Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 1
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
IV. Het zinnespel.Terwijl in de eerste jaren der 17de eeuw verschillende nieuwe genre's van dramatische poëzie zich baan braken, werd toch het spel van zinne, dat ongeveer eene eeuw lang het tooneel bijna geheel beheerscht had, niet dadelijk verdrongen. Zelfs dichters, die zich vol overtuiging aansloten bij den nieuwen koers, konden de allegorie niet geheel en al vaarwel zeggen. Spieghel noemt zijn drama Numa een zinnespel, hoewel er geene alIegorieën in optreden en slechts de comische personen in hunne ‘boerterij’ de handeling van het drama deels parodieeren, deels ook haar eene plaats aanwijzen in de groote rij van wereldgebeurtenissen. Duym maakt in zijne treurspelen en tragicomedies meermalen gebruik van ‘sinnekens’, De Koningh laat hen optreden in zijn Achab en voegt nog verschillende allegorische figuren aan hen toe. Hooft vervormt in zijn Geeraerdt van Velsen de Romeinsche Furiën tot allegorieën en schept tevens drie andere zinnebeeldige figuren, die als tegenwicht moeten dienen. Zelfs in drama's uit de tweede helft der 17de eeuw vindt men de allegorie terug. Maar ook het gewone spel van zinne der rederijkers werd niet dadelijk verdrongen, doch bleef nog geruimen tijd stand houden naast treurspel, tragi-comedie en blijspel. Zoo komen in den Pest-Spieghel, vvaerin speelsche wyse, tot beteringhe des levens, claerlijck bewesen ende voor ooghen ghesteldt wordt dat de Peste niet by gheval, maer door Godes ghehengenisse den mensche tot een straffe overcomt (1602) van Zacharias Heyns slechts allegorische figuren voor. Toch is het drama in 5 ‘handelingen’ verdeeld Ook zijn Sinne-Spel van de Dry Hoofd-devchden, dat hij in 1625 uitgaf, is in 5 bedrijven verdeeld; de ‘Duyvels’ ‘Quaetingheven’ en ‘Wulpsen Geest’ spelen er eene belangrijke rol in. Veel uitgebreider is zijn Devchden-schole ofte Spieghel der jonghe-dochteren (1625); er treden bijna alleen personificaties in op, als Philosophia, Detractio, Curiositas, Opinio, enz., die door lange bespiegelingen werkzaam zijn voor het heil van Johanna, Galilea en Martha. Aan het slot van het 5de bedrijf verschijnt een zekere Aeneas, niet de echte, als bruidegem van Johanna. | |
[pagina 410]
| |
De spelen in 1603 te Schiedam vertoond, toen de regeering der stad een nieuw weeshuis wilde stichten, daarvoor eene loterij oprichtte en aan de Oude kamer ‘de Roode rozen’ had toegestaan een rederijkers-feest te organiseeren, zijn gewone moraliteitenGa naar voetnoot1). De Belegeringhe der Stadt Antwerpen, By den Prince van Parma (1606) en Een bewys dat beter is eenen goeden Crijgh, dan eenen gheveynsden Peys (1606)Ga naar voetnoot2) van Jacob Duym zijn in vijf ‘gheschiedenissen’ verdeeld; in beide drama's treden alleen allegorische personen op, waaronder twee ‘sinnekens’. Al de spelen, die in 1606 op het rederijkersfeest te Haarlem werden vertoondGa naar voetnoot3), zijn geheel in den ouden trant der moraliteiten. Wel is het spel van ‘de Witte Accoleyen’ van Leiden, dat in dien bundel is opgenomen, verdeeld in vier ‘geschiedenissen’, dat van ‘d'Akerboom’ van Vlaardingen in vijf ‘Actus’ en dat van ‘de Witte Lavender’ van Amsterdam in 5 ‘Handelingen’. In die drie spelen zijn ook de onderafdeelingen van elk bedrijf aangegeven