Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772
(1920)–J.A. Worp– Auteursrecht onbekendDe eerste rederijkers te Amsterdam.De platte grond van Amsterdam, in 1536 door Cornelis Anthoniszoon ‘geconterfeyt’ en in 1544 uitgegeven, geeft een duidelijk beeld van de grootte der stad in dien tijdGa naar voetnoot1). Zij bezat toen twee kerken en zes poorten. Wanneer men, van den IJkant beginnende, | |
[pagina 6]
| |
het Damrak en het Rokin afwandelde, kwam men aan het einde daarvan bij de stadsgracht; de breedte van de stad bedroeg ongeveer de helft van dien afstand. Een belangrijk gedeelte van de bebouwde ruimte werd ingenomen door achttien kloosters en den ruimen Bagijnhof. Vergelijkt men de kaart van 1536 met eene van ruim twee eeuwen later, toen Amsterdam den vorm had aangenomen, dien de stad zoo langen tijd heeft behouden, dan blijkt, dat zij in 1536 ongeveer een zesde gedeelte innam van de ruimte, die zij later besloeg. De meeste huizen waren nog van hout. Toch heerschte er reeds zekere welvaart en kon Karel V in 1544 getuigen, dat de stad ‘principaelick gefondeert is op de Seilage van Westen en den Oosten, daar by de inwooners leven’.Ga naar voetnoot1) Amsterdamsche rederijkers worden voor het eerst in 1496 genoemd, toen zij deelnamen aan een landjuweel te Antwerpen. Zij speelden er ‘dat grootste mysterie In principio erat verbum’ en verwierven als prijs twee schalen, terwijl hun ‘voor 't verste incomen te water’ nog eens ‘twee schalen van de schoonste, ende eenen roosen hoet’Ga naar voetnoot2) werden toegekendGa naar voetnoot3). Hoe de kamer heette, wordt niet gemeld. De verre reis, die de Amsterdamsche rederijkers ondernamen, om aan het feest deel te nemen, getuigt niet alleen van hun ondernemingsgeest, maar pleit ook voor de gissing, dat hunne kamer reeds eenige jaren had bestaan en zich ook buiten hunne eigen stad al eenigen naam had verworven. Het is echter niet waarschijnlijk, dat zij in denzelfden tijd is opgericht als ‘Het bloemken Jesse’ (1430) te Middelburg, ‘De Akerboom’ (1433) te Vlaardingen en ‘De Goudsbloem’. (1437) te Gouda, want dan zou zij wel eerder dan in 1496 genoemd zijn. Bij de blijde inkomst van Philips de Schoone te Amsterdam in het laatst van Juni 1497 vertoonden rederijkers ‘batementen ende stomme figuren’.Ga naar voetnoot4) ‘Die van den Rethorycken’ komen opnieuw voor in een besluit der burgemeesters van Amsterdam van 24 October 1518, toen deze het verzoek inwilligden, om te vergoeden ‘sekere costen bij | |
[pagina 7]
| |
hen gedaen ende doen int opheffen vande Camer vande rethorycken bedragende ter somme toe van 29 gld ende vier stuivers ende voert een jarelijcx gracelijke retenue tot onderhoudenisse der voersz. kamer’.Ga naar voetnoot1) De burgemeesters, ‘begerende dat de Rethorycke voortganck hebben zal, genegen sijnde tot heure voorsz. begheerten’, besloten dan die som te schenken en tevens ‘een jaerlijcse retenue van 1 {?} groote vl(aa)ms jaers, omme de huer van hare Camer mede te betalen’. Het blijkt niet, of hier sprake is van eene nieuw opgerichte kamer of van eene, die reeds vroeger bestond, want opheffen kan zoowel beteekenen: in een beteren toestand brengen, als: instellen, grondvesten. In elk geval werd in 1533 een nieuwe kamer opgericht. Den laatsten December van dit jaar werd nl. afgekondigd, dat, daar negen ‘retoresinen’, die met name genoemd worden,Ga naar voetnoot2) ‘hen vervordert hebben gehadt een vergaderinge ofte Camer te maken, sonder wete van den gerechte, ende daer en boven op Dinsdach Sonnendage lestleder te spelen een batement ofte spell sonder tzelve eerst te laten visiteren bij den gerechte, contrarie