Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772
(1920)–J.A. Worp– Auteursrecht onbekend
[pagina 173]
| |||||||||||||
De Nieuwe Schouwburg.
|
21 Mei 1709 | ‘aen J. Torres voor vuurwerk’ | ƒ77 |
8 Febr. 1717 | ‘voor een Clavecingel’ | ƒ160 |
Jan. 1732 | ‘voor een swaar gout stoffe kleet en Rok’ | ƒ253 |
10 Mei 1738 | ‘aan Is. Duim voor dieversse spellen, etc.’ | ƒ146:19 |
later een dito post à ƒ587.10.
Verder zijn er vele posten van verschillende tooneelspelers, als Cornelis Bor, Van Malsem en Nicolaas Zeeman voor geborduurde kleederen.
Die kleederen waren naar de mode van het begin der 18de eeuw,
want daarin speelde men in dezen tijd ongeveer alles. Er bestaan prenten van de voorstelling van J. de Marre's Eeuwgetij (1738, waarop de Muzen en Poëzy gekleed zijn met hoepelrokken en een hoog kapsel dragen, terwijl de mannen met gegalonneerde rokken, korte broeken, staartpruiken, staatsiedegens en driekante steken prijken. Op dezelfde wijze waren Karel de Stoute en zijn omgeving gekleed in het treurspel van dien naam door Verhoek. Op eene prent van later datum verschijnt in de Gysbreght Rafael in eene wolk, gekleed als eene vrouw met eene hoepelrok! Alleen voor Oostersche personages schijnt men eene uitzondering te hebben gemaakt. Wat voor onzinnig costuum Punt aanhad, wanneer hij als Achilles optrad, zullen wij later zien.
Deze manier van costumeeren stond wel ver achter bij die uit de 17de eeuw. Ook toen waren de costumes zeker niet historisch getrouw, maar men speelde toch niet in de kleeding, die de laatste mode voorschreef, wanneer men Ulysses, Cato of Alva voorstelde. Die onzin was echter niet door de directeuren van den Schouwburg of door de tooneelspelers bedacht, maar uit Frankrijk overgenomen, waar Thésée en Rodrigue in het laatst der 17de eeuw met allongepruiken en lubben optraden en ook later de modes van het hof volgden, totdat in het laatste gedeelte der 18de eeuw de beroemde tooneelspeelster Madle Clairon een einde aan den onzin maakte.
Het bestuur van den Schouwburg bleef in deze jaren, zooals het in 1693 geregeld was; de regenten der beide Godshuizen hadden de macht in handen, maar benoemden twee assistenten of directeuren, aan wie het beheer was opgedragen. Joan Pluimer heeft dat ambt van 1693 tot zijn dood (1720) bekleed en is toen opgevolgd door Dr. Cornelis van Ackersdijk. Als opvolger van Prof. Pieter Bernagie, die in 1699 was gestorven, wordt Mr. Pieter Nuyts genoemd, die sedert 1696 ook regent van het Weeshuis was. Later is de bekende dichter Jan de Marre jaren lang directeur van den Schouwburg geweest.
Van het oude repertoire van den Schouwburg van 1638 was nog heel wat overgebleven. De Gysbreght werd jaarlijks in het laatst
van December of in het begin van Januari, ook wel in beide, eenige malen achter elkander gegeven. Zooals reeds boven werd meegedeeld, werd voor het eerst in 1707 de Kloris en Roosje als nastukje na het treurspel gespeeld; bij de vier voorstellingen in Dec. 1708 was er tweemaal een ander nastukje, bij de drie in Dec. 1709 éénmaal, bij de vier in Dec. 1710 drie malen. In Dec. 1711 werden de vijf voorstellingen van Gysbreght alle gevolgd door de Bruiloft, in Dec. 1712 drie van de vier; het andere stukje was De zwetser van Langendijk, dat twee dagen geleden voor het eerst was vertoond. De vijf opvoeringen in Dec. 1713 en Jan. 1714 werden alle gevolgd door De Bruiloft, evenals de vier in Dec. van het laatstgenoemde jaar. Ook in 1715 is het weer de Bruiloft, maar in 1716 zijn het andere stukjes. In 1717 wordt het weer Kloris en Roosje, en dat is zoo gebleven tot het einde van dit tijdperk.Ga naar voetnoot1) Vondel's Faëton werd, natuurlijk met al de franje, die Bidloo er aangelapt had, in 1715 zestien, in 1721 acht, in 1723 zeven, in 1727 zes, in 1731 acht en in 1732 eveneens acht malen met groot succes gegeven, terwijl de Palamedes in 1720 vier en in 1734 acht keeren werd vertoond.
Hooft's Warenar beleefde in dit tijdperk 20 opvoeringen, zijn Geeraerdt van Velsen werd van 1712 tot 1720 vier, en in 1736 nog eens tweemaal gespeeld. Bredero's Spaanschen Brabander werd van 1710 tot 1729 zes malen ten tooneele gebracht.
De Aran en Titus van Jan Vos was, na de Gysbreght, het meest geliefde treurspel van het oude repertoire; het werd jaarlijks één- of tweemaal vertoond. Tengnagel's Spaense heydin beleefde in deze jaren 28, Don Jeronimo 24, Cloude de Grieck's Den grooten Bellisarius 14, De veinzende Torquatus van Brandt 12 opvoeringen. Bontius' Belegering ende ontsetting der stadt Leyden werd gewoonlijk om de twee jaar in de eerste dagen van October 4 tot 9 malen achtereen opgevoerd. Anslo's Parysche bruiloft verdween na 1715, Bouckart's De Nederlaagh van Hannibal na 1718 van het tooneel.
Ook eenige oude kluchten hielden zich lang staande. Van Is. Vos Robbert Leverworst,Ga naar voetnoot2) de MoffinGa naar voetnoot3) en Pekelharing in de kist, dat in 1722
verdween,Ga naar voetnoot1) maar in 1737 weer opkwam; zijn Iemant en Niemant is 14 malen opgevoerd. Nog meer in trek was De qua Grieten,Ga naar voetnoot2) terwijl Nooseman's Romboud ook dikwijls is vertoond.Ga naar voetnoot3)
Van de vertaalde drama's werd de Cid bijna elk jaar één- of tweemaal gespeeld. Maar het treurspel was toch nog minder geliefd dan sommige Spaansche drama's, zooals Heynck's Veranderlyk geval, dat 51 en Schouwenbergh's Sigismundus, dat 45 opvoeringen beleefde. Zeer in trek bleef ook De beklaagelyke dwangh van Is. Vos, wiens Gedwongen vrient minder opgang maakte, evenals De Fuyter's Verwarde hof, Dullaert's Alexander de Medicis, Voorsigtige dolheit van Joris de Wijse en Den grooten Tamerlan van J. Serwouters. Daarentegen kwam Asselijn's Den grooten Kurieen, dat vroeger weinig opgang had gemaakt, nu meer in eere en werd in de jaren 1709 tot 1727 14 malen opgevoerd, misschien wel, omdat andere stukken van hem zoo dikwijls werden gespeeld. Van de vertalingen naar het Fransch bleef De verwarde jalousy van Focquenbroch naar Molière's Sganarelle tot 1730 in eere.
Een zeer groot deel van het repertoire uit de jaren 1665 tot 1708 was nog bijzonder in eere. Wouthers Genoveva werd jaarlijks één- of tweemaal opgevoerd, evenals Asselijn's De dood van de graaven Egmont en Hoorne. Ook Verkoek's Karel de Stoute, Bidloo's Karel, erfprins van Spanje en Eneas en Turnus van Rotgans bleven steeds op het tooneel. De Admetus en Alcestis van P. Nuyts en Bernagie's Arminius, Constantinus en Mode werden, somtijds na een tusschentijd van eenige jaren, steeds opgevoerd. Didoos doot van Pels en Sophonisba van Van Haps bleven op het tooneel. Van de spektakelstukken werd de Medea van Vos tot 1731 om de jaar of wat eenige malen achtereen vertoond, terwijl De toets der minnaars in het konstpaleis van Fenix van D. Kroon en De triomfeerende medeminnaars in het konstpaleis, op dezelfde wijze gespeeld, ook na 1731 nog werden opgevoerd. De toverijen van Armida door A. Peys werd bijna jaarlijks gegeven, minder dikwijls Pluimer's Reinout in het betoverde hof.
Onder de naar het Spaansch vertaalde drama's waren Don Louis de Vargas van Heinck en De gekroonde na haar dood door Christiaan
van Heulen bijzonder in trek en beleefden jaarlijks eene of twee opvoeringen.
Corneille's Cid en Cinna werden elk jaar gespeeld, en ook Horace en Rodogune bleven op het tooneel. Van Racine werden de Iphigénie, de Andromaque en de Mithridate bijna jaarlijks vertoond. Attila, Bérénice, Britannicus en Phèdre niet zoo dikwijls. Quinault's Agrippa en Astrate, Boyer's Agamemnon, Polyxène van De la Fosse d'Aubigny, Oreste et Pilade van La Grange Chancel en Magnon's Le Mariage d'Oroondaie et de Statira waren op het tooneel gebleven.
Van het oorspronkelijke, comische repertoire werden De verwaande hollandsche Franschman van Pels, Asselijn's Jan Klaesz, Spilpenning, Stiefmoer en Schijnheilige vrouw, Bernagie's Huwelijken staat, Huwelyk sluyten, Belachchelyke Jonker, Studenteleven en Ontrouwe voogd, Lingelbach's Ontdekte schyndeugd, Fornenbergh's Duifje en Snaphaan, Het bedurven huishouden van E. Krook, Zammers Moetwilligen boots-gesel en Ogier's Haet en Nydt, Verliefde Brechje en Mansmoer van Van Hops, A. du Moulin's Lichtmis, De ontvoogde vrouw en De bekeerde dronkaard van Elias, Vechter van Angelkot en De vrijer in de kist nog dikwijls gespeeld.
Vroegere vertalingen van Molière's L'Amour médecin, Amphitrion, Le Bourgeois gentilhomme, L'école des femmes, L'Ecole des maris, Les Fourberies de Scapin, George Dandin, Le Malade imaginaire, Le mariage forcé, Le Médecin malgré lui, Les Précieuses ridicules, Le Sicilien en Tartuffe werden telkens opgevoerd. Dat was eveneens het geval met De malle wedding, of gierige Geeraerd, naar Boisrobert. Ook kleinere stukjes naar het Fransch vertaald, als De geschaakte bruid, Broershert, De gewaande advocaat, Jodelet, De juffer kapitein, De wanhebbelyke liefde, Het groot vermoogen van juffers oogen, Pefroen met het schaapshooft, De vermakelijke rouw, De verloren schildwacht, Het spookend weeuwtje, De doorsleepen vleijer, Wagt me voor dat laantje vielen voortdurend in den smaak. En De gelyke twelingen, door ‘Nil Volentibus Arduum’ naar de Menaechmi van Plautus bewerkt, is ook na 1708 nog menigmaal opgevoerd.
Wij komen nu tot het nieuwe repertoire in de jaren 1708 tot 1738 en wel in de eerste plaats tot de oorspronkelijke drama's. Zij zijn niet vele in aantal. Rotgans, die eenigen naam had gemaakt met Eneas en Turnus,
gaf in 1709 het treurspel Scilla, dat tot 1738 iets meer dan 20 malen werd opgevoerd. De triompheerende standvastigheid (1717) van Balthazar Huydecoper is maar enkele malen gespeeld, zijn Achilles (1719) en Arzasez (1722) zijn nog geen 20 keeren opgevoerd. Lucas Schermer's Meleager en Atalante (1710), en Atalante in het hof van Kalydon (1711), Cefalus en Prokris (1710) van G.T. Domis, De dood van Elius Sejanus (1716) en Demetrius (1717) van H. van der Zande, E. Krook's Baléus en Merodach (1718), S. Feitama's Fabricius (1720), Erik, prins van Zweden (1722) van H. Wetstein en zijn Gustavus Adolphus (1723), Antipater (1722) van A. Heems en Gustavus de Eerste (1728) van C. van der Gon verdwenen na een paar opvoeringen.
Claes Bruin was gelukkiger, niet met De grondlegging der Roomsche vryheid (1713), maar De Spiegel van edelmoedige vriendschap (1715). De deugdzame hoveling (1720) en De verhinderde wraak van Cajus Martius Coriolanus (1720) bleven althans op het tooneel, terwijl Aarnout en Adolf van Egmont, hertogen van Gelder (1716) en De dood van Willem den Eersten, Prins van Oranje (1721) en De dood van Johan en Garcias, of de onzydige regtspleeging van Cosmos de Medicis (1715) zich zekere populariteit verwierven, maar toch heel wat minder dan de zeer romantische treurspelen van W. van der Hoeven, De doodelyke minnenyd (1714) en De dood van Sultan Selim, turksen keiser (1717). Marcus Curtius (1734) en Jacoba van Beijeren, gravin van Holland en Zeeland (1736) van J. de Marre, behooren eigenlijk tot een volgend tijdperk; het laatste treurspel is toen dikwijls gespeeld.
De andere treurspelen waren naar het Fransch, maar ook onder deze zijn er weinige, die dikwijls zijn opgevoerd. Het meest zijn nog gespeeld: De dood van Nero (1709) van J. Haverkamp naar Pechantré, Edipus (1720) door B. Huydecoper naar P. Corneille, Rhadamistus en Zenobia (1711) door A. Bogaert, en Idomenéus (1723) door J. van Beuningen en J. Voordaagh naar Crébillon, en De dood van Cajus Gracchus (1733) door L. Pater naar Madle Barbier vertaald. Meer opgang dan deze treurspelen maakte Cato, of de ondergang der Roomsche vrijheid, door H. Angelkot Jr. en P. Langendijk naar Addison's Cato (1713) vertaald.
Ook het comische repertoire was niet bijzonder rijk. Van A. Alewijn,
wiens Bedrooge woekeraar (1702) nog enkele malen en Philippyn, Mr. Koppelaar (1707) nog al dikwijls werden gespeeld, kwamen Beslikte Swaantje en drooge Fobert (1715) De Puiterveense Helleveeg (1720) en Jan Los (1721) op het tooneel; de eerste en derde van deze kluchten hebben zich eenigen tijd staande gehouden. Don Quichot op de bruiloft van Kamacho (1712) van P. Langendijk werd bijna jaarlijks gespeeld. De Zwetser (1712) veel minder en Het wederzyds huwelijks bedrog (1714) is maar enkele malen opgevoerd. De wiskunstenaars of 't gevlugte juffertje (1715) heeft zich heel wat beter staande gehouden. Het onzinnig speculeeren in waardeloos papier, dat in 1720 plotseling in Frankrijk, Engeland en de Zeven Provinciën begon en spoedig weer ophield, nadat er fortuinen mee gewonnen en verloren waren, werd gehekeld in Langendijk's Quincampoix, of de windhandelaars (1720), dat van 28 September tot 22 October 15 malen achtereen gespeeld werd en groote sommen in de kas bracht. En dadelijk daarop volgde zijn Arlequin actionist (1720), gevolgd naar het Fransch, dat van 28 October tot 23 November 10 opvoeringen beleefde; bij de twee laatste werd de klucht voorafgegaan door Quincampoix. Krelis Louwen, of Alexander de Groote op het poëetenmaal (1715) is òf in 1719, òf 1731 voor het eerst gespeeldGa naar voetnoot1) en is niet veel vertoond.
Bijzonder in trek waren in dezen tijd stukjes, waarin Krispijn de hoofdrol vervulde. Het type van den sluwen knecht, Krispijn genoemd, was het eerst door Scarron op het tooneel gebracht in zijn Ecolier de Salamanque (1654). De rol werd in dat blijspel gecreëerd door den bekenden tooneelspeler Raymond Poisson; hij was in het zwart gekleed en droeg laarzen. De rol is jaren lang in de familie Poisson gebleven; de eigenaardigheden van Raymond in stem en kleeding werden steeds nagevolgd. Krispijn, de knecht, die onder de eene of andere vermomming in het huis der geliefde van zijn meester weet door te dringen, werd de held van verschillende Fransche blijspelen van Hauteroche, Montfleury, la Thuilerie en Lesage, die voor een deel reeds in de 17de eeuw in vertaling op ons tooneel kwamen,
o.a. Krispijn medicijn en Krispijn muzikant, welke ook in de jaren 1708 tot 1738 ontelbare malen in den Schouwburg zijn gespeeld. Het aantal stukjes, waarin Krispijn de hoofdrol vervulde, is ook bij ons zeer groot; enkele daarvan, die misschien ook vertaald zijn, vielen in den smaak, o.a. Krispijn dragonder (1714) en Krispijn juffrouw en notaris (1727) van F. Rijk.
Een ander stukje, dat heel wat opvoeringen beleefde, was 't Koffyhuis (1722) van W. van der Hoeven. Vertaald waren De geveinsde zotheid door liefde (1710), De verstrooide van gedachten (1713) en De dobbelaar (1736) naar Regnard, Het onbesturven weeuwtje (1718) naar Dancourt, De hovenier door liefde (1717) en De waarzegster (1712) naar Th. Corneille. Naar het Spaansch bewerkt was De vermomde minnaar (1714) door W. van der Hoeven. Al deze stukjes zijn een tijd lang op het tooneel gebleven.
Dat de drama's, waarin vele vertooningen waren, steeds opgang bleven maken is uit het bovenstaande gebleken. En dat blijkt ook hieruit, dat in November en December 1730 eene vertaling van Corneille's Andromède door F. Rijk 11 malen onder grooten toeloop vertoond is.Ga naar voetnoot1) Ook kwam in dezen tijd de gewoonte op, om in sommige blijspelen allerlei dwaze episodes in te lasschen. Dat was o.a. het geval met Focquenbroch's Min in 't Lazarus-huys (1674), eene vertaling naar het Spaansch; het blijspel was in 1683 voor het eerst gespeeld, maar na korten tijd van het tooneel verdwenen; in 1725 werd het zes malen opgevoerd en daarna bijna jaarlijks één- of tweemaal, maar nu met allerlei bijwerk, waarin de verschillende gekken van het krankzinnigengesticht eene hoofdrol vervulden. Dat was niet de manier, om het stuk van Lope de Vega tot zijn recht te doen komen.
Dat er veel muziek ten beste werd gegeven in deze periodeGa naar voetnoot2), blijkt uit de vele posten aan de componisten Henricus Anders en Servaas de KooninghGa naar voetnoot3), maar er zijn weinig posten aan zangers. Daarentegen is het getal dansers buitengewoon groot en wij mogen
daaruit de gevolgtrekking maken, dat er in deze jaren vele balletten zijn gegeven. In het repertoire, dat in de ‘Boecken van Ontfangh en Uytgift’ is opgenomen, worden die balletten niet vermeld, en zelfs worden in sommige jaren zelden of nooit de nastukjes genoemd.
Van de tooneelspelers in dit tijdperk zijn Enoch Krook, Adriana Rigo-Eeckhout, Maria Brinkhuisen-Petit, Catharina Christina Benjamin-Petit, Willem van der Hoeven, Thomas van Malsem, Daniel Kroon en zijne vrouw Petronella Kroon-de Vlieg reeds genoemd. Ook Nicolaas Zeeman, die eene klucht heeft geschreven, Frans ten Bokhorst en Egbert le Febre waren reeds vroeger aan den Schouwburg verbonden, evenals Cornelis Bor, een bekend tooneelspeler, die lang met Ryndorp had gereisd en kastelein van den Schouwburg werd. Hij leefde nog in 1740 en was de leermeester van Punt. De acteurs, die in de jaren 1708-1738 voor het eerst optraden, zijn de volgendeGa naar voetnoot1): Lambertus van der Sluis (geb. 1677) was houterig, maar had eene heel mooie stem en is door Justus van Effen als tooneelspeler geprezen. Hij schijnt vóór 1737 gestorven te zijn. Thomas Fokke was een goed komiek. Jan Hendrik JordaanGa naar voetnoot2) had in 1737 een speelloon van ƒ3, zijne vrouw Juffr. Jordaan-Van Tongeren van ƒ5. Zij was vroeger bij het gezelschap van Ryndorp geweest, speelde de eerste rollen, later de ‘Koninginne Moeders’ en daarna de ‘Ouderwetsche Moeders’ in kluchten. Haar man speelde comische rollen en was later tooneelmeester.
Izaak Duim (1696-1782) kwam in 1727 aan den Schouwburg en is daar bijna zijn geheele leven aan gebleven; hij speelde nog op 80-jarigen leeftijd. Hij was een zoon van Frederik Duim, die ook aan den Schouwburg is geweest voor kleine rollen, een voorbeeld van braafheid was en vele tooneelstukken heeft geschreven. Izaak Duim was met Punt de voornaamste acteur en had een speelloon van ƒ5.25,
in 1767 ook eene ‘recognitie’ jaarlijks van ƒ250. Hij speelde de titelrol in de Gysbreght, de Admetus en Alcestis en de Don Louis de Vargas, Cato of Caesar in Julius Caesar en Cato, Agamemnon in Iphigenia in Aulis, Hippolytus in Phaedra, Xiphanes in Mithridates, enz. Ook in blijspelen trad hij op, o.a. als Krelis Louwen, als één der Quirijn's in De gelijke twelingen, als Eelhard in De wiskunstenaars en als Leonard in De verstrooide van gedachten.Ga naar voetnoot1) Duim was behalve tooneelspeler ook boekverkooper; honderden drama's, die het octrooi van den Schouwburg hadden, zijn bij hem uitgegeven. Hij leverde ook boeken aan den Schouwburg, dikwijls voor hooge bedragen. Duim was een zeer gezien man en zijn huis was eene plaats van bijeenkomst voor letterkundigen.
Adriana Maas was de eerste actrice en had een speelloon van ƒ5.25. Corver noemt haar ‘de Koningin van alle Actrices, die wij bij ons geheugen aan den Schouwburg gehad hebben; in Treur- en Blijspel beide goed.’ Zij had geen ‘theorie’, maar die had zij ook niet noodig, omdat ‘alles bij haar Natuur en Talent was’. Zij speelde o.a. de titelrol in Jacoba van Beieren, de Mariamne in Herodes en Mariamne, Semiramis in De dood van Ninus en Maria de Luxan in Don Louis de Vargas. Nog jaren na haar dood leefde de herinnering aan haar voortreffelijk spel onder alle tooneelspelers voort. Adriana is een tijd lang gehuwd geweest met Paulus van Schaagen, acteur en tooneelmeester; na diens dood heeft zij zich misdragen en is bedankt; later werd zij weer als actrice op den Schouwburg aangenomen, maar is kort daarna (ongev. in 1746) gestorven.
Anna Maria de Bruin was eene dochter van Jan de Bruin, die, evenals zijne vrouw Elisabeth, ook tooneelspeler was en in 1737 samen ƒ4 speelloon hadden. Anna Maria kwam in 1730 aan den Schouwburg, was eene der eerste actrices en verdiende ƒ5 per avond. Zij speelde de titelrol in Jacoba van Beieren, Chimene in de Cid, Julia in Eneas en Turnus Cornelia in Pompejus, Monima in Mithridates en Lucretia in Lucius Junius Brutus. Tot 1742 danste zij ook mee in balletten. In 1733 is zij getrouwd met Jan Punt, die, volgens het verhaal, ter
wille van haar acteur is geworden; zij is in 1744 op jeugdigen leeftijd gestorven.
Maria Duim, eene dochter van Izaak, had in 1737 een speelloon van ƒ4.25, in 1767 van ƒ5.25. Zij is later gehuwd met den acteur Rieuwert Smit, - zijn speelloon bedroeg in 1737 ƒ3.50 en in 1767 ƒ5.25 - en langen tijd aan den Schouwburg verbonden geweest. Maria Duim had eene mooie stem en eene zuivere uitspraak.
Jan Punt (1711-1779) had als graveur een goeden naam, maar kwam in 1732 aan den Schouwburg, waar hij al spoedig de eerste rollen vervulde en in 1737 een speelloon van ƒ5.25 kreeg. Hij speelde o.a. de titelrol in Rhadamistus en Zenobia, Achilles, Karel erfprins van Spanje, Mithridates, Konradijn, Arminius en Herodes en Mariamne, Caesar in Pompejus, Orestes in Andromache en Electra, Caesar in Julius Caesar en Cato, Philips in Jacoba van Beijeren, Van der Werff in De belegeringhe van Leyden. Ook in blijspelen trad hij op, o.a. in de titelrol van De dobbelaar en De glorieus, en als één der Quirijn's in De gelijke twelingen. Zijn verder leven zal later worden besproken.
Maurits van Hattum en zijne vrouw Maria de Vos(?) hadden samen een speelloon van ƒ8. Van Hattum heeft eenige kleine tooneelstukjes uit het Fransch vertaald. Dat deed ook Gerrit de Ridder, wiens speelloon van ƒ1.50 in 1731 tot ƒ4 in 1742 was geklommen en die in 1745 is gestorven. Hij was een voortreffelijk komiek, die Krelis Louwen en ook Scapijn bijzonder goed speelde.
Gerrit Brinkman, die in 1737 ƒ3.50 speelloon had, heeft na Punt's vertrekvan den Schouwburg de meeste van diens rollen overgenomen. Hij speelde verder o.a. Claudius in de De doodelijke minnenyd, Orestes in Andromache, Cato in Julius Caesar en Cato, maar ook Vetlasoepe in Don Quichot. Toen hij met Punt samenwerkte, hadden zij ‘ieder hunne cabaal, dat ter dier tijd een heel spelletje in Amsterdam verwekte’. In 1768 hadden Brinkman en zijne vrouw Maria Brinkmande Vos elk ƒ5.25 speelloon, en had hij nog ƒ300 salaris als tooneelmeester.Ga naar voetnoot1)
Misschien kwam de magistraat niet meer zooals vroeger nu en dan in den Schouwburg; er wordt ten minste geen melding van gemaakt in de Boeken. Wel woonden de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie den 23sten December 1724 eene voorstelling van de Gysbreght bij, en gaven zij toen eene vereering van ƒ200. Den 8sten Januari 1711 was Prins Eugenius van Savoie aanwezig bij de eerste opvoering van Manlius Capitolinus van Malfait de Jonge. Op 21 December 1716 woonde Czaar Peter, die juist weer in Amsterdam was aangekomen, eene voorstelling bij, en zijne echtgenoote vereerde in Mei 1717 den Schouwburg tweemaal met een bezoek.
De houding van het publiek was nog niet veel beter dan vroeger, zoodat de burgemeesters den 26sten Januari 1720 hunne verordening van 13 Juni 1687 over de handhaving der ordeGa naar voetnoot1) vernieuwdenGa naar voetnoot2). Hoe het in den Schouwburg toeging, verhaalt Justus van Effen, die er in September 1732, dus in kermistijd, eene voorstelling bijwoondeGa naar voetnoot3).
Dezelfde plaatsen waren door verschillende menschen besproken, het publiek zat noten te kraken en appelen te schillen en gooide doppen en schillen op de hoofden van hen, die in den bak zaten. Verscheen er een acteur op het tooneel, dan riep men: ‘Dat is die Mossieu, of die Juffrouw. Deze speelde verleden jaar in Aran en Titus veur de Moor. Die speelde veur Satterninus’, enz. In de pauzes liep eene vrouw met eene groote kan en een glas in de hand rond, steeds roepende: ‘Motje hier ook bier’, terwijl een man er tegen in schreeuwde: ‘Belieft er ook iemand van boekjes gediend te wee... zen?’ In het 5de bedrijf werd vuurwerk afgestoken, dat zooveel damp in de zaal veroorzaakte, dat de acteurs nauwelijks meer zichtbaar waren en de toeschouwers dreigden te stikken.
Ook op de betere rangen gedroeg men zich niet altijd behoorlijk, maar zat dikwijls hard op te praten en te lachen, zoodat toeroepen als ‘Houd de bek daer in die Logie’, geene zeldzaamheid waren.Ga naar voetnoot4) Op een anderen keer verliet Van Effen den Schouwburg, omdat de tooneelspelers allerlei laffe en rare grappen aan de kluchten toevoegden.Ga naar voetnoot5)
Maar met de financiën ging het goed. In 1714 bedroegen de in-
komsten ƒ32292:6, het salaris aan spelers en suppoosten ƒ10949:15, de rekeningen ƒ5234:19 en de uitgaven voor reparatie ƒ623:2. Er bleef dus ƒ15484:10 over, waarvan het Weeshuis ƒ10323 en het Oude Mannenhuis ƒ5161:10 kreeg. Van Nov. 1733 tot Nov. 1734 waren de inkomsten ƒ36746:9, de uitgaven ƒ13609:10 + ƒ6087:12 + ƒ1072:13; van de resteerende ƒ15976:14 kreeg het Weeshuis ƒ10651:12, het Oude Mannenhuis ƒ5325:12.
Nu was er, door de goede zorgen van den magistraat, heel weinig concurrentie. Sedert 1696 hadden Portugeesche Joden in een pakhuis op de Oude Schans in het Spaansch gespeeld, maar in 1707 werd dat verboden; het verzoek, het volgende jaar gedaan, om weer te mogen beginnen werd afgewezen.Ga naar voetnoot1) Een dergelijk verzoek, door Hoogduitsche Joden in 1707 gedaan, werd eveneens van de hand gewezen; de magistraat handhaafde het monopolie van den Schouwburg. Toch schijnt hij zich later te hebben laten vermurwen, want in 1726 woonde Campo Weyerman eene voorstelling van Duitsche Joden bij in eene houten loods in de Joden Houttuinen.Ga naar voetnoot2) En op 30 Jan. 1732 komt in de Boecken van Ontfangh en Uytgift van den Schouwburg de volgende onverklaarbare post voor: ‘voor de onkosten van de Joden Commedien ƒ82:10.’
In dienzelfden tijd was er een schouwburg in de Runstraat, waar in het Hollandsch werd gespeeld. Liefhebbers, o.a. een grutter en een notarisklerk, voerden er o.a. Cato, Arzaces, Cid en Genoveva op. Een hatelijk vers op deze voorstellingen lokte natuurlijk eene serie van andere gedichten uit.Ga naar voetnoot3)
Fransche tooneelspelers voerden den 12den Augustus 1727 de Iphigénie van Racine en den 9den September Les Folies amoureuses van Regnard in den Schouwburg op; waarschijnlijk behoorden zij tot één der beide gezelschappen, die zich in den Haag hadden gevestigd. Hun optreden te Amsterdam gaf aanleiding tot het schrijven van een schimpdicht.Ga naar voetnoot4)
De kritiek was in dezen tijd meestal niet gunstig voor de Amster-
damsche tooneelspelers. Van Effen prijst Van der Sluis, maar begrijpt niet, wat voor bijzonders men ziet in den zoo bewonderden nieuwen acteur - dit moet op Punt doelen - en vindt het spel slecht. Zij kennen hunne rollen niet, galmen en schreeuwen en zwaaien met hunne armen als molens met hunne wieken. In Een nieuw lied op de Bendes van de acteurs en actricesGa naar voetnoot1) worden van der Sluis en zijne vrouw, Jordaan en zijne vrouw, de oude juffrouwen Benjamin en Kroon, Duim en zijne dochter en de beide Fokke's geprezen; op het spel en het leven van eenige anderen worden aanmerkingen gemaakt. Er bestaat een versje op het portret van Willem van der HoevenGa naar voetnoot2) en een ander Op het uitmuntend Toneel spelen van Mejuffrouw Maria de Bruin.Ga naar voetnoot3) Toen eene vertaling naar Corneille's Sertorius den 12den Dec. 1733 nog eens gegeven werd - het treurspel was tien jaren geleden voor het eerst vertoond - werd het spel van Punt, zijne vrouw Maria de Bruin, van Duim en Ariana Maas in een gedicht zeer geprezen.Ga naar voetnoot4)
Den 3den Januari 1738 was het honderd jaren geleden, dat de Amsterdamsche Schouwburg geopend was met de Gysbreght van Amstel en de regenten der Godshuizen besloten dien dag feestelijk te herdenken. Er werden groote toebereidselen gemaakt voor een plechtig feest. Het decoratief werd zorgvuldig nagezienGa naar voetnoot5) en den beroemden schilder Jacob de Wit werd de opdracht gegeven een nieuw ‘Zonnehof’ en aan Hendrik Carré een nieuwen wolkhemel te beschilderen.Ga naar voetnoot6) Aan den directeur Jan de Marre werd opgedragen een gelegenheidsstuk te schrijven. Alles wat deftig was in Amsterdam werd uitgenoodigd.
Den 7den Januari had de plechtigheid plaats; de voorstelling begon, als gewoonlijk om 4 uur. De poort van den Schouwburg was afgeschut met staketsels; daarvóór, in de poort en op de binnenplaats stonden 54 soldaten, met 2 tamboers, 4 sergeanten en een adju-
dant. De schout en de vier regeerende burgemeesters gingen door een dubbel gelid soldaten, die het geweer presenteerden, terwijl de trom geroerd werd; zij werden in de poort ontvangen door twee regenten. De regeerende schepenen gingen langs een enkel lid soldaten met het geweer bij den voet en zonder tromgeroffel; zij werden aan de tweede poort ontvangen. De oud-burgemeesters, oud-schepenen en raden vonden alleen maar de wacht aan de voorpoort en twee regenten aan de tweede poort.Ga naar voetnoot1)
Al deze grootwaardigheidsbekleeders zaten in den bak en in de staanplaats, die voor deze gelegenheid van banken was voorzien. Op de voorste bank zaten 12 oud-schepenen, raden, commissarissen van één of ander en verder klein goed. De tweede bank werd ingenomen door 8 oud-burgemeesters, de derde door 9 regeerende schepenen, de vierde door den schout, aan beide zijden geflankeerd door twee regeerende burgemeesters, de vijf volgende banken door oudschepenen, 10 à 13 op een rij, en de staanplaats door commissarissen, secretarissen, enz.
De dames van al deze deftige lieden hadden plaats genomen in de loges, de regenten der Godshuizen in hunne eigene en hunne dames in de dubbele loge, die er aan grensde. En de dichters had men niet vergeten, zooals men in de 19de eeuw te Amsterdam placht te doen, waar bij feestelijke gelegenheden in den Schouwburg deze geheel gevuld was met deftige menschen, die er anders nooit komen, en men bij ongeluk geregeld de tooneelschrijvers en letterkundigen heeft vergeten. De dichters dan zaten op de banken tegenover de loges, dus op eene heel mooie plaats, en hun werd zelfs door de regenten een lauwertakje vereerd! De deftige lakeien voor al de deftige menschen, zaten boven op de tienstuivers plaats.
Het orkest was veel grooter dan anders en de muziek, die ten gehoore werd gebrachtGa naar voetnoot2), was voor deze gelegenheid gecomponeerd door Antonius Vivaldi, die de 25 musici dirigeerde.
En toen werd het zinnespel Het eeuwgetyde van den Amsteldamschen SchouwburgGa naar voetnoot3) van J. de Marre opgevoerd, een allegorisch stukje in één bedrijf, waarin Apollo, Minerva, Thalia, Momus, Merkuur,
Schouwburg, Deugd, Laster, enz. enz., verder 7 zwijgende, 18 zingende en 21 dansende personen optraden, en waarbij dus het geheele personeel van den Schouwburg te pas kwam. Punt vervulde de rol van Apollo, Adriana Maas van Minerva, Duim van den Schouwburg, Maria Punt-de Bruin van Poezij, Brinkman van Laster. Daarna werd Julius Caesar en Cato van Langendijk opgevoerd. In de pauzes werden ‘Moezelwyn, Fransche wyn, Roode wyn’, liqueur, koffie, thee, chocolade en confituren gepresenteerd.
Na afloop van de voorstelling had er op het tooneel een maaltijd plaats van 48 acteurs, die tevens als present en extraloon ƒ390 te verdeelen kregen, waarvoor één van hen, Maurits van Hattum, met een gedicht bedankte. Ook werd er een gedenkpenning geslagen in goud en zilver, ontworpen door den medailleur M. Holtzhey.Ga naar voetnoot1)
Een groot aantal geschriften in proza en poëzie werd naar aanleiding van het feest uitgegeven.Ga naar voetnoot2) De Marre's Eeuwgetyde werd na 7 Januari nog 16 malen achtereen gespeeld, steeds gevolgd door een treurspel.
- voetnoot1)
- Alleen van het jaar 1736 is dit niet volkomen zeker, omdat in dien tijd alleen de groote drama's staan opgeteekend en niet de nastukjes.
- voetnoot2)
- Het werd in de jaren 1708 tot 1733 17 malen gespeeld.
- voetnoot3)
- 15 malen gespeeld van 1709 tot 1728.
- voetnoot1)
- Na 33 malen gespeeld te zijn.
- voetnoot2)
- Van 1708 tot 1728 23 malen gespeeld.
- voetnoot3)
- 14 malen van 1708-1732.
- voetnoot1)
- In 1719 werd, volgens het repertoire, twee malen achtereen vertoond Alexander de Groote en dan nog eens in 1722 en in 1730. In 1731 werd Krelis Louwen tweemaal achtereen gegeven. Het eerste kan eene vergissing zijn van den klerk, maar er kan ook mee bedoeld zijn de vertaling (1693) van Racine's treurspel door A. Bogaert.
- voetnoot1)
- 12 Mei 1731: ‘aan David Petersen voor het musiek in Andromeda ƒ150’.
- voetnoot2)
- 8 Febr. 1717 werd ‘voor een Clavesingel’ ƒ160 betaald.
- voetnoot3)
- Uit de ‘Boecken’ blijkt, dat hij tusschen 9 Dec. 1717 en 28 Febr. 1718 is gestorven.
- voetnoot1)
- Men weet iets van hen door Een nieuw lied op de Bendes van de acteurs en actrices van de Amsterdamsche Schouwburg in Zesde vervolg van de Latynsche en Nederduitsche Keurdichten, 1733, blz. 87, door eene opgave in de ‘Boecken van Ontfang en Uytgift’ uit het jaar 1737, de verdeeling der rollen in Van Marre's Eeuwgetijde (1738) (vgl. Wybrands, blz. 253) en uit Corver's Tooneel-aantekeningen.
- voetnoot2)
- Corver spreekt van Jacobus J. en deze komt ook voor in de personenlijst van het Eeuwgetijde; dit was een zoon, geb. in 1716.
- voetnoot1)
- Vele rollen van de tooneelspelers van deze en de volgende periode worden opgegeven in Corver's Tooneel-aantekeningen en in de verschillende tooneeltijdschriften dier dagen.
- voetnoot1)
- Andere tooneelspelers van dezen tijd waren Lysje Bor, eene dochter van Cornelis, de vrouw van Van der Sluis, Chalon, Lysje Kroon, Frans Fokke, Jan de Bruin Jr., Jan Wigman en zijne vrouw, Rieuwert Schmit, Arnout de Lange, Paulus Held, Jacob Verkuyl, Andries Hofmeyer, Elizabeth Kroon en Hendrik de Lange.
- voetnoot1)
- Zie blz. 170.
- voetnoot2)
- Zie Wybrands, blz. 250.
- voetnoot3)
- Vgl. Hollandsche Spectator, 2de druk 1756, II, blz. 536-546.
- voetnoot4)
- T.a.p., III, blz. 699.
- voetnoot5)
- T.a.p., blz. 248.
- voetnoot1)
- Vgl. P. Scheltema, Amstels Oudheid, VI, 1872, blz. 198.
- voetnoot2)
- Vgl. Dr. E.F. Kossmann, t.a.p., blz. 137, 138.
- voetnoot3)
- Vgl. Zesde vervolg van de Latynsche en Nederduitsche Keurdichten, 1733, blz. 92-100.
- voetnoot4)
- Vgl. Bibl. der Univ. van Amsterdam. Tooneel-catalogus Nederland, 1895, blz. VII, No. 19.
- voetnoot1)
- Vgl. Zesde vervolg van de Lat. en Nederd. Keurdichten, blz. 87.
- voetnoot2)
- Vgl. Vierde vervolg.... 1729, blz. 177.
- voetnoot3)
- Vgl. Zesde vervolg... blz. 61.
- voetnoot4)
- Vgl. Negende vervolg... 1734, bijz. 98.
- voetnoot5)
- O.a. werden ‘de Elizeesse velden,’ de kleine wolk en de regen boog voor ƒ39 opgeschilderd.
- voetnoot6)
- Het bestond uit 8 schermen, 4 friezen en 2 schutdoeken. De Wit ontving er ƒ700 voor; Carré werd met ƒ250 beloond.
- voetnoot1)
- Vgl. Wagenaar, VIII, blz. 767, vlgg.
- voetnoot2)
- Zij is in Hs. aanwezig op de Amst. Univ. Bibliotheek.
- voetnoot3)
- Te Amsteldam, By Izaak Duim... 1738.
- voetnoot1)
- Zie voor het bovenstaande: De Schouwburg van Amsteldam en zyn oude en nieuwe tooneelen beschreeven met deszelfs eeuwgetyde geviert den 7 van Louwmaand des Jaars 1738. Versiert met keurlyk afgezette plaaten, kunstig geteekende gezichten en portretten, benevens het muzyk op dit eeuwfeest samengestelt en gebruikt, 2dln. Dit Hs. met vele gedrukte bijlagen is aanwezig in de Amsterdamsche Universiteits Bibliotheek.
- voetnoot2)
- Nl. F. Duim,
Het hondertjaarige Jubilée, wegens het stichten van den Amsterdamsche schouburg. Plechtiglijk geviert den 7 van Loumaant, 1738. Te Amsterdam...Theatrum Amstelaedamense, Catoni tertio, get. Amstelophilus, 2 uitgaven.De Amsteldamsche Schouwburg, aan den hedendaegschen Cato, get. Philomusus.De Amsteldamsche Schouwburg, aan den derden Cats.Theatrum reformatum Amstelophilo, get. Medio tutissimum.'t Laatste gedeelte der reden van den oudvader Ciprianus tegens de schouwspelen. In Nederduitsch Rym gebragt. Te Amsteldam... 1738.Eeuw-gezang uitgezongen ter gelegenheid van het Jubile der Amsterdamsche schouburg. Geviert binnen Amsterdam, den 7den van Louw-Maand MDCCXXXVIII. - Get. R. Brouwer. Een 2de druk is van 1742.Henrici Boom Oratio de origine et fine poèseos dramaticae. Habita in choro Templi Novi, Prid. Non Aprilis, MDCCXXXVIII. Amstelaedami, 1738.Vreugde-galm, voor alle Minnaars van de digtkunst, uitgeblazen op het Hondert Jaarige Jubilée van de Amsterdamze Schouwburg, Geviert den 7 van Louw-Maand 1738. Get. J.R.Verhandeling voor en tegen het gebruik van den Schouburg, opgestelt door zeker voornaam man. Te Amsterdam... 1738.