door de woorden ‘uytcomste’, ‘schena’ of ‘verschooning’. De rederijkerskamers van Katwijk en van Schiedam hadden blijkbaar wel eens iets gehoord van die nieuwe indeeling, maar begrepen er het rechte niet van; boven hunne zinnespelen leest men ‘d'Eerste wtcomste’, maar deze wordt door geene enkele andere gevolgd. De Leidsche rederijker Jacob Celosse schreef een zinnespel, dat in het werkje Den Nederduytschen Helicon (1610) werd opgenomenGa naar voetnoot4) en tot titel heeft: Vreught-eyndigh Spel, waerin speelwijs vertoont (wordt), hoe de Konst van Redenrijcke (ten leetwesen aller oprechte Konst-lievende) van vele in veel plaetsen misbruyckt wordt: En ten anderen, hoe sy ghebruyckt te worden behoort. Er komen negen allegorische en mythologische personen voor in het stuk, waarin de rederijkers worden aangespoord, hunne kunst hoog te houden en haar door studie te veredelen. In 1614 werd door de Oude kamer van Gouda opgevoerd een Nieuwe-jaer-spel, ghenaemt den Godtsaligen yver; daarin traden op ‘Ghemeen ambachtslieden’, ‘'t Varent volck’, ‘Godtsalighen yver’ en ‘Neringhe’ en het spel diende ‘tot troost ende stichtelijcke vermaninghe der ghener, die sich bedroeven ende quellen in de sobere neringhe, segghende dat selvighe uyt het bestant voort te komen’Ga naar voetnoot5). Ook Coster gaf in zijn Spel vande Rijcke-man (1615)Ga naar voetnoot6) eene moraliteit, die tevens, evenals vele spelen der 16de eeuw, een geestelijk drama | |
[pagina 411]
| |
is, daar zij de bekende geschiedenis van den rijken man en Lazarus tot onderwerp heeft. De personen heeten ‘Waerheydt’, ‘Wellust’, ‘Overdaet’, ‘Onnutte zorch’, ‘Ghemeene Man’, enz. Het drama, dat in vijf bedrijven is verdeeld, begint met een reizang van engelen, terwijl ‘Waerheydt’ uit den hemel afdaalt; later treedt ook een ‘Rey van Maechden’ op, ‘singhende een Liedt tegen de Giericheyt’. Als de rijke man een toeval krijgt en sterft, komt dokter Roelof, die al zwetsende en met vele Latijnsche termen den dood constateert, maar op den loop gaat voor ‘Quade Gheest’, als nikker uitgedost, die den rijken man meevoert naar de hel, waar men hem ten slotte ziet liggen, ‘pynelick int helsche vuyr ghebonden’. Het stuk van Coster werd geschreven ter gelegenheid van eene loterij ten voordeele van het Oude mannen- en vrouwenhuis te Amsterdam, ‘om de goede Ghemeynte, ende de Gelt-hebbende-rijcke te beweghen, stichten en te vermaecken, om mildelijcker in dese Lotery den Armen te gedencken’Ga naar voetnoot1). Abraham de Koningh dichtte met hetzelfde doel 't Spel van Sinne, Vertoont op de Tweede Lotery van d'Arme Oude Mannen ende Vrouwen Gast-Huys (1616), dat, evenals de andere drama's van dezen dichter, in 3 bedrijven is verdeeld. In 1616 had het laatste groote rederijkersfeest in de Noordelijke Nederlanden plaats en wel te VlaardingenGa naar voetnoot2). Er werden zinnespelen vertoond, maar in de meeste van dezen is iets overgenomen uit het treurspel. In het ‘Wellekoom Spel’ treedt een koor op. Het spel der kamer van Maasland is afgedeeld in 4 handelingen of geschiedenissen; in het begin verschijnen Pluto, ‘Eergier’, ‘Nijt’, ‘Twist’ en ‘Toorne’. Het spel van ‘d'Eglentier’ van Amsterdam is verdeeld in 5 ‘uytcomens’, dat van ‘'t Wit Lavendel’ in 3 deelen of handelingen; het laatstgenoemde drama is geschreven door Abraham de Koningh. Het spel van ‘de Sonnebloem’ van Ketel vangt aan met ‘Tyrannye’ die, evenals de allegorieën van Hooft, uit ‘tvoorburch vander Hellen’ is ‘op gedondert’, om een gesprek te houden met ‘Gewelt en Bedroch’. ‘De Blauwe Acoleyen’ van Rotterdam had haar spel in 5 ‘uytkomsten’ verdeeld, ‘de Roo Roosen’ van Schiedam in 5 handelingen. In het stuk van ‘tSegel-bloemken’ van Gorcum treedt Mars op met ‘Onrust’, ‘Eygen-sin’ en ‘Tweedracht’. In het spel der Schiedamsche kamer ‘de Vyghe-boom’ komen naast de allegorieën verscheidene Romeinen voor en in dat van ‘de Rapen-bloem’ te Delft zelfs geene enkele allegorische figuur, maar Grieken, Perzen, goden, een bode en een ‘Rey van Ionckvrouwen’ | |
[pagina 412]
| |
Dit laatste stuk - G. van Hogendorp was de dichter - is dus geene moraliteit. Alleen in het spel van ‘de Witte Angieren’ van Haarlem komen nog twee sinnekens voor. Geheel in den ouden trant is nog de Spieghel des Loops deser Wereldt. Dat is: Een schoone Comedia, waer in betoont wort hoe het huydensdaechs in deser Werelt toe gaet, enz. (1620), dat niet in bedrijven is afgedeeld en waarin alleen allegorische figuren, o.a. twee sinnekens, meespelen. Zeer ouderwetsch is ook een spel van sinne gemaeckt op den Nederlantschen vrede, dat in 1628 te Noordwijk is gespeeldGa naar voetnoot1). En het Spel des oproers tot Ephesien (1641) van Dirick Schabalje is bepaald een anachronisme; het herinnert aan de drama's van Coornhert. Wij zien er Paulus met zijne ‘toehoorders Goet ghehoor en Ghelaten Mensch’, den goudsmit Demetrio met ‘syne Ghesellen Aertsch Ghewin, Heeren yver en Valsche Godsdienst’, de helsche geesten ‘Partije, Oproer en Vervolch’ en het ‘Choor de Leerlickheyt’. Het onderwerp van het drama is genomen uit de Handelingen der Apostelen, 19. Het zestiende-eeuwsche ‘spel van sinne’ is in de eerste helft der 17de eeuw langzamerhand verdwenen. De enkele zinnespelen, die later werden vertoond, hebben meestal een ander karakter dan de spelen der rederijkers, wier doel het was de hoorders te onderwijzen, terwijl men later het zinnespel meestal gebruikte, om meer of minder scherp toestanden en personen te hekelen. Het aardige zinnespel van Isaak Vos, Iemant en Niemant (1645)Ga naar voetnoot2), dat meer dan 80 jaren op het tooneel is gebleven, valt buiten ons bestek, daar het aan een Duitsch stuk is ontleendGa naar voetnoot3), en ook Lingva: ofte Strijd tusschen de Tong, en de vyf zinnen, om de Heerschappy (1648), door L. van den Bosch uit het Engelsch van Anthony Brewer (1607) vertaaldGa naar voetnoot4), blijft hier onbesproken. De boekdrukker Johannes Rammazeyn noemde zijn Jockende Ernst, of het loon der goede, en straf der quade (1671) zeer ten onrechte een ‘zinne-spel’. Alle bedrijven beginnen met eene vertooning, waarbij een engel en een duivel te pas komen. De hoofdpersonen zijn een brave molenaar met eene slechte vrouw en een slechte molenaar met eene brave | |
[pagina 413]
| |
vrouw; de slechte molenaar, die het houdt met de slechte vrouw van den braven molenaar, wordt rijk en zelfs diaken! Ainsi va le monde! Maar de straf blijft niet uit. Want aan het einde van het 5de bedrijf, als zijn geest ‘in een withemde’ vertoond wordt, komen twee duivels ‘op hem aen, van haer gevende vier en Sulpher, die met hem nae den Afgront varen, onder een naer gehuyl’. Het stuk heeft nog eene spreuk op den titel, nl. ‘Twee sullen te samen malen, de een sal aangenomen en de ander sal verlaten worden’. In het 3de bedrijf vindt men een kluchtspelmotief; de slechte molenaar wordt door zijne vrouw betrapt in een verdacht huis met de vrouw van zijn collega; de laatste weet echter de verdenking van zich af te werpen. Ouderwetsch is nog Tijd, of Ziel en Lichaem (1676) van een onbekenden schrijver, waarin ten slotte de Ziel onder het zingen van een rei van engelen ‘in de wolc treet’ en ten hemel vaart, en kinderachtig ineengezet is de Rampsalige staat des Mensch (1697), dat niet in bedrijven is verdeeld en waarin Juffer, Engel, ‘Doot’ en ‘Duyvel Stom’ als personen optreden. De schrijver D. Metz noemt zijn stuk niet zinnespel, maar ‘schouspel.’ Van geheel anderen aard zijn echter de zinnespelen, die nu volgen. Heel wat opgang maakte Tieranny van Eigenbaat, in het eiland van Vrije Keur (1679)Ga naar voetnoot1), door A. Pels bewerkt naar La Tirannide del Interesse van Francisco Sbarra. Eigenbaat weet zich onder den naam van Redenvanstaat, eene vrouw, in te dringen bij het hof van koning Verstand en koningin Deugd. Gemeenebest, ‘Sekretaris van Staat’, wordt door Arglistigheid uit den weg geruimd en vervangen door Bedrog. Eigenbaat dringt naar de hand van de Infante Wil; aan wie hij zijn waren naam heeft meegedeeld, maar koning Verstand vat liefde voor hem op en laat koningin Deugd dooden. Ten slotte vermoordt Eigenbaat Verstand, maakt Wil tot slavin en wordt met de hulp van Bedrog, Schynheiligheid en Vleijery tiran van het eiland van Vrijekeur. - De personen van het zinnespel zijn toegetakeld evenals die der zestiende-eeuwsche moraliteiten; zoo is b.v. Verstand ‘een Jong staatig man met groene kleederen, met een Arend, die na de Zon ziet, op de borst, een Sphinx op de rug, en een Schilpad met vleugels op het hoofd’, Gemeenebest ‘een Oud man met een muts in de vorm van een brandend Altaar op het hoofd, en een gordel om het midden, waar op staat, Salus Publica’, Eigenbaat ‘een Jongeling, in de schyn van Redenvanstaat, als eene Amazoon, in een kleed met kroonen, septers en geld versierd’, enz. Had het drama eene | |
[pagina 414]
| |
bepaalde bedoelingGa naar voetnoot1), of heeft men die er eerst later in gezocht? Het zou in onzen tijd moeilijk zijn, den zin van Pels' zinnespel te ontdekken, maar er zijn ons sleutels overgebleven, die de bedoeling heeten te verklarenGa naar voetnoot2). Volgens één van deze is koning Verstand Holland, koningin Deugd de Magistraten, Wil de steden, Gemeenebest Jan de Witt, Eigenbaat de Prins, Arglistigheid de oude Prinses, Bedrog Fagel, Schynheiligheid de predikanten, Vleijery de hovelingen, enz. Zoo wordt het stuk hatelijk genoeg. Toen Tieranny van Eigenbaat in de eerste jaren der 18de eeuw weer op het tooneel was gekomen, werden er drie vervolgen op geschreven, De dood van Eigenbaat, of de herstelde Wil, in het Eiland van Vrye keur door J. Pook, Ondergang van Eigenbaat in het eiland van Vrye Keur (1707) door A. Vincent van ‘Nil Volentibus Arduum’, die Pook's zinnespel geweldig plunderdeGa naar voetnoot3), en Ondergang van Eigenbaat (1707) door het kunstgenootschap ‘Door Yver bloeid de Konst’, waarvan Enoch Krook de leider was. In alle drie drama's treden, naast vele personen uit het vorige zinnespel, verscheidene andere alIegorische figuren op en in allen wordt aan het slot Eigenbaat met zijne geheele omgeving geboeid weggevoerd. Govert Bidloo's zinnespel De muitery en nederlaag van Midas, koning Onverstand, of Comma, Punct, Parenthesis is eene letterkundige satire, gericht tegen de leden van ‘Nil Volentibus Arduum’, die zich als de grootste en eenige kunstrechters opwierpen en door schelden hunne tegenstanders trachtten bang te maken. Het drama schijnt in 1695 te zijn opgevoerdGa naar voetnoot4). Bedilal en Nijd voeren een gesprek met Twist en Achterklap, die ‘van onderen op’ komen; Apollo's gezag moet worden vernietigd, want zelfs nadat Midas ezelsooren heeft gekregen, wil hij hem nog verder straffen. Twist raadt Bedilal aan, zich Criticus te noemen en te ‘verachten, wederleggen,
En hekelen al wat hy hoord, of lezen ziet’,
en tot Achterklap zegt zij: | |
[pagina 415]
| |
‘Gy zult al, dien gy hoord, dat iets in lett'ren doet,
Verstaat, die eenig schrift de waereld geeft voor goed,
Of 't zyne, in eer en rust bedektelijk tegenvaaren,
Niets van waardy, of kracht van zyne kunst verklaaren,
Maar drukken hem een schande, of lasterlyke daad
Op 't hart, wier tegendeel niet ligt te toonen staat.’
Op die wijze zal men Midas helpen en Apollo benadeelen, die eischt, dat een schrijver oefening, kennis en stijl heeft. Onzydigheid meent, dat men steeds voorzichtig moet zijn; Yver (de Schouwburg) gelooft niet, dat er misdaan wordt, en Vrolikheid vreest, dat hare rol ‘haast uit zal weezen’, nu men achter de onschuldigste woorden iets gaat zoeken. Nu treedt Bedilal of Criticus op, ‘bekleed met bladen van Boeken, Titel-namen van groote en befaamde Schryvers, Konst-woorden, en wetenschappen, in veelerly Taalen’; hij bluft verschrikkelijk op zijne kennis. Vroeger schreef hij drama's, maar zij zijn veel te goed, om opgevoerd te worden, en thans: ‘ik schrijf nu scherpe nooten,
Aantekeningen; 'k zal nu woorden van me stooten,
Die dichters weeten van Caracters, noch van trant,
Van Episoden, noch Catastrophe; 't is schand',
Zy weeten van Cesuur, noch scherpe of zachte accenten,
Van taal, constructie, niet de minste rudimenten.
O dat de Schouwburg my, en zyn belang begreep!
Die wierp die vodden, al die prullen, al dien sleep
In 't vuur; 't zyn vodden, die geen menschen kunnen pryzen,
Daar houding, tijd, noch plaats, noch kunst in is te wyzen.’
Maar men trekt hem met geweld zijn ‘Rok met opschriften’ uit en jaagt hem weg. - Het tweede deel wordt geopend met eene toespraak van Apollo tot de Muzen; hij heeft zijn veldheer Reden afgezonden tegen de troepen van koning Onverstand, en Reden keert als overwinnaar terug met vele krijgsgevangenen en standaarden. Vele der gevangenen worden bespot - er is hier zonder twijfel satire op bepaalde personen - b.v. van Drekvlieg wordt gezegd: ‘Die staadig zweet op zyn vertaalen,
En in de taalen dom loopt dwaalen’,
en zoo krijgen Sprinkhaan, trompetter Blaaskaak en vele anderen eene beurt. Ook de accenten op de woorden, die de leden van ‘Nil’ hadden ingevoerd, worden onder handen genomen. Daarna worden er een paar roovers opgebracht, | |
[pagina 416]
| |
‘d'een heeft vaarzen
Gestolen en van hooge laarzen
Op toffelen doen gaan, op dat
De maaker, als hy wierd gevat,
Hem niet zou weten op te dringen,
Dat hy hem 't zyne kwam ontwringen:
En deeze bragt eens anders dicht
Uit Nijd gebreklijk in het licht.’
De buit, bestaande uit ‘Kritiken niet volend’, waarbij naam en titel zijn opengelaten, wordt verbrand en de gevangenen worden weggevoerd naar ‘'t naaste en diepste hol der aard’. Als zij weg zijn, vindt Apollo nog een paar Fransche woordenboeken. Yver en Onzydigheid verheugen zich zeer over de overwinning van Apollo. Een ander zinnespel van Bidloo, De zegenpraalende Tyd, of Twist tusschen de Rykdom en TydGa naar voetnoot1), heeft geene satirische strekking. De Tyd wint bij de rechters het geding, want hij kan zonder den Rykdom en deze niet zonder hem. Een rei van Nachten en Dagen treedt in het stukje op. Het zinnespel De mode (1698)Ga naar voetnoot2) van Bernagie beweegt zich niet op politiek of letterkundig terrein, maar op maatschappelijk en zedenkundig gebied. Ledigheid en Laatdunkenheid, die verlegen zijn met hunne leelijke dochter Armoe, laten haar opdirken door Schynschoon en leiden haar de wereld binnen onder den naam Mode. Overdaad, de zoon van Rykdom, wordt op haar verliefd en huwt haar, in weerwil van de raadgevingen van zijn grootvader Spaarzaamheid en diens vriendin Zedigheid. Als het paartje getrouwd is, wordt al de opschik, die aan Mode geleend werd, teruggeeischt en bemerkt Overdaad, dat hij Armoe in huis heeft gehaald. Maar Spaarzaamheid belooft, hen te zullen helpen, als zij zijne voorschriften willen opvolgenGa naar voetnoot3). Terwijl dus in het eerste gedeelte der 17de eeuw het zinnespel nog den vorm had der zestiende-eeuwsche moraliteit, verdween het in het midden dier eeuw, maar kwam aan het einde er van weer in een nieuwen vorm op en streefde naar een geheel ander doel dan vroeger. Alleen bij vaderlandsche feesten bleef het zinnespel voortdurend in gebruik. Zoo was het Vreeds-Triumph-gedicht (1609) van H. van der Muyr, waarmede te Gorinchem het sluiten van het bestand gevierd | |
[pagina 417]
| |
werd, een zinnespel. Zoo komen er zeer vele allegorische personen voor in de Triumphs-Trompet. Speelghewijs uytghebeeldt op 't veroveren van 's Hertogen-bosch (1629) van Nicolaas Fonteyn. Zoo vindt men classieke mythologie, een anderen vorm voor allegorie, in I. Burchoorn's Bataviersche Mey-spel (1632), waarin Frederik Hendrik optreedt te midden van Apollo, Mars, Pallas, Invidia, Batavia en Fama. Zoo komen er vele allegorieën voor in Hollants Vree-tonneel (1648) van P. van Haps en in het geweldige stuk Hel en Hemel (1675) van Jan Zoet, dat waarschijnlijk nooit is vertoond. In G. Bidloo's Vertooningspel, op de Vreede (1678) vervullen Tijd, Staatzucht, de Zeven Provinciën, Weelde, Zorgeloosheid, Overvloed, enz. eene rol, in zijn stuk Het zegepraalend Oostenryk, of Verovering van Offen (1686) Turkyen, de Christekerk, Oostenryk, Dapperheid, de Hadriatische Zee, enz. In de Eer- Zege- en Lykplichten, ter gedachtenisse van .... M. Ad.r de Ruyter (1685) verschijnen, behalve vele goden en godinnen, de Razernyen, een Rey van Geesten, ‘de Zeevaard, zingende’, zeenymfen, de Zeven Provinciën, en worden - o toppunt van wansmaak! - o.a. dansen uitgevoerd door zeeridders, Razernyen, Vechtende Volkeren en Weenende Burgers! In De Geregtigheyt vol moedt, over het vertreck van den Nederlandschen Mars, uitgesproken op den 11. November 1688, dus bij gelegenheid van den tocht van Willem III naar