| |
| |
| |
XIII.
Of the bewildering masquerade of Life.
‘Pa, mag ik eens wat zeggen?’
‘Welnu?’
‘Ik hoop dat dit de laatste is,’ zeide Betsy met de verlegenheid, kinderen en jonge meisjes eigen, als zij vreezen iets te zeggen, wat gek gevonden zal worden.
‘De laatste visite?’ vroeg ds. Terhorn, terwijl hij een geurige manilla uit zijn sigarenkoker nam. ‘Wel, ik denk dat het pas een begin is.’
‘Nu, dan wacht mij nog menig vervelend uurtje,’ zeide Betsy, naar buiten ziende.
‘Hoe is het mogelijk!’ riep ds. Terhorn hoofdschuddend uit.
‘Ja, eerst vond ik het wel aardig, zoowel van de oude kennissen als van haar, die zeiden kennis te komen maken; maar op den duur wordt het vervelend.’
‘Maar wàt vindt je dan vervelend, kind?’
‘'k Weet het zelf niet recht,’ antwoordde zij, terwijl zij achteloos de bladen van een boek, dat op haar schoot lag, door hare vingers liet glijden, ‘maar zij komen en gaan en niemand bijna verovert een plaatsje in mijn hart. In plaats van menschen, die hartelijk en gezellig kennis komen maken, zijn het soldaatjes in uniform, exerceerende op het commando van de vrouwelijke generaal: de mode, en handelend in een bepaald aantal tempo's. Zij
| |
| |
maken dezelfde entrée de chambre en dezelfde buiging; bij het komen en gaan gebruiken zij bijna dezelfde uitdrukkingen en zij zijn naar dezelfde mode gekleed.’
‘Maar doe jij dan niet hetzelfde?’
‘Ja, zeker. Ik wijt het aan de meisjes ook niet, pa. Zij volgen eenvoudig de gewoonte, omdat zij den moed niet hebben er mee te breken, maar ik wou dat er iemand was, die dat durfde.’
‘Ik hoop niet dat jij je daartoe geroepen voelt,’ zeide ds. Terhorn, zijn hoed opstrijkende.
‘Zeker zal ik mij eenmaal vrijmaken van een gedeelte dier dwaasheden,’ gaf Betsy ten antwoord, als had zij reeds meermalen over dat onderwerp gedacht. ‘Het geheele visitestelsel bij voorbeeld stuit mij ontzaglijk tegen de borst als een school voor onoprechtheid en onnatuurlijkheid, maar ik ben nu mijn eigen meesteres nog niet.’
‘Als je dat maar begrijpt. Zoolang ik baas ben moet je iedere verschuldigde visite maken.’
‘Ja,’ hernam Betsy met pijnlijke scherts, ‘en ik zal meepraten van “afdoeners” en “botjesvangen” en zoo voort, door welke uitdrukkingen visitemakende menschen het groote genoegen te kennen geven, waarmee zij hunne vrienden gaan bezoeken. O pa, wat kan er voor genot zijn in dat spreken over koetjes en kalfjes met ieder, die je kamer verkiest binnen te treden! Men moet heel ijdel, heel onbeduidend... of heel gelukkig zijn om het welkom van harte over de lippen te laten komen.’
‘Ik geloof dat ik geen dier hoedanigheden op mij kan toepassen,’ zeide ds. Terhorn, zich voor den spiegel omdraaiende, ‘en toch is het mij een genoegen...’
‘Maar ik bedoel meisjes, pa,’ antwoordde Betsy haastig. ‘Heeren hebben doorgaans wel een onderwerp te bespreken, dat gedachtenwisseling waard is; maar wat voor belang stel ik er in dat Lize Van Gispen valsch
| |
| |
haar heeft gekocht, dat Nora Holtman hare japons uit Parijs laat komen en dergelijke dingen meer. En dat er niet veel beters verteld wordt is ook alweer niet de schuld van de meisjes, maar van de wijze waarop zij elkaar bezoeken. Meisjes hebben ter bespreking onderwerpen genoeg, die haar na aan 't harte liggen, maar geen politiek of dergelijke zaken, die niemand persoonlijk betreffen; een man kan uren spreken zonder iemand een blik in zijne ziel te gunnen, maar een vrouw, een meisje vooral, legt in een gesprek, dat hare belangstelling gaande maakt, spoedig een deel van haar hart bloot en daarom uit zij zich niet in een kring van bezoekers, waar niets tot vertrouwelijkheid lokt en zich zoo spoedig een mondje tot een spotlach plooit. Vanzelf beginnen dan die onbeteekenende gesprekken. Zie daarentegen twee meisjes den avond bij elkaar doorbrengen of op een wandeling, en luister eens hoeveel goeds en degelijks er dan besproken wordt.’
‘'t Is het beste dat je in een klooster gaat,’ zeide ds. Terhorn knorrig. ‘Dat is de eenige geschikte plaats voor een menschenhaatster.’
Betsy zag teleurgesteld naar hem op. Zij had gemeend dat wat zij zeide ontegenzeglijk waar was en wijl zij zich verwonderde, dat het niemand vóór haar gehinderd had, zooals het wel scheen, was zij er over begonnen om, gelijk zij hoopte, door haar vader op iets gewezen te worden, waarvoor zij vreesde blind te zijn geweest. Maar ds. Terhorn scheen zich die moeite niet te willen geven.
‘Neen, pa, ik haat de menschen niet en durf zelfs het tegendeel beweren, maar ik haat het algemeen gebrek aan natuurlijkheid. De ware wellevendheid maakt het leven aangenaam en zou een zegen voor de maatschappij zijn, zoo zij niet in aperij ontaardde. Dat een jong meisje graag eens uitgaat is natuurlijk: de een is mooi en wil gezien worden; een tweede wil zich eens in hare nieuwe japon vertoonen; een derde hoopt den heer te ontmoeten,
| |
| |
die haar op het laatste bal het hof maakte; een vierde heeft een onaangenaam tehuis en zoo voort, alle vergeeflijke drijfveeren. Maar de meesten doen 't, omdat zij het niet durven laten en dat kan niet genoeg afgekeurd worden, want het onvermijdelijk gevolg er van is dat men onoprecht wordt. Bijna niemand gaat met een gevoel van ware vriendschap een bezoek afleggen, wat toch zeker de oorspronkelijke bedoeling is geweest. Hoe weinig vriendelijke, welmeenende harten kloppen er in de borst dier fraaie modepopjes, die dag in dag uit ons huis binnenstroomen!’
‘Je moet voorlezingen gaan houden over dat chapiter,’ zeide ds. Terhorn schamper. ‘Er is zeker geen enkel meisje onder, dat in je smaak valt!’
‘Verscheidene, pa,’ antwoordde Betsy, bedroefd over zijn toon. Had hij dan geen ander antwoord!
Maar stil! daar viel haar iets in. Misschien was er nu gelegenheid over Dora te spreken, misschien zou zij pa's toestemming kunnen verkrijgen tot de hernieuwing der oude vriendschap.
‘Ten eerste Dora Volkertsma,’ zeide zij.
‘Wie?!’
‘Dora Volkertsma; ik heb haar gisteren gesproken,’ antwoordde Betsy met afnemende hoop.
‘Is die malle vriendschap dan nòg niet uit? Je zult nog maken dat andere dames den neus voor je optrekken. Ik verbied je nu eens voor al haar weer te ontmoeten, hoor!’
Zij zag naar hem op. Zijn gelaat was de barometer van haar geluk; het stond op storm.
‘Maar pa, wij houden zooveel van elkaar,’ waagde zij nog te zeggen.
‘Onzin. Ben je eenmaal je eigen meesteres, dan kun je doen wat je verkiest, maar nu ben ik nog baas en daarmee uit. Ik ga wandelen,’ en ds. Terhorn verliet met een boos gezicht de kamer en keek nog boozer, toen hij voorbij het raam ging.
| |
| |
Betsy bleef alleen.
De hoop, die zij gevoed had, was vernietigd. Waarom? Pa gaf nooit rekenschap van zijn ja of neen. Hij had ‘neen’ gezegd, daarbij zou het blijven en zij was voor altijd van Dora gescheiden.... Neen, niet voor altijd, want als zij eenmaal getrouwd zou zijn.....
Getrouwd! Dat woord bracht al het gebeurde van gisteren haar weer voor den geest, nadat zij het een oogenblik had kunnen vergeten door de drukte, die bezoek meebrengt. De bleekheid van haar gelaat en het ontbreken van den glans, die anders zoo zelden in hare oogen gemist werd, toonden genoeg welk een onrustigen nacht zij had doorgebracht, vol zelfverwijt en tranen.
Op hare knieën lag een boek, dat Walter haar dien morgen volgens afspraak gezonden had. Het titelblad droeg zijn naam: W.V.P. Van Zelheim, 16 Mei 1868.
Wat had hij het reeds lang! Het bleek wel waarheid te zijn wat hij haar gezegd had over zijne behoefte alles om zich heen netjes te zien. Het boek, de omslag, de naam, alles was even proper.
Terwijl zij op de letters staarde, dacht zij er onrustig over hoe zij hem zou kunnen doen gevoelen dat zij niets bedoeld had met hare schertsende aanmoediging; dat zij niet gewenscht had hem te zien, doch slechts door hem gezien te worden, wanneer zij aan het venster gekomen was, als zij den hoefslag van zijn paard had hooren naderen, en dat zij zich slechts vermaakt had met zijne hulde, als zij hem vriendelijk dankte voor iederen kleinen dienst. Hoe kon zij het hem doen gevoelen en wanneer? Het was niet waarschijnlijk dat zij hem heden nog zou zien of spreken, hij zou dus nog een ganschen, langen dag in hare liefde gelooven! En als eindelijk de gelegenheid kwam, hoe moeielijk zou het haar dan vallen koel en teruggetrokken te zijn, daar zij tot dusver zoo ongedwongen mogelijk geweest was. Maar.... ‘Binnen een paar dagen vraagt hij je,’ had Clem gezegd en al wat in hare macht was moest zij doen om dat te beletten. Zij
| |
| |
had gezondigd en om alles ter wereld wilde zij niet dat hij daarvoor zou boeten. Zij had niets tegen hem, ten minste niets van belang; hij was een onderhoudend prater en een aangenaam cavalier; zij was hem niet ongenegen, maar zijne vrouw worden..... nimmer! Wenschte hij haar tot vrouw? Zoo het eens reeds te laat en zijne liefde te diep geworteld ware!.... Moest zij dan voort op den hellenden weg, dien zij onbedachtzaam was ingeslagen? Wie weet of hij haar niet van den eersten dag reeds had bemind!
Ieder oogenblik, dat nutteloos verstreek, scheen haar een eindeloos uitstel, terwijl zij daar zat met saamgevouwen handen en den droeven blik naar de blauwe lucht gewend.
Maar misschien maakte zij zich noodeloos bekommerd. Een paar weken van aanmoediging konden hem immers geen zekerheid geven. Door hem voortaan te ontwijken, zou zij de genegenheid, die waarschijnlijk nog te gering was om zonder nieuw voedsel van langen duur te zijn, geheel uitblusschen.
Daar kwam een der meiden van Nieuw Zuilenstein het tuinpad op met een grooten bouquet in de hand en eenige oogenblikken later trad Jans er mede binnen en voegde er een uitnoodiging voor dien avond bij.
Betsy liet beleefd bedanken en toen de deur achter de dienstbode dicht was, helderde haar bedroefd gezichtje op. De dag was niet voorbijgegaan zonder dat Walter kon vermoeden wat er in haar hart omging. Had zij slechts iederen dag zulk een ongezochte gelegenheid het hem duidelijk te maken! Ja, dan zou alles nog terechtkomen.
‘Gisteren nog zoo blij met zijne hulde,’ zeide zij met een treurigen glimlach, ‘en nu reeds biddende om het einde er van. Maar 't is beter zóó. Gisteren blind, nu ziende.’
Zij keek weer in het boek, evenwel zonder te lezen. Meer dan het eerste blad had zij nog niet omgeslagen.
| |
| |
Negen van de tien malen dat een meisje een boek ter leen krijgt van een heer, die haar bijzondere beleefdheden bewezen heeft, doorbladert zij het bij de ontvangst. Immers.... het kan zijn.... - wie weet het? - .... dat een onderstreept woord of ander teeken antwoord geeft op de in stilte zoo vaak herhaalde vraag.
Betsy deed het niet. Zij dacht er niet aan.
Zij ontwaakte uit haar gepeins door ds. Terhorn en Clemens, die druk pratende langs het venster gingen en er beiden zeer verstoord uitzagen.
Zij kwamen door de gang en hunne stemmen werden onhoorbaar, toen de deur der studeerkamer achter hen gesloten was.
Het gebeurde niet dikwijls dat ds. Terhorn en zijn zoon te zamen den langen straatweg afwandelden en Betsy wist er nu slechts één aanleiding voor te bedenken, namelijk dat Clem weer te groote verteringen had gemaakt. Maar dat verontrustte haar niet. Weinige dagen geleden waren er hooge woorden gevallen over hetzelfde onderwerp en toen zij Clemens daarop zacht vermaand had die niet weer uit te lokken, was zijn antwoord geweest: ‘Wel, zusje, ik zou wel driemaal zooveel kunnen verteren zonder dat het den ouden heer hinderen zou. Geloof mij, 't is niets dan comedie. Pa's kas kan een stootje velen,’ en toen had zij alle verdere zorgen op dat punt van zich afgezet.
Had zij nu evenwel in de studeerkamer kunnen zijn, zij zou evenals Clemens met verschrikten blik op het papier hebben gestaard, dat ds. Terhorn met een slag op de tafel legde, terwijl hij driftig en met nadruk zeide: ‘Ziehier me inkomsten en dáár ligt de raming van me uitgaven. Het grootste inkomen kan men gemakkelijk opmaken, als men niet rekent. Kun jij dat tekort aanvullen? Je hebt het gemaakt.’
‘Kan ik het helpen!’ zeide Clemens, de schouders ophalende, ofschoon zijn ietwat bleek gelaat verried dat die onverschilligheid slechts geveinsd was. ‘Zoo u mij,
| |
| |
vóór ik ging studeeren, een blik hadt laten slaan in den staat van uw vermogen, had ik met oordeel kunnen handelen.’
‘Je waart een aap van een jongen,’ antwoordde ds. Terhorn, nog minder zichzelf meester, nu men hem de schuld gaf. ‘Wat hadt jij te maken met de geldzaken van je vader! Ik gaf je een som voor je genoegen alleen zooals weinig vaders geven. Je hadt er van kunnen overhouden. Voor de rest ging me inkomen je niet aan.’
‘Die som zou voldoende geweest zijn, zoo u mij niet als een aap van een jongen beschouwd hadt,’ hernam Clemens verbitterd. ‘Maar al hadt u haar verdubbeld, ik en iedere student, die weet dat zijn vader rijk is en onbekend blijft met de uitgestrektheid van dien rijkdom, zou altijd meer verteerd hebben. De verbeeldingskracht brengt er het hare toe bij om zulke onbekende schatten tot in het oneindige te vergrooten. Het valt mij allemachtig tegen,’ voegde hij er bij, naar de lijst der inkomsten ziende.
‘Mij dunkt, het is een aardig sommetje,’ zeide ds. Terhorn, het blad opnemende, ‘maar ieder jaar is het reeds kleiner geworden. Dat ik telkens iets van het kapitaal nemen moest om het tekort in de uitgaven te dekken maakte ook de inkomsten kleiner, en als het nu waar is wat je mij zegt, dat Bergers en Compagnie op den loop zijn, God in den hemel! wat moet er dan van ons worden,’ en ds. Terhorn sloeg wanhopig de handen voor het gelaat.
‘Koelenhove is er nog.’
‘Maar er zijn ook schulden. Zie eens hoeveel er in het verloopen jaar voor jou rekening staat.’
‘Dat komt er niet op aan,’ zeide Clemens norsch. ‘'t Is waarachtig reeds Juni. Wie denkt er nu nog over verteringen van een vorig jaar!’
‘Hij, die zulke verteringen nog niet betaald heeft,’ bulderde ds. Terhorn. ‘Het verloopen jaar is voor mij niet voorbij en voor jou ook niet. Dit zijn posten, die voor jou rekening staan. Wie moet die betalen?’ en hij
| |
| |
sloeg met zulk een kracht tegen het papier in zijne hand, dat het scheurde.
‘U, natuurlijk,’ antwoordde Clemens koeltjes, terwijl hij een andere sigaar opstak, ‘ten minste als u een eerlijk man zijt!’
Ds. Terhorn beefde van toorn.
‘Kwajongen!’ riep hij uit, dreigend tegenover Clemens staande, ‘je besteelt mij en je broers en zuster en dan kom je nog hier om je eerbiedwaardigen vader te ergeren en te hoonen.’
Clemens legde zich op zijn gemak in een stoel met zijn beenen wijd uitgestrekt en kalm den rook van zijne sigaar nastarende, dien hij met oplettendheid uitblies. ‘Bedaar een beetje, papa. De meiden zouden u kunnen hooren. Er is niets te veranderen aan gemaakte verteringen door driftig worden en schreeuwen. 't Eenige, wat wij doen kunnen, is ze betalen en aangezien daar vooreerst niet veel kans op is, moeten wij ons best doen er iets op te vinden. Anders komt dat nooit terecht,’ en hij wees achteloos met zijne sigaar naar het papier.
‘Dan moet er bezuinigd worden,’ zeide ds. Terhorn, ‘en hoe kan ik dat nog doen! Leef ik niet matig en spaarzaam van mijne jeugd af....’
‘Onzin, papa; zoo goed als ik, drinkt u graag uw glaasje fijnen wijn, rookt manilla's en kleedt u in het fijnste laken, dat Baalman verkoopt. Wij leven weelderig, u en ik en de geheele familie Terhorn. Het kan ook niet anders; onze positie brengt het mee.’
‘Ja, mijne positie, maar....’
‘De mijne evengoed.’
‘Maar jij hebt het tekort helpen maken en dus moet jij er ook voor boeten,’ zeide ds. Terhorn. ‘Het eenige, wat er voorloopig gedaan kan worden, is dat jij in huis komt wonen.’
Clemens barstte in lachen uit.
‘Nu nog mooier!’ zeide hij schamper. ‘Denk toch aan de menschen, papa.’
| |
| |
‘Wat dan?’
‘Waarom dadelijk gedacht aan dat achterbuurtsche bezuinigen?’ antwoordde Clemens, opstaande en de kamer op en neer loopend. ‘Hebt u niet een dochter, die aan iederen vinger een man kan krijgen, tot den meest gefortuneerden toe! Ik heb vrienden genoeg. Geef één royale partij in de soos, dan is Betsy geëngageerd met een rijken hans en ons krediet blijft zooals het is.’
‘Dat komt voor een predikant niet te pas,’ zuchtte ds. Terhorn.
‘Nu, een buitenpartij dan,’ antwoordde Clemens ongeduldig.
Ds. Terhorn staarde eenige oogenblikken peinzend op het papier, dat hij nog werktuiglijk vergeleek met het andere.
‘Is er niet iets aan de hand?’ vroeg hij zonder op te zien.
‘Dat ik weet niet.’
‘Ik dacht,’ zeide ds. Terhorn, nog naar het papier ziende, ‘dat Van Zelheim haar het hof maakte. Hij komt hier in den laatsten tijd veel meer dan vroeger en zij heeft nu een boek van hem ter leen, zooals ik straks zag. Ook bewoog zij hemel en aarde om naar Nieuw Zuilenstein te gaan, toen ik verhinderd was door hoofdpijn.’
Clemens staakte zijne wandeling en zag van de plaats, waar hij stond, zijn vader doordringend aan.
‘En al was dat zoo, papa, zoudt u dan uw dochter willen geven aan Walter Van Zelheim?’
‘Waarom niet?’ antwoordde ds. Terhorn, den straatweg opziende, als zag hij daar iets bijzonder belangrijks. ‘Goede gunst, hij holt een beetje door dik en dun, hij amuseert zich misschien met een chanteuse of koopt cadeautjes voor mooie actricetjes, maar die wilde haren gaan er immers wel uit. In den tegenwoordigen tijd mag men op zedelijk gedrag zoo nauw niet zien. Voor de rest is hij de beste partij uit Z.’
| |
| |
Clemens stond vlak voor ds. Terhorn; voor het eerst verloor hij zijne bedaardheid.
‘Hij is een bon-vivant, papa. Hij is....’
‘O, dan is hij juist wat jij ben,’ zeide ds. Terhorn sarrend.
‘Mijne vrienden denken anders over mij,’ antwoordde Clemens fier. ‘Ik ben verkwistend, lichtzinnig, al wat u wilt, maar nooit heb ik uit het oog verloren wat ik mijn naam en familie verschuldigd ben. Waar ik genoemd word, tot in de geringste standen toe, is het met een glimlach misschien, niet met minachting. Maar vraag naar Walter Van Zelheim en iedere keukenmeid zal veelbeteekenend hare vriendinnen aanzien en iedere dame du demi-monde zal u kunnen zeggen wie hij is.’
‘Wat niet weet, wat niet deert,’ zeide ds. Terhorn luchtig. ‘Betsy weet daar niets van.’
‘Neen, maar u weet het, haar vader. Gelukkig is er nog geen quaestie van genegenheid tusschen hem en Betsy. Zij amuseert zich met hem en Van Zelheim heeft zich nog nooit langer dan zes weken door eenig vrouwelijk wezen aangetrokken gevoeld.’
Ds. Terhorn zag op; blijkbaar speet hem dat nieuws.
‘Maar zij is geen meisje om een voorbijgaande liefde op te wekken, zelfs bij een papillon als Van Zelheim,’ zeide hij, zich vasthoudende aan die laatste mogelijkheid.
‘Neen, waarachtig niet!’ antwoordde Clemens uit den grond van zijn hart.
‘Wij zouden alles kunnen doen om het tot een engagement te brengen,’ wierp ds. Terhorn op. ‘Jij vooral hebt het in je macht, daar Betsy je haar vertrouwen schenkt.’
‘Ik zal alles doen om het te beletten,’ zeide Clemens vastberaden.
Ds. Terhorn had dit verwacht; uiterlijk geheel kalm, antwoordde hij op denzelfden vasten toon: ‘Dan moeten wij bezuinigen en het begin is dat jij tegen Augustus je kamers opzegt.’
| |
| |
Hij had goed gemikt. Hij kende het zwakke punt in het karakter van zijn zoon; het ophouden van naam en fatsoen was voor Clemens Terhorn bijna een levensdoel.
‘Maar er zijn immers nog andere partijen,’ antwoordde hij onrustig. ‘Daar heb je De Casmare bij voorbeeld. Gisteravond maakte hij haar bepaald het hof.’
‘Ei wat! Hij heeft niet de helft van den rijkdom der Van Zelheims. Er zijn zes kinderen. Walter heeft zijn vaders versterf reeds.’
‘Maar de Casmare is een eerlijk man.’
‘Dwaasheid! Van Zelheim is ook een beste jongen. Ik laat het aan jou over. Wil je haar al niet overhalen, neem haar dan ten minste niet tegen hem in. Kun je haar niet eens polsen?’
‘Neen, ik bemoei er mij niet mee,’ zeide Clemens norsch, een stoel omverschoppende, die hem in den weg stond. ‘Doe wat u goeddunkt. Het komt voor uwe rekening, niet voor de mijne. Ik ben haar vader niet,’ en met een slag viel de deur achter hem dicht.
Betsy zag hem voorbij het venster gaan en meenende dat hij ontstemd zou zijn, als gewoonlijk na zijne gesprekken met dr. Terhorn, klopte zij hem niet in.
Hij zag even op, knikte haastig en liep door. De teedere, bezorgde blik, waarmee zij naar hem gezien had, bleef hem voor den geest, terwijl hij naar huis wandelde. Die vriendelijke oogen vervolgden hem overal. Zij zaten tusschen de struiken, in het zand voor zijne voeten, in de wolken boven hem, tusschen het golvende graan; en het was hem of zij hem telkens zeiden dat zij voor hem wel zwaarder offers zou willen brengen dan het verwisselen van gehuurde kamers tegen die in het ouderlijk huis.
|
|