Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772
(1920)–J.A. Worp– Auteursrecht onbekend
[pagina 71]
| |
II. (1623-1637).Den 13den Juli 1622 was voor het laatst eene kleine som door Coster aan het Weeshuis afgedragen als het ⅓ gedeelte van de nettoopbrengst eener voorstelling van de Academie.Ga naar voetnoot1) Daarna werd er, zooals elk jaar geschiedde, een paar maanden rust genomen. Den 18den September schreef de boekhouder of een klerk van het Weeshuis in het ‘Rapiamus van den ontfang’ dier inrichting: ‘Voor ons ⅔ gedeelte vande vier spelen van de brabanse kaemmer ƒ208:9:4.’ Sedert dien tijd komt de naam der Brabantsche Kamer telkens voor in het zoo even genoemde boek,Ga naar voetnoot2) somtijds afgewisseld met dien van de Academie.Ga naar voetnoot3) Sedert 1627 is het weer geregeld de Academie, wanneer ten minste niet een paar van hare leden genoemd worden. Na Coster's vertrek is dus de door hem gestichte vereeniging, waarin reeds lang oneenigheid heerschte, te niet gegaan. En nu ging de Brabantsche kamer het eenige vaste tooneel te Amsterdam bespelen. Misschien was zij het, die in 1621 reeds eene poging had gedaan, om zich met de Academie te vereenigen, maar toen door Coster was teruggewezen. Misschien hebben de regenten van het Weeshuis er bij den dokter op aangedrongen, de Brabantsche Kamer met de Academie te vereenigen, en heeft hij, toen zijn tegenstand niet hielp en hij zijn wil niet kon doordrijven, zich daarom en wegens de tegenwerking, die hij ondervond, teruggetrokken. De regenten van het Weeshuis zullen de Brabantsche Kamer zeker hebben uitgenoodigd, gebruik te maken van het gebouw, waarvan zij nu de bezitters waren, en er voorstellingen te geven. De voorwaarden, waarop het contract tusschen het Weeshuis en de Brabantsche Kamer gesloten werd, kunnen wij uit de ons ten dienste staande gegevens niet opmaken. Volgens den zoo even aangehaalden post van 18 September kwam ⅔ van de opbrengst aan het | |
[pagina 72]
| |
Weeshuis. Maar dat klopt niet met een paar andere posten.Ga naar voetnoot1) Men zou denken, dat, nu het gebouw in het bezit was van het Godshuis, de geheele opbrengst, na aftrek der onkosten, aan dat huis toekwam. Bij de Brabantsche kamer hadden zich velen aangesloten, die onder Coster lid van de Academie waren geweest, nl. Salomon Davids, Questiers,Ga naar voetnoot2) Jan Siewerts Kolm,Ga naar voetnoot3) J.J. Coleveldt, A. van Mildert en Thomas de Keyser,Ga naar voetnoot4) de bekende tooneelspeler. Wanneer men uit het feit, dat sommige leden nu en dan het overgeschoten geld in de kas van het Weeshuis kwamen storten, mag opmaken, dat deze heeren bestuursleden van de kamer waren,Ga naar voetnoot5) dan vinden wij als zoodanig Questiers in 1625, 1630 en 1635. Daniël Gabry in 1627 en 1628, Cornelis Eggericx in dezelfde jaren, Danckert Kempenaer, Kolm, Thomas de Keyser en Jan Frederik Bals in 1627, Mr. Johannes Victorynus, aan wien Vondel in 1640 zijn Joseph in Egypten opdroeg, in 1626, 1629 en 1631, Mr. Steven Cregh in 1631, 1632, 1634 en 1635, Dr. Barent Fonteyn in 1634.
Het schijnt, dat de Brabantsche Kamer eerst den ouden weg bleef bewandelen. Zij schreef althans tegen 28 Mei 1624 wedstrijden uit voor ‘refereynen’ op eene vraag en op een versregel en voor 't beste speelen in een clucht.’ Zulke wedstrijden waren in dezen tijd bijna geheel uit de mode geraakt in de steden en werden alleen nog gehouden door boerenrederijkers. ‘'t Welcom-Speeltjen’ voor deze gelegenheid werd geschreven door Colm. Er verschenen 18 kamers en ‘de Eglentier’. die aan den wedstrijd deelnam, verwierf den tweeden prijs voor de klucht.Ga naar voetnoot6) Maar aan die ouderwetschheid kwam spoedig een einde. Misschien werkte de traditie van de Academie er toe mede en zeker de vinnige hekeldichten van Vondel, het Antidatum Tegen het vergift der geestdryvers (1626), de Bede aen de Opper | |
[pagina 73]
| |
Vyanden van de Voorstanders der Vryheydt tot Leyden (1626), de Rommel-pot vant Hane-kot (1627), Een niew Lietgen van Reyntgen de Vos (1627), De Boeren Categismus (1629), enz., die natuurlijk voor de kamerbroeders door den dichter werden voorgedragen, dat de Brabantsche Kamer zich bezig ging houden met de dingen van den dag en partij koos in den strijd, die op nieuw te Amsterdam ontvlamd was tusschen den magistraat en de protestantsche geestelijkheid. Op den tweeden Paaschdag in 1626 had het gepeupel een huis geplunderd, waarin eene vergadering van Remonstranten werd gehouden, de militaire macht was er bij te pas gekomen en de Kerkeraad had de burgemeesters bedreigd, als zij het waagden één der belhamels te straffen, en had Cornelis Hanekop, een predikant, die het oproer veroordeelde, geschorst. Het schijnt, dat de Academie daarop gereageerd heeft door het opvoeren van Coster's Iphigenia; er is althans eene uitgave van dat jaar. Den 8sten Maart 1628 werd het plunderen van een huis, waar Remonstranten vergaderden, door de schutterij verhinderd; deze werd ten gevolge daarvan opgestookt tegen den magistraat. Er bleef steeds onrust heerschen en dat werd er niet beter op, toen de burgemeesters het aantal der stadssoldaten versterkten en eenige nieuwe officieren over deze en over de schutters aanstelden, die er van verdacht werden welgezind te zijn jegens de Remonstranten. Daar de schutterij niet meer te vertrouwen was, zond de Prins, op verzoek van de burgemeesters, militairen naar Amsterdam, onder bevel van Jacob Wytz. En daar de dominee's voortgingen in woord en geschrift met stoken, verlangde de magistraat dat de schutters een nieuwen eed zouden afleggen; de synode en de Staten van Holland kwamen daarbij te pas. De predikanten zetten de schutters aan, om den eed te weigeren. Smout ging intusschen voort met van den preekstoel geweldig te schelden op den magistraat; de meest ernstige waarschuwingen hielpen niet, ook al omdat hij door den kerkeraad werd gesteund. En toen werd de oproerstoker den 7den Januari 1630 uit de stad verbannen. Dit was de aanleiding tot Vondel's bekend gedicht:Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 74]
| |
D'Amsterdamsche Academi aen alle poeten en dichters der vereenighde Nederlanden liefhebbers van De Goude Vryheyt.
Apoll, op Helicon geseten,
Vraeght al zyn heylige Poëten:
Wat beste en slimste tongen syn?
Of waerheyt salich maeckt, of schijn?
Of dwang van vrome Christen-sielen
Niet streckt om Hollandt te vernielen?
Of vryheyt niet en was de schat
Waerom men eerst in oorloogh tradt?
Of oock in wel bestierde steden
Een oproermaecker wort geleden?
Of huyse-plondren vesten sticht?
Of d'eedt geen burgery verplicht?
En of sich leeraers niet verloopen
Wanneerse desen bandt ontknoopen?
Wiens antwoordt kortst en bondichts is,
En klaerst in dese duysternis,
Dien sullen d'Academiheeren
Met eenen Prinsenroemer eeren,
Daer Pallas, met haer diamant,
In sne den Veldheer van het landt,
Die met 's Hartogenbosch gaet strijcken,
Daer Mauritz tweemael af most wijcken.
