maar dat durfde ze toch niet doen op eigen gezag.
‘Waarover denkt mijn dochtertje zóó diep na, dat ze haar moeder niet eens hoort binnenkomen?’ klonk mama's stem vlak aan Nelly's oor.
‘O, mama, ik heb u waarlijk niet gehoord, maar u loopt ook zoo zacht,’ zei 't kind, terwijl ze haar moeder hartelijk goedenmorgen zei.
‘Was je in gedachten bezig, het geld van grootpa te besteden, kindlief?’ vroeg mevrouw Van Bunden.
‘Och, ma, ik heb dat kastje toch eigenlijk niet zoo hoog noodig,’ antwoordde 't meisje met een kleur. ‘Ik zou het geld zoo graag aan Leentje willen geven, als u 't goedvindt.’
‘Aan Leentje geven, kind? En waarvoor?’
Toen vertelde Nelly alles, wat ze van Netje vernomen had en ook, wat Leentje van grootpa's verjaargeschenk gezegd had.
Mevrouw Van Bunden hoorde het verhaal van Leentje's rampspoed met groote belangstelling aan en eindelijk zei ze: ‘Ik heb er niets tegen, dat je het geld voor de arme Truitje besteedt en ik denk wel, dat papa en grootpa het ook goed zullen vinden.’
Nelly mocht nu voortaan elke week vijf gulden aan Leentje geven om voor haar kleinkind alles te koopen, wat de dokter had voorgeschreven en het kleine meisje nam merkbaar in krachten toe.
Toen na vijf weken het geld op was, zei grootpapa, die van tijd tot tijd wel eens met Nelly mee ging om de kleine zieke te bezoeken: ‘Ziezoo, Nel, jij hebt de kleine vijf weken van alles voorzien, nu