Maurits trachtte eenige afleiding aan hare gedachten te geven door een gesprek te beginnen. Toevallig koos hij een gelukkig begin.
‘Waarom drong je er zoo op aan dat vader thuis zou blijven?’
‘Het is goed dat je er mij aan herinnert,’ antwoordde Dora, haar zakdoek wegstekende. ‘Ik had je nog iets te zeggen.’
‘Biecht dan maar op,’ zeide hij, daar zij een oogenblik zweeg.
‘Het betreft Betsy.’
Hij zweeg op zijne beurt.
‘Als het waar is wat men zegt,’ ging Dora voort, ‘namelijk dat zij met Walter Van Zelheim geëngageerd zal raken....’
‘Och! maar het is niet waar,’ antwoordde hij met saamgetrokken wenkbrauwen en een ongeduldige beweging van het hoofd. ‘Ik zeg je dat het niet waar is, Dora. Betsy Terhorn is geen meisje om zoo iemand tot man te nemen. Ik meen haar vrij wel te kennen.’
‘Maar men kan nooit weten,’ zeide Dora peinzend. ‘Hij is aardig en rijk en.... hij komt er druk aan huis.’
‘Goed, maar ieder weet genoeg wie hij is en dat weet zij ook wel.’
‘Zij, Maurits!’ riep Dora uit. ‘Ik durf zweren dat zij er niet het minste vermoeden van heeft. Zij kent de wereld alleen van den besten kant.’
‘Dwaasheid!’ antwoordde Maurits hoofdschuddend, ‘De meisjes van de negentiende eeuw zijn zoo onnoozel niet.’
Dora's gezichtje teekende toorn.
‘Praat jij ook al zoo?’ zeide zij, met haar donker oog naar hem opziende. ‘Je hebt geen andere reden dat te zeggen, dan dat je vrienden het je voorgezegd hebben.’
Er was zulk een fiere verontwaardiging in hare stem, dat Maurits er door getroffen werd.
‘Het kan zijn dat je gelijk hebt,’ antwoordde hij ernstig.