Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 1
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
III. Het herdersspel.Het herdersdicht stamt uit de classieke oudheid; Theocritus en zijn navolger Vergilius hebben zich in het genre grooten roem verworven. In den bloeitijd der renaissance herleefde in Italië ook de herderspoëzie; Boccaccio dichtte in het midden der 14de eeuw zijn Ninfale d'Ameto en werd nagevolgd door velen, die allen overtroffen werden door Jacopo Sannazaro, wiens Arcadia (1504) 60 drukken beleefde. De meeste Italiaansche hoven waren toen poelen van ongerechtigheid. En nu hoort het herdersdicht t'huis in een tijd van overbeschaving, waarin de machthebbers dezer wereld, door goud- en bloeddorst gedreven, de eene misdaad op de andere stapelen, intrige, bedrog, huichelarij en genotzucht heerschen en de zedelijke moed, om zich tegen zulk een toestand te verzetten, gemist wordt. Dan ontstaat er een groot verlangen naar natuur en eenvoud, maar het ware gevoel voor beide is door de omgeving bedorven en men phantaseert eene natuur, die gelijkt op eene tooneel-decoratie, en stoffeert haar met landelijke figuurtjes, die ‘salonfähig’ zijn. Het classieke herdersdicht had door den dialoog, die er somtijds in werd opgenomen, reeds de kiem in zich van het herdersdrama. En dit werd ongeveer gelijktijdig in Spanje en in Italië uitgevonden, in het eerstgenoemde land door Juan del EncinaGa naar voetnoot1), in Italië, waar het vooral gebloeid heeftGa naar voetnoot2), door Agnolo Poliziano, wiens Orfeo in 1472 te Mantua werd opgevoerd. De Orfeo bevatte al dadelijk al het eigenaardige van het genre, nl. eene eenvoudige verwikkeling en een landelijken achtergrond, waaruit herders en herderinnen te voorschijn treden, niet zooals zij werkelijk zijn, maar zooals eene bedorven maatschappij hen idealiseert te midden van eenvoudige bezigheden en genoegens als wezens met een reiner en dieper gevoel dan andere stervelingen. Zelfs treedt reeds in de Orfeo de satyr op, die in zoovele latere herdersspelen voorkomt en de ‘trait d'union’ is, die het genre met het Grieksche satyrdrama verbindt. | |
[pagina 400]
| |
Alle Italiaansche herdersspelen zijn overtroffen door de Aminta (1573) van Torquato Tasso en Il Pastor Fido (1590) van Battista Guarini; zij zijn in alle talen vertaald en hebben een grooten invloed gehad op de Europeesche letterkunde. De verwikkeling van de Aminta is doodeen-voudig. De herder Aminta bemint de herderin Silvia, maar ziet zijne liefde niet beantwoord. Hij redt haar, als zij door een satyr bedreigd wordt, maar men vindt later den sluier van het gevluchte meisje en meent, dat zij door wolven verscheurd is. Aminta stort zich uit wanhoop van eene rots, maar zijn val wordt belemmerd door een struik en hij ontwaakt in de armen van Silvia. De intrige van de Pastor fido is meer samengesteld; misschien is dat de reden, dat het drama in de 17de eeuw ten onzent meer bewonderd werd dan het meesterwerk van Tasso. Er bestaan nl. uit die eeuw zes Nederlandsche vertalingen en bewerkingen van Guarini's dramaGa naar voetnoot1), terwijl men er van de Aminta slechts ééne kan aanwijzenGa naar voetnoot2). Het Italiaansche herdersspel is ook in Frankrijk doorgedrongen en heeft daar in het laatst der 16de en in de eerste helft der 17de eeuw vele navolgers gevondenGa naar voetnoot3). Maar enkele Fransche dichters hebben er een eenigszins ander karakter aan gegeven, misschien door den invloed van het Italiaansche blijspel