met hart en ziel te besturen. Laat haar werk prozaïsch zijn, dat is niets, de liefde werpt over alles een poëtischen gloed. Hoe rampzalig was ik toch, toen Walter nog rechten op mij had, veel rampzaliger dan ik toen vermoedde. Eerst nu begrijp ik wat het zegt te huwen zonder liefde.
‘'t Stormt en regent buiten. Later, als je naar een verkooping ben, zit ik op zulke avonden op je te wachten, terwijl het vuur knettert, je stoel gereedstaat en je pijp gestopt ligt. En als je eindelijk komt, heeft je vrouwtje je in een oogwenk van hoed, jas en laarzen ontdaan en hoort met een gelukkig gezicht het verhaal van je wederwaardigheden, terwijl zij je verkleumde vingers in hare warme hand koestert. Vrees je niet dat de hemel zal invallen vóór wij trouwen? Het schijnt mij een al te groot geluk, ik kan haast niet gelooven dat wij het ooit smaken zullen.
Het maakt mij gelukkig dat je, ondanks je begrippen, toch graag nu en dan naar de kerk gaat, al is het dan ook meer om een goede rede en verheffende gedachten dan om een preek te hooren.
Verleden jaar om dezen tijd dacht ik weinig dat ik ooit zoo aan je schrijven, ooit je vrouwtje worden zou en soms kan ik het nog niet gelooven. Had ik nu moesje nog, Maurits! Hoe lief zou zij je gehad hebben!
Nu, mijne oogen vallen dicht, anders zou ik ongetwijfeld nog langer met je babbelen. Slaap zacht, Maurits. Kon ik een geest of een engel zijn, ik zou je nu bewaken tegen ieder onheil en je droomen influisteren van je meisje, dat weer zoo ver van je is. Goeden nacht!
Betsy