door hunne ‘spelen van sinne’. Door dat streven zijn zij langzamerhand tegenover de kerk komen te staan. Wat des te erger was voor de kerk, omdat de rederijkerskamers door het vrije woord en hun openlijk uitgesproken critiek, door hunne betrekking onderling en hunne vele reizen naar elders, tot zekere hoogte de openbare meening hebben beheerscht en eene macht in den staat zijn geworden.
De groote welvaart van Vlamingen en Brabanders, de opgewektheid en vroolijkheid van de tallooze deelnemers, hun zin voor uiterlijk vertoon, de medewerking en hulp van voortreffelijke kunstenaars maakten de rederijkersfeesten tot iets bijzonder schitterends.
Tegenover dit alles maken de rederijkerskamers in de Noordelijke Nederlanden een armelijk figuur. De welvaart was hier veel geringer, de bevolking kleiner en groote steden waren er niet. De kunst werd nog weinig beoefend. De menschen waren - en zijn - hier niet vroolijk en opgewekt, voelden weinig voor uiterlijk vertoon en hadden niet zulk eene behoefte, om zich uit te spreken. Van het kerkelijk drama hier is zoo goed als niets overgebleven; wij kennen alleen eenige titels. De evolutie van geestelijke broederschappen tot kamers van rhetorica heeft hier natuurlijk op dezelfde wijze plaats gehad als in de Zuidelijke Nederlanden, maar wij weten er weinig van en de kamers zijn eerst veel later tot bloei gekomen. Daar staat echter ééne lichtzijde tegenover, nl. dat uit een paar dier rederijkerskamers eene dramatische letterkunde is opgebloeid, die in de 17de eeuw van beteekenis is geweest. En daarop kunnen de prachtlievende Zuid-Nederlandsche kamers van rhetorica uit de 16de eeuw zich niet beroemen.