den placaet Kij(serliker) M(ajesteit)’, en zij ‘in denzelven spelen diversche spiticheden op gheestelicke personen gepleecht (ende anders daerinne veel rumoers ende twisten onder de gemeente dezer stede verwect hebben)’, ‘mijne heeren van den gerechte’ dit ‘nijet en willen laten ongestraft omme alle vrede ende enigheit binnen dezer goede stede te houden’, en daarom de genoemde rederijkers hebben aangezegd, dat zij terstond eene bedevaart naar Rome moesten doen en eerst mochten terugkeeren, als zij ‘aldaer geweest ende goet bescheyt daar af gekregen zullen hebben’.Ga naar voetnoot3) En denzelfden dag lieten ‘mijne heeren van den gerechte’ bekend maken, ‘dat gheen Camer van de Retorisijnen voortaen hen zullen onderwinden eenige openbare batementen te spelen voor en alleer die bij den gerechte gevisiteert ende toegelaten zullen wesen omme gespeelt te worden’.Ga naar voetnoot4) Het spel, dat zooveel aanstoot gaf, had tot | |
[pagina 8]
| |
onderwerp ‘dat laetste capittel Danielis, daer inne verhaelt zijn vele schandaloese woerden’.Ga naar voetnoot1) De straf had niet de gewenschte uitwerking. Want niet alleen trad één der negen kamerbroeders, Hendrik Hendrikszoon de snijder, iets later op als profeet van de naaktloopers,Ga naar voetnoot2) maar de rederijkers gingen door met hunne aanvallen op kerk en staat, o.a. in een Spul van Sinnen van den Siecke Stadt.Ga naar voetnoot3) Het stuk was ontstaan in de kamer ‘'t Lavender bloemken’.Ga naar voetnoot4) Dat dit dezelfde kamer was, als die, waarvan de leden zich in 1533 het hooge ongenoegen van de stadsregeering op den hals hadden gehaald, is niet waarschijnlijk; de magistraat zal hare vergaderingen wel hebben belet. Andere spelen, zooals Swerelts aendoen, geschreven door Reinier Pauwels, en 't Spel van de Christen Kercke hebben dezelfde strekking en zijn kort na 1533 geschreven en waarschijnlijk ook opgevoerd. Het was niet te verwonderen, dat de landsregeering en de stadsmagistraat deze buitensporigheden trachtten tegen te gaan. Den 10den October 1534 wordt den graaf van Hoogstraten opgedragen de stadsregeering aan te zeggen, dat zij moesten ‘recouvreren van de rhetoryckers een spel, by henluyden gespelt in de schutters Doelen, dat men seyt zeer scandaleus te wesen’, en ‘die rhetoryckers te intendiceren, voirtaen geen spelen te spelen, dair gemencioneert wort van de scrifturen’. En in eene ‘Memorie... aengaende de Lutherije’ van 1535 wordt weer vermeld, dat er ‘kort te voren zijn gespeelt diversche famose speelen, inhoudende dwalingen ende blasphemie, in 't openbaer voor allen volcke’.Ga naar voetnoot5) Bij den opstand, dien de naaktloopers veroorzaakten, den zoogenaamden Herdoopersaanslag, die den 10den Mei 1535 plaats had, werd eene rederijkerskamer zijdelings betrokken. Hunne vergaderplaats was boven de Waag, tegenover het Stadhuis, en daar bevonden zich zes haakbussen, waarvan de Herdoopers zich meester | |
[pagina 9]
| |
wilden maken. Maar hun toeleg mislukte en burgers schoten uit het lokaal der rederijkers op het Stadhuis, toen de wederdoopers daarheen de wijk hadden genomen.Ga naar voetnoot1) In de 16de eeuw worden (ongeveer 1534) twee Amsterdamsche kamers met name genoemd, nl. In Liefde vierich en In liefde bloeyendeGa naar voetnoot2). Van een stuk ‘van Sint Jans OnthoofdingheGa naar voetnoot3) luidt één der slotregels: ‘Wij sullen se vinden En bij het vieren van den vrede van Cateau-Cambresis op 23 April 1559 werden de beide rederijkerskamers voor hunne medewerking beloond door een geschenk van de stadsregeering.Ga naar voetnoot4) Na dat jaar wordt de kamer In Liefde vierich niet meer genoemd. |
|