Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772
(1920)–J.A. Worp– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Voorrede.In 1873 verscheen Het Amsterdamsche tooneel van 1617-1772 door C.N. Wybrands; het boek was het bekroonde antwoord op eene prijsvraag van de Leidsche Hoogeschool, de schrijver een 22-jarig student aan het Amsterdamsche Athenaeum. Het werk werd zeer gunstig ontvangen en het verdiende dat ten volle. Wybrands had in het archief van het Burgerweeshuis te Amsterdam eene groote massa geheel onbekend materiaal gevonden, daarvan een zeer nuttig gebruik gemaakt voor zijn werk en heel veel nieuws aan het licht gebracht. Wel bracht zijn werk niet veel aan voor de levensgeschiedenis onzer tooneelspelers en voor de geschiedenis van ons drama, maar vooral het laatste feit was natuurlijk; in 1873 was de geschiedenis van ons drama, wanneer men de werken onzer meest bekende dichters uitzondert, nog een gesloten boek, dat eerst jaren later zou worden geopend. In 1873 had zelfs noch Hilman's Alphabetisch overzicht der tooneelstukken, noch de afdeeling Nederlandsch tooneel van de Bibliotheek der Maatschappij van de Nederl. Letterkunde het licht gezien. Het spreekt dus wel van zelf, dat een jonge man op dit nog onontgonnen terrein niet veel kon aanbieden. Het succes van zijn boek deed Wybrands besluiten zijn onderzoekingen over de geschiedenis van den Schouwburg voort te zetten en de resultaten ervan bekend te maken. In een paar tijdschriftartikelen (1873 en 1874) publiceerde hij nog enkele dingen uit de papieren van het archief van het Burgerweeshuis, welk archief hij geheel in orde bracht. Voor dien arbeid ontving hij van de regenten de belofte, dat niemand, zoolang hij leefde, zonder | |
[pagina 2]
| |
zijne toestemming er toegang zou hebben. In 1877 werd Wybrands doopsgezind predikant te Graft, welke plaats hij spoedig weer voor eene andere verliet, om van 1886 tot 1898 in dit ambt te Enschedé werkzaam te zijn. Ambtsbezigheden en allerlei maatschappelijk werk verhinderden hem, om zijne onderzoekingen voort te zetten, althans om ze bekend te maken. En intusschen bleef het archief van het Burgerweeshuis voor ieder gesloten. Het was een onmogelijke toestand. Wilde men iets van den Amsterdamschen Schouwburg weten, dat Wybrands niet in zijn boek vermeld had, dan moest men zich tot hem richten om inlichtingen, die blijkbaar met tegenzin gegeven werden. Zoo heeft de studie van de geschiedenis van den Schouwburg veertig jaren lang stilgestaan tot groot nadeel der geschiedenis van onze letterkunde. In 1898 vroeg Wybrands, die een zwakke gezondheid had, ontslag aan en vestigde zich als emeritus te Amsterdam. Daar heeft hij weer aan zijn vroeger onderwerp gewerkt; toen ik hem eenige jaren vóór zijn dood een bezoek bracht, deelde hij mij mede, dat hij van plan was nog twee deelen met aanteekeningen over den Schouwburg uit te geven. Maar toen hij in 1913 stierf, was er nog niets verschenen en werd mij meegedeeld, dat hij kort vóór zijn dood al zijne aanteekeningen had verbrand! Na 45 jaren is het werk van Wybrands verouderd. Natuurlijk heeft veel van wat hij uit de archiefstukken van het Burgerweeshuis heeft meegedeeld zijne waarde behouden. Maar er is in diezelfde stukken veel meer te vinden dan hij er uit gepubliceerd heeft, vooral over het repertoire en over de tooneelspelers. En daar nu intusschen ook de geschiedenis van ons drama bekend is geworden, is het mogelijk een heel ander beeld te geven van de lotgevallen van den Schouwburg dan Wybrands heeft gedaan, een beeld, waarbij de geschiedenis der verschillende gebouwen, van het bestuur, van de bemoeienissen van den magistraat enz. iets meer op den achtergrond treden. Daarom is dit boek geene omwerking van dat van Wybrands; het staat er geheel naast, al is er ook een dankbaar gebruik gemaakt van zijne mededeelingen. Daarom ook zijn de uitvoerige bijlagen uit zijn werk hier niet meer opgenomen, maar vervangen | |
[pagina 3]
| |
door eene andere, die voor de geschiedenis van ons drama van meer belang is.Ga naar voetnoot1) De geschiedenis van de Amsterdamsche Academie en van den Schouwburg in de jaren 1638 tot 1665 is uitvoeriger behandeld dan de volgende perioden, omdat die jaren het glorietijdperk van ons drama zijn geweest. Over de geschiedenis van het drama zelf komt in dit werk weinig voor, want zij hoort hier niet thuis. Daarvoor wordt verwezen naar mijn Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland, waaruit trouwens in dit boek heel wat is overgenomen. Het was mijn plan de geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg voort te zetten tot het jaar 1872, toen de houten loods op het Leidsche Plein door een steenen gebouw vervangen werd - de jaren 1874 en volgende heeft de Heer Rössing onlangs beschreven - maar terwijl ik dit neerschrijf, bestaat er kans, dat de tijd, om dat voornemen te volvoeren, mij niet zal zijn gegeven. Gelukkig vormt het boek, zooals het nu zal verschijnen, toch een geheel.
J.A. WORP.
HUIS TER HEIDE, Augustus 1917. |
|