van dien tijd, de echte ‘comédie d'intrigue’. Zoo is b.v. de inhoud van Montchrestien's Bergerie (1601) aldus: ‘Blondin bemint Celestine, die boven hem de voorkeur geeft aan Grinaud, maar hij wordt bemind door Lucrine, welke te vergeefs wordt nageloopen door Grinaud en door een satyr. Mirthonis en Cornilian beminnen Aglaste, maar deze wil trouw blijven aan Diana en intusschen verteert Alertine van liefde voor Mirthonis. Formino bemint Dioclaste, die hem ook liefheeft, maar toch afwijst, daar zij door lasterlijke praatjes bedrogen is. Fortunian aanbidt Dorine, die tot geen prijs van liefde wil hooren. Alerin eindelijk bemint Leandrine’. Al die personen hebben tal van lotgevallen. ‘Eén der minnaars bevrijdt zijne schoone van een satyr, een ander wil zich in een stroom werpen, een derde wil zich verworgen. Eene herderin werpt zich van eene rots, eene andere krijgt een messteek van haren minnaar, maar geen van beiden sterft er aan, | |
[pagina 401]
| |
dat spreekt van zelf, en beiden zien haar geluk voortkomen uit haar ongeluk. Ten slotte kunnen al onze herders in vrede trouwen’Ga naar voetnoot1). Naar dat patroon zijn vele Fransche herdersspelen geknipt, o.a. L'Union d'amour et de chasteté (1605) van Albin Gautier, La Grande Pastorelle (1613) van Chrestien des Croix en La Vengeance des satyres (1614) van Isaac de Ryer. Het zou niet noodig zijn, hier over de Fransche herdersspelen uit te weiden, wanneer het niet was, om enkele eigenaardigheden van Rodenburg's drama's te verklaren. Want de invloed van het Italiaansche herdersspel is hier te lande van meer beteekenis geweest dan die van het Fransche. Hooft noemde zijne Granida (1605)Ga naar voetnoot2) een ‘spel’; men rekent het drama gewoonlijk tot de herdersspelen. Ten onrechte, want de tooneeltjes uit het landleven zijn niet zooveel in aantal, dat zij het drama tot een herdersspel stempelen en aan den anderen kant staat de verwikkeling ver af van die, welke men in de Italiaansche en Fransche herdersspelen aantreft. Maar er ligt over het spel van Hooft een zeer poëtisch en idealistisch waas en er zijn in het eerste bedrijf eenige herinneringen aan de Pastor fidoGa naar voetnoot3). En Guarini zelf heeft immers ook in zijn beroemd herdersspel in zeker opzicht geofferd op het altaar der Muze van de tragi-comedie. Het spel begint met een liedje van de herderin Dorilea, die zich verbergt, als de herder Daifilo verschijnt, maar na een lied van dezen voor den dag komt en gaarne zijne liefdesbetuigingen aanhoort. Dan verschijnt de koningsdochter Granida, die op de jacht verdwaald is en van dorst versmacht. Daifilo geeft haar water te drinken; de vriendelijke prinses prijst de herders gelukkig - ‘Ghij vollicht de natuir, wij sien haer over 't hooft’ - en is niet ongevoelig voor den beleefden jongen man. Na haar vertrek tracht Dorilea te vergeefs Daifilo terug te houden van zijn plan, om aan het hof een dienst te gaan zoeken. - Hij treedt in dienst van Tisiphernes, een aanzienlijk hoveling, die zich de liefde der prinses tracht te verwerven, en brengt zijne boodschappen aan haar over. Tisiphernes is niet de eenige minnaar; ook vorst Ostrobas dingt naar de hand van Granida, beleedigt Tisiphernes door zijne grootspraak en daagt hem uit. Als Daifilo 's nachts onder het venster | |
[pagina 402]
| |
van de prinses komt, ziet zij hem, hoort zijne verzuchtingen en voelt hare liefde voor hem toenemen. - Tisiphernes verneemt van Daifilo de reden, waarom hij aan het hof is gekomen, en neemