, dat alles eerlijk verteld was.
‘Wel, jongen! wat heb je een kwaden morgen gehad; ik dacht wel, dat er iets aan haperde, maar zoo erg had ik het mij niet voorgesteld. Gelukkig, dat het zoo is afgeloopen; je hebt je goed gehouden en dat geeft mij moed, dat je het voortaan niet meer zoover zult laten komen. Gevoel je weer neiging tot oneerlijkheid, denk dan aan de benauwde uren, hedenmorgen doorgebracht, en ik ben zeker, dat je nooit meer zulke onaangename oogenblikken zult hebben.’
Jan gevoelde zich al heel wat kalmer, maar toch was er nog iets, dat hem benauwde. Meester scheen dat te raden en zei daarom: ‘Nu je alles zoo eerlijk aan mij hebt verteld, zal het je minder moeite kosten, straks aan moeder het kwartje terug te geven.’
‘Moet ik moeder ook alles zeggen, meester?’ klonk het met een benauwde stem.
‘Zeker, Jan! Dat moet; en al gevoel ik, hoe onaangenaam dat voor je is, je moogt er je niet aan onttrekken,’
Weer barstte Jan in tranen uit.
‘Hoor eens, jongen! ga nu gauw naar huis en kom dan van middag zoo spoedig mogelijk terug. Dan