Betsy trippelde met een luchtig hart de trap af, neuriede een wijsje, dat geen wijsje was, en wipte de studeerkamer binnen als de verpersoonlijking van jeugd en schoonheid.
‘Pa, 't is twee uur geslagen. Zal ik mij maar klaarmaken?’
‘Neen, ik denk niet te gaan,’ antwoordde ds. Terhorn lusteloos, ‘Ik heb na de koffie hoofdpijn gekregen en die wordt door rijden altijd erger.’
Het zonlicht verloor voor Betsy zijn glans, de lentedag zijne schoonheid. Neen, dat was onmogelijk; zij moest naar Nieuw Zuilenstein.
‘Pa,’ zeide zij en legde hare koele hand tegen zijn voorhoofd, ‘als wij langzaam rijden?’
‘Neen, 't is beter dat ik thuis blijf en je zult mij genoegen doen mij een doek met koud water en eau de cologne om het hoofd te binden. Je hand doet mij goed. Wil je mij wat voorlezen?’
In Betsy bruiste en woelde het. Zij wilde, zij kon haar plannetje niet opgeven.
‘Maar pa, ik zou zoo graag gaan! Kan ik niet alleen gaan?’
‘Wel zeker, waarom niet!’ antwoordde ds. Terhorn toornig. ‘Laat je vader hier maar alleen zitten. Je kunt wel plezier hebben zonder hem, niet waar? Ga je gang, maar haal mij eerst wat ik je bevolen heb.’
Zij hoorde den koelen, dreigenden toon wel, waarop de laatste woorden werden uitgesproken, maar zij stoorde er zich niet aan en ging de trap op. Niet naar Nieuw Zuilenstein! Neen, dat bezoek was te heerlijk om er afstand van te kunnen doen. Hoe onaardig van pa zich nooit eens voor haar te willen opofferen, terwijl zij zooveel voor hèm overhad!..... Ja, behalve dit nu, maar dit was ook te veel.
Moedeloos liet zij het blonde hoofdje hangen, toen zij hare kamer binnentrad. Zij had geen hoop meer te overwinnen. Pa zag haar strijd niet; hij had er