Engeland, treden op Gerechtigheyt, Vrede, Hoop, Faam, Nederlandschen Mars, Twist en Nydt. Het stukje is geschreven door P. Fris en werd in 1689 in Den Haag uitgegeven. De krooninge van haare Majesteiten, Wilhelm Hendrik, en Maria Stuart, tot Koning, en Koninginne van Engeland, Vrankryk, en Yrland (1689) van Th. Arendsz werd door minstens 80 personen, ‘spreekende, zingende en danssende’, vertoond. In het eerste bedrijf - het stukje telt er drie - spoort de Maagd van Frankrijk, ‘verbeeld door de Seine’ en omringd van vele Fransche, Engelsche en Iersche krijgsoversten, dezen aan, wraak te nemen op Holland. Hovaardij, Vleierij en Bedrog zingen met hetzelfde doel, Geweld en Moord ‘ryzen uit de Afgrond’ en geven een dans te zien, ‘waar in zy hunne verwoedheid, en dreigementen verbeelden’. Dan houdt de Seine eene toespraak, zingen Hovaardij, Vleierij en Bedrog weer, ziet men Bellona in eene vertooning, ‘omringt van Oorlogsvloeken’ en Fransche soldaten, en dansen Geweld en Moord nog eens. Het 3de bedrijf eindigt met een dans van Theems, Rhijn, Donau en Taag. Ter lykstaatzie van .... Maria, Gemalinne van .... Willem Hendrik (1695) is veel kleiner en eenvoudiger, maar ook daarin komt een dans, nu een ‘Treurdans’, voor van vier rivieren. Aan het slot daalt Geloof onder muziek in eene wolk neder. | |
[pagina 418]
| |
In het stukje Op den vrede (1697) van Pluimer treden vooral Romeinsche goden op en wordt er veel gedanst, gezongen en gemusiceerd. Ook hier is veel theatertoestel. Ook bij feesten in kleineren kring diende de allegorie, zij het dan ook dikwijls in den meer modernen vorm der classieke mythologie. In 1617 werd Coster's Academie geopend met een spel van Suffridus Sixtinus, Apollo over de inwydinghe van de Neerlandsche Academie De Byekorf, waarin Apollo en al de Muzen het woord voeren. In Ghezelschap der Goden vergaert op de ghewenste Bruyloft van Apollo .... met de eenighe en eerste Nederduytsche Academie (1618) komen alleen goden en Muzen voor. Coster liet in een ander gelegenheidsstukje, de Duytsche Academi (1619), de Academie zelve, Melpomene en Thalia optreden - de zeven andere Muzen vertoonden zich ‘met een slot aende mondt’ - terwijl hij Ian Hen ‘la note gaie’ deed uiten. In Nederduytsche Academijs Niemant ghenoemt, Niemant gheblameert (1620), ook door Coster geschreven, spelen, behalve de Academie en twee rederijkers, Spijt, Logen, Achterklap, Tijd en Waarheid mee; hier heeft dus de allegorie weer de plaats ingenomen der classieke mythologie, die haar in zijne andere stukjes had verdrongen. Zeer pompeus is de Inwyding van de Schouburg t'Amsterdam (1665), zooals men dat van Jan Vos verwachten kan; een paar eigenaardige figuren in het stukje zijn ‘Kunstrey’ en ‘Bedryvers’. De spreuken en deftige spreekwijzen, waarin de dichter uitmuntte, zijn met kwistige hand over het gelegenheidsstuk uitgestrooid. Niet veel minder deftig is Stockholms Parnas ofte Inwijdingh van de Konincklijcke Schouwburg (1667) van Henrik Jordis, waarin de Tijd, Stockholm, Tragedie, Comedie, goden en Muzen optreden en ook Orpheus, Livius Andronicus, Bacchus, ‘Priester, eerste Treursanger en Speelder in Griecken’, Accius, ‘Demethrius van Tharsen’ en Philemon ‘voor den Bergh Parnassus’ eene rol te vervullen hebben. |
|