| |
| |
| |
De gebroken stoel.
Grootmoeder zou komen, die goede, lieve grootmoeder. Karel en Meta waren uitgelaten van blijdschap, omdat ze beiden zoo veel van grootmoeder hielden; en grootmoeder bracht ook altijd zulke mooie presentjes mede, als de kinderen zoet waren geweest. Wel honderd maal hadden Karel en Meta al aan vader en moeder gevraagd, of zij toch vooral aan grootmoeder wilden schrijven, dat ze goed oppasten en flink leerden.
‘Ik weet raad,’ zei vader, ‘hoor eens, Karel schrijf maar zelf aan grootmoe, dat ge goed oppast.’
Karel schreef toen: ‘Lieve grootmoeder! Ik ben o zoo blij, dat U komt en zal goed oppassen; want dat doet U zoo'n plezier, en moeder zegt: als ik zoet ben, zal grootmoe mij ook wat meebrengen. Nu, beste grootmoe, ik zal U met vader van het spoor halen en Meta komt dan ook mee. Dag grootmoe!
O ja, ik heb nog vergeten, U te zeggen, dat ik niet meer zal klimmen. Heel niet, hoor!’
| |
| |
Vader stond achter Karel en zeide lachende: ‘Nu, jongen, als je dan ook maar woord houdt en nooit weer klimt, want het kon nog wel eens erger afloopen dan verleden jaar, toen je rechterbeentje was gebroken. Gelukkig is het toen weer heelemaal klaar gekomen.’
Karel ging vroolijk naar school en vader bracht den brief in de bus Een paar dagen later was Karel zijn belofte, om niet weer te klimmen, heelemaal vergeten. Hij zag in den lindeboom bij de school een vogelnestje en kon toen de verzoeking niet weerstaan om eens te kijken, of er ook eitjes in waren. Hij klom vlug den boom in, al hooger en hooger, maar o wee!, wie kwam daar aanloopen? Het was meester.
‘Karel, deugniet, wil je wel eens gauw maken, dat je beneden komt! Hier, oogenblikkelijk! of anders schoolblijven straks.’ Of Karel ook schrok. Eensklaps liet hij zich zakken. Krik, krak, zeiden de takken, Karels jasje scheurde en met bebloede vingers sloeg hij op den grond. Hij werd door meester tamelijk onzacht bij den arm genomen en in de school gezonden. Nu moest hij schoolblijven en strafwerk maken. De tranen sprongen Karel in de oogen. Strafwerk maken in plaats van eitjes uithalen, - neen, heusch, nu zou hij nooit weer klimmen. Maar Karel beloofde altijd veel meer, dan hij deed.
Hij besloot toch maar, thuis niets van de klimhistorie te vertellen; grootmoe moest het eens te
| |
| |
weten komen. Gelukkig nog maar drie daagjes, dan kwam die lieve, beste grootmoe en die zou immers voor hem en Meta allerlei moois meebrengen, evenals verleden jaar. Wat zou het nu weer zijn? Verleden jaar was het een fraai hobbelpaard, veel mooier dan dat van buurman's Frits. Nu, hij zou er maar niet langer naar raden; nog maar drie daagjes, dan was grootmoe er al en al dat moois ook.
Eindelijk was de dag van grootmoe's komst daar en het geheele huis in rep en roer om alles voor de ontvangst klaar te hebben. 's Morgens zei moeder tegen de meid: ‘Mie, je moet zorgen, dat in de voorkamer alles netjes in orde is, vóór grootmoeder komt.’
Nu, daar zou Mie wel voor zorgen, hoor; er zou niets aan mankeeren, want ze wist wel: de oude mevrouw gaf altijd een ruime fooi, soms wel een rijksdaalder. Mie zorgde dan ook prompt voor alles. Ze was den heelen morgen aan het poetsen en wrijven van belang; eindelijk was zij klaar. Er lag geen stofje meer op de meubels, er zat geen valsch plooitje meer in de gordijnen. Karels moeder was dan ook zeer over haar tevreden en zei: ‘Wel meid, wat ziet alles er nu frisch en netjes uit
Karel kon niet laten, even om het hoekje van de deur te kijken, en toen hij boven op een kast een doosje zag staan, bekroop hem op eens de lust, er bij te klimmen. Misschien was het wel iets voor zijn verjaardag! Even op dien stoel staan, dat was toch geen klimmen, wel neen, dat mocht wel!....
Daar stond hij met zijn schoenen op het rood
| |
| |
fluweelen kussen en och heden, toen kon hij er nog niet bij komen. Dan nog maar even, heel even met de voeten op de leuning, dan kon het toch wel.
Gelukkig, nu was hij er. Doch op hetzelfde oogenblik, waarop hij de hand uitstrekte om het doosje te grijpen, kraakte de stoel geweldig; de leuning boog en scheurde en onze klimmer viel met stoel en al onderstboven en plofte op den grond. O, wat deed hij zich zeer; hij had het wel uit willen schreeuwen.
Als moeder het nu maar niet gehoord had of Mie!.... Maar gelukkig, neen hoor! Beiden waren in den tuin aan het bloemen begieten en meteen bezig een fraaien ruiker voor die goede, lieve grootmoeder samen te binden. Nu heel eventjes kijken, of de stoel ook gebroken was. Jawel, hoor, de poot was stuk en de stoel stond heelemaal scheef. Als moe dat eens wist, als va dat eens zag!
Va....., neen! geen nood, va was op het kan- | |
| |
toor, hij kon het dus niet gemerkt hebben. Karel zette den stoel heel netjes met het stuk poot er onder weer terecht en dacht: ‘Zie zoo, dat is alweer klaar en nu kraait er geen haan naar.’ Maar wat Karel hoopte, zou ditmaal eens niet gebeuren.
Toen het 2 uur was, zei vader: ‘Kom vrouw, nu zal ik de kinderen maar meenemen naar het spoor om grootmoe af te halen.’ Netjes gekleed gingen Karel en Meta met vader naar het station: de meid kwam achteraan, die moest het handkoffertje van de oude mevrouw dragen.
Het spoorfluitje gilde, de trein stond stil en grootmoe stapte uit. Wat een hartelijke omhelzing was dat! Karel en Meta zoenden grootmoe, dat het klapte, en kort daarna had het gelukkige viertal het huis bereikt.
Karel was toch niet volmaakt gelukkig: hij moest telkens aan den gebroken stoel denken en had reeds half en half spijt, dat hij het niet aan moeder had gezegd; maar hij trachtte zich nu gerust te stellen met de gedachte, dat niemand het had gezien.
Moe stond grootmoeder reeds in de deur op te wachten en toen gingen allen naar de voorkamer, waar de koffie reeds haar lekkeren geur verspreidde en de zilveren presenteertrommeltjes op de tafel stonden. Heel eventjes keek Karel naar den gebroken stoel. Gelukkig, die stond nog zoo recht als een kaars. Geen wolkje was er aan de lucht, er zou niets van uitkomen. Als moeder het later ontdekte, kon het nog altijd heeten, dat Mie het ge- | |
| |
daan had, zoo dacht die stoute, leugenachtige Karel.
Toen grootmoe hoed en mantel afgedaan had, vroeg zij aan va en moe, of Karel en Meta steeds goed oppasten.
‘Meta is een heel lief kind en kan al veel aardige handwerkjes maken,’ zei moe, en daarop liet zij grootmoe een haakwerkje zien en ook een paar pantoffels, die Meta voor va had gemaakt. En de kousjes die Meta aan had, waren door haar zelf met ribbetjes gebreid en met letters er in.
‘Nu, nu, dan is Meta een lieve meid,’ zei grootmoe, ‘en daarom krijgt zij mooie cadeautjes van mij. Ik heb ze in mijn koffertje; een doos met zandvormen en een porseleinen eetserviesje.’
Of Meta ook blij was! Haar heldere, blauwe oogjes schitterden van louter pret, en ze lachte vroolijk en klapte van vreugde in de handen.
‘En hoe is het met onzen Karel?,’ zei grootmoe. ‘Is hij even braaf, als hij in zijn laatsten brief heeft geschreven?’
‘Karel houdt nogal van klimmen,’ zei vader en keek daarbij grootmoe veelbeteekenend aan.
Karel durfde zijn oogen niet op te slaan.
‘Maar niet waar, Karel wil nu niet meer klimmen en flink leeren?’ vroeg grootmoe.
Nu, dat beloofde Karel. Daarop ontpakte grootmoe het koffertje en zette er 4 pakjes uit, alle presentjes voor Karel en Meta.
‘Laten we eerst een kopje koffie nemen,’ zei moe, ‘en dan met de kinderen het moois bekijken.’ Nu,
| |
| |
dat vond grootmoe ook goed. De pakjes werden op den gebroken stoel gezet. Zij waren nogal zwaar. Karel keek weer heel eventjes naar dien naren stoel. O wee! juist toen grootmoeder de presentjes er op plaatste, verschoof de stoel een weinig en - - - krak, krak - - - hij viel om, en alles wat er op stond, rolde over den grond. Het rinkelde allemaal door elkaar.
Wat zagen allen verschrikt op! Vader keek zeer boos en zei: ‘Neen, maar, dat is toch te erg: die stoelen zijn nog nieuw en hebben 15 gulden per stuk gekost. De fabrikant van zulk prullegoed levert mij nooit weer wat, hoor.’
‘Bedaar man,’ zei moeder, ‘die fabrikant heeft zeker geen schuld. Gister nog heb ik nauwkeurig de stoelen bezien, en bevonden, dat ze flink en sterk in elkaar zaten.’
Vader belde om Mietje. Mietje kwam en vader vroeg haar, hoe die stoel stuk was geraakt. Mietje verzekerde, dat hij nog heel was, toen zij hem afstofte. ‘Maar ik denk,’ zei Mietje, ‘dat Karel er misschien weer stilletjes opgeklommen is, want hij zit altijd overal aan en bij.’ En toen vertelde Mietje verder, ‘dat Karel nog pas straf gekregen had van meester, omdat hij bij school in de boomen was geklommen.’ Karel's kameraadjes hadden het haar gisteren in den tuin verteld. Wat hoorde vader raar op, dat Karel zoo ondeugend was, en wat keken allen Karel vreemd aan! Hij werd zoo rood als een kers en keek strak voor zich.
| |
| |
‘Weet je misschien ook, hoe die stoel stuk geraakt is?’ vroeg vader streng.
Karel wilde er zich wel graag met een leugen uitredden, maar..... vader keek hem zoo scherp aan en zei: ‘Haast je wat, Karel, ik laat mij niet wat voorliegen. Spreek op, jongen!’
Toen kwam het hooge woord er uit. Grootmoe keek boos en bedroefd tegelijk.
Karel beloofde wel beterschap, maar vader zei: ‘Ja jongen, dit heb je nu al zoo vaak beloofd en nooit gedaan, dat ik er niet veel van geloof. Zulke beloften zijn me geen knip voor den neus waard.’
Moeder en grootmoe zochten de scherven bijeen en toen bleek al spoedig, dat er aan de bouwdoos, die voor Karel bestemd was, veel was beschadigd; vier ramen, de glazen deur en de veranda van gekleurd glas waren stuk. Nu sprongen Karel de tranen van berouw in de oogen. Die goede, gulle grootmoe, wat had ze veel moois voor hem uitgezocht, en nu was alles kapot! De glasscherven lagen hier en daar verspreid, ook de mooie schuiftrompet was geschonden. Het porseleinen mondstuk was er aan stukjes en brokjes afgesprongen, en het koper was hier en daar erg gedeukt. En hoe was het met Meta's cadeautjes gegaan? Och, och, het porseleinen eetserviesje was heelemaal kapot, geen stuk was er heel gebleven. Of gebroken, òf gescheurd was alles. Dat mooie eetservies met gouden randen, die snoezige fruitschaaltjes, allee kapot, alles weg, en het arme, lieve meisje had er toch heel geen schuld aan. Gelukkig, de doos
| |
| |
met zandvormen was heel gebleven. Nu, de vormen waren dan ook van hout.
Twee groote kuipen met zilveren hoepeltjes er om waren voor het zand; verder: onderscheidene vormpjes, groote en kleine, om zandtaarten in te maken. In den bodem van ieder vormpje was een mooi figuur gesneden; dat kwam dan later als een bouquetje bloemen of als een mooie ster boven op de zandtaart te zien. Verder waren er ook twee schopjes voor het zand en een dozijn fijne, houten borden met zilveren randen, om er de taarten en taartjes op te zetten. 't Was een keurig stel speelgoed. Wat was Meta gelukkig! Zij lachte met het eene oog en schreide met het andere, wanneer ze naar het speelgoed zag. Dat het mooie serviesje stuk lag, was toch jammer, heel jammer; maar grootmoe zei: ‘Metalief, schrei er niet om, kind, ik wil je een nieuw eetserviesje koopen, net als dit is, want het is alles buiten jouw schuld, maar Karel krijgt tot zijn straf in den eersten tijd niets van mij.’
Meta vroeg of grootmoe haar nu maar geen nieuw eetserviesje wilde koopen, maar dat geld wilde besteden voor een nieuwe bouwdoos voor Karel, doch hier had vader tegen. Hij zei: ‘Ik wil het volstrekt niet hebben. Karel is zeer ondeugend en moet nu de gevolgen maar ondervinden.’ Nu, dat vond moeder ook.
De volgende week was Meta jarig, en kreeg zij kindervisite. Allen speelden heel prettig met de prachtige zandvormen, en grootmoe en moe zeiden,
| |
| |
dat ze nog nooit zulke mooie zandtaarten hadden gezien. De vriendinnetjes waren allen verrukt over het vreemde, sierlijke spel en gingen 's avonds recht tevree naar huis, en droomden 's nachts van de groote doos met zandvormen.
En Karel, hoe ging het hem?
Hij toonde, dat het hem ernst was met het berouw. Van toen af was hij niet meer zoo ondeugend, en toen grootmoe een jaar later terugkwam, gaf ze hem een nieuwe, nog grootere en schoonere bouwdoos cadeau.
Viola van Boschwijk.
|
|