Yver.
Dit gedicht werd niet alleen in plano uitgegeven, maar ook door den tooneelspeler Thomas de Keyser op het tooneel der Academie voorgedragen.Ga naar voetnoot1) Het vers joeg ongemeen veel stof op en lokte tal van antwoorden en hatelijke gedichten uit. Een nobel antwoord schreef Tesselschade, maar dat is ook het eenige;Ga naar voetnoot2) het vuilste is van Cats,Ga naar voetnoot3) of werd ten minste door Vondel aan Cats toegeschreven.Ga naar voetnoot4) Door wat wij nu van de Brabantsche Kamer weten, zijn de titels van sommige antwoorden eerst duidelijk geworden.Ga naar voetnoot5) Het liep zoo erg, dat ‘myne Heeren | |
[pagina 75]
| |
van den Gerechte’ den 12den April verboden ‘in druck voor te stellen uyt te gheven ende te vercoopen seeckere vragen op de name van de Academie binnen deser stede ingestelt mit de antwoorden daer op gevolght’.Ga naar voetnoot1) Maar de Academie bleef onvervaard; in November en December voerde zij opnieuw de Iphigenia op - het treurspel is in dat jaar ook herdrukt - nu verrijkt met een uiterst vinnig slottooneel,Ga naar voetnoot2) waarin vooral de priester Euripylus het moet ontgelden. Aan het einde worden deze woorden tot hem gericht: ‘Gaet nu naer Trojen toe daer sich PultarcisGa naar voetnoot3) met
AriadepsGa naar voetnoot4) u vrient ter neder heeft gheset,
En word voor heyligh daer met haer-luy aangebeden;
Met u heeft oproer daer al sijn volkomen leden.
Wegh ghy verlopen Paep, wat quelt ons dese guyt.’
En bijzonder hatelijk was nog, dat de tooneelspeler, die de rol van Euripylus speelde, zoo was ‘toegemaakt met boert en kleeren dat hy Trigland op een hair geleek, en elk hem kende’.Ga naar voetnoot5) Cornelis Trigland was met de beide bovengenoemden, de grootste oproerstoker onder de Amsterdamsche dominees. Het stuk maakte zooveel opgang, dat de hoofden van de kamer den 18den December niet minder dan ƒ800 aan het Weeshuis konden afdragen als zuivere winst van de voorstellingen. Van het repertoire der Academie in de jaren 1622-1632, dus voordat de Oude Kamer zich met haar vereenigde, weten wij althans iets.Ga naar voetnoot6) In October 1625 werd Griexen Amadis (1633) van Salomon Davids Questiers gespeeld,Ga naar voetnoot7) in Januari 1627 de Warenar. Huygens, die toen bij zijn meisje te Amsterdam op bezoek was, woonde de voorstelling bij en werd van het tooneel door Vondel toegesproken met een gedicht,Ga naar voetnoot8) dat hij beantwoordde.Ga naar voetnoot9) In hetzelfde jaar werd | |
[pagina 76]
| |
Borias ofte wulpsche mins-tocht (1635) van P. Nootmans opgevoerd. Den 2den Januari 1628 werd I.I. Colevelt's Graef Floris en Gerrit van Velsen (1628)Ga naar voetnoot1) vertoond en in hetzelfde jaar G.A. Duirkant's Sistiliaen en W.D. Hooft's kluchten Andre de Piere (1628) en Stijve Piet (1628).Ga naar voetnoot2) Den 21sten Januari 1629 werd de klucht van Klaas Cloet (1619) door C. Biestkens nog eens opgevoerd. In hetzelfde jaar werden de Goliath (1629) van I.P.V. - zeker van Victorinus - ‘op het Veroveren van 's Hertogen-Bossche’ en de Biron (1629) van H. Roelandt gespeeld, en in het najaar bracht ‘de Harderinne’ - naar alle waarschijnlijkheid Hooft's Granida - ƒ800 in de kas van het Weeshuis.Ga naar voetnoot3) In 1630 waren in Februari en Maart de Hedendaagsche Verloren Soon (1630) van W.D. HooftGa naar voetnoot4) - de eerste voorstelling had op 3 Febr. plaats - en Coster's IphigeniaGa naar voetnoot5) ‘kasstukken,’ terwijl op 1 April De Hel, en Hemelvaert van Theodore en Constancy (1630) van H. Moor werd gespeeld. Den 4den Januari 1632 werd G.A. Duirkant's klucht Licht-hartighe Joosje en den 4den April zijne Violense (1632) voor het eerst vertoond. Evenals dat ook in de eerste jaren van den Schouwburg het geval was, gingen al deze stukken eenige malen achter elkander.
In den zomer van 1632 kwam de vereeniging der Academie met ‘In Liefde bloeyende’ door bemiddeling der burgemeesters tot stand. De leden der Oude Kamer verlieten nu voor goed hun oude lokaal boven de kleine Vleeschhal in de Nes en vestigden zich in Coster's stichting. De blazoenen der beide kamers werden samengevoegd; de eglentier werd gevlochten om den bijenkorf en van de beide zinspreuken maakte men: Door Yver, of Yver, in Liefde bloeyende.Ga naar voetnoot6) Zoo waren dan nu eindelijk de drie kamers, die zoolang mededingers geweest waren, vereenigd en was alles, ‘pais en vree.’ Het zou echter niet lang duren, of er kwam op nieuw oneenigheid. Tot de leden van de Oude Kamer, die tot de Academie waren overgegaan, behoorde Jan Hermansz Krul, rederijker, minnedichter en | |
[pagina 77]
| |
schrijver van herdersspelen. Hij had waarschijnlijk eene belangrijke rol gespeeld in den ‘Eglentier’, waar eenige zijner drama's de Amsteldamsche Vryage (1628), Helena (1629), Chloris en Philida (1631), Rosemondt en Raniclis (1632) zeker zijn opgevoerd. Krul was een idealist, een man, die het decorum hoog stelde, een bewonderaar van Rodenburg. Hij vond de nieuwe omgeving, waarin het veel vrijer toeging dan hem lief was, en het ernstige streven, naar zijne meening, al te zeer ontbrak, niet naar zijn smaak. Misschien werd hij in de Academie niet genoeg geëerd en waardeerde men het genre, eene soort van muziekdrama, dat hij gekozen had, niet. In elk geval verliet hij in 1634 de Academie en stichtte met eenige volgelingen eene nieuwe vereeniging, de ‘Musyck-kamer’, die den 24sten Mei werd ingewijd. In het allegorische spel, dat bij de opening werd vertoond, wordt gezegd, dat de ‘Musyck-kamer’ ‘rechten Yver’ wil toonen en pogen, met naerstigheyd en rechte Liefde te bloeyen’. Als blazoen koos zij een ‘afgekapten stam’, waaruit nieuwe loten ontspruiten, en als devies ‘Je blyft in eelen doen’, het door Rodenburg bedachte anagram van ‘In Liefd' bloeyende.’ De kamer beschouwde zich dus eigenlijk als de ware vereenigde Eglentier en Academie. Volgelingen van Krul waren o.a. Jacob Dielefsz Block, die geld stak in de onderneming,Ga naar voetnoot1) Simon Engelbrecht en Dr. Barend Fonteyn; zij zijn echter spoedig naar de Academie teruggekeerd. De stichting van Krul, die gevestigd was aan de Oudezijds Voorburgwal, Lomberdsteeg en Nes, heeft niet lang bestaan; de groote vruchtbaarheid in drama's van den stichter heeft haar niet kunnen redden.Ga naar voetnoot2) De Oude Kamer had voorstellingen gegeven, waarvan de netto-opbrengst ten goede kwam aan het Oude-mannenhuis. Misschien was na hare vereeniging met de Academie bepaald, dat dit Godshuis een gedeelte zou ontvangen van de opbrengst en dat kan men ook opmaken uit een post in het ‘Rapiamus van den Ontfang’ van het Weeshuis. Daar staat n.l. op 17 October 1632: ‘Mr. Steven [Cregh] voor ons aandeel............ ƒ800’. Maar de verhouding tusschen de beide gestichten was toch niet | |
[pagina 78]
| |
zuiver; het Weeshuis had het gebouw der Academie met al den toestel gekocht, het Oude-mannenhuis had daarvoor geen cent geofferd. De zaak werd in 1635 voor goed geregeld; den 22sten Mei van dat jaar verkocht het Weeshuis een derde van het erf en getimmerte, genaamd ‘de Nederduytse Academie ofte Amsterdamse Kamer, met d'kledingen ende ander tuych tot de Speelplaats behoorende aan het Oude-mannenhuis.’ Toen in 1622 de Brabantsche Kamer begonnen was te spelen in de Academie, bleef er eenige jaren verwarring heerschen in de titels van de opgevoerde stukken; op vele stonden de woorden: Vertoont op de Brabantsche Kamer, op andere: Vertoont op de Academie. De leden der Brabantsche Kamer wilden blijkbaar den naam van hunne vereeniging niet opgeven, de overgebleven leden der Academie evenmin. Hetzelfde gebeurde na het samensmelten van den ‘Eglentier’ met de Academie. Op titels van sommige tooneelstukken, plaatste men de woorden: ‘Vertoont op de Oude Kamer’, op andere: ‘Vertoont op de Academie,’ maar ook wel: ‘Vertoont op de Amsterdamsche Kamer’; misschien trachtte men door het gebruiken van den laatsten naam de questie op te lossen, die, evenals tien jaren geleden, de leden der vereeniging bezighield. Sedert 1622 waren de inkomsten van het Weeshuis uit de opbrengst van de voorstellingen langzamerhand gestegen.Ga naar voetnoot1) In 1627 bedroegen zij b.v. ƒ1125, in 1628 ƒ1700, in 1630 ƒ2820, in 1631 ƒ2362, in 1634 ƒ2112. Na de overeenkomst met het Oude-mannenhuis namen zij natuurlijk eenigszins af; in 1635 bedroegen zij ƒ1666, en in 1636 vond ik niets geboekt, in 1637 daarentegen ƒ2033 - waarschijnlijk voor een groot gedeelte de opbrengst van het vorige jaar - waarbij later nog ƒ1464 kwam.Ga naar voetnoot2) Van het repertoire in de jaren 1632-1638 is vrij wat bekend.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 79]
| |
Intusschen was het plan reeds een tijd lang overwogen, om het gebouw der Academie, dat veel te klein was geworden, nu het de eenige plaats was in de zich steeds uitbreidende stad, waar dramatische voorstellingen werden gegeven, te verbouwen. Het beste was de houten loods, die in 1617 zoo snel in elkaar was gezet, te sloopen, en te vervangen door een steenen gebouw en zoo mogelijk het terrein eenigszins te vergrooten. Dat laatste gelukte niet bijzonder; slechts eenige tientallen vierkante meters, die behoorden aan Paul du Paix (of du Pree), die naast den Schouwburg aan de Keizersgracht woonde, konden aan het terrein worden toegevoegd.Ga naar voetnoot1) De regenten van het Wees- en van het Oude-mannenhuis, die de kosten voor ⅔ en ⅓ op zich genomen hadden, sloegen de handen aan het werk en den 2den April 1637 werd met bouwen begonnen.Ga naar voetnoot2) De beroemde Jacob van Campen maakte de plannen naar het voorbeeld van Palladio's Teatro Olimpico te Vicenza,Ga naar voetnoot3) en zijn neef Nicolaes van Campen, ‘exijsmeester’, sedert 1631 regent van het Weeshuis en sedert 1634 raad van Amsterdam, hield het opzicht over het bouwen.Ga naar voetnoot4) In het najaar van 1637 speelden de leden van de kamer een poos op het Schermschool boven de kleine Vleeschhal in de Nes.Ga naar voetnoot5) In December was het nieuwe gebouw voltooid; de kosten bedroegen ƒ30.138:5.Ga naar voetnoot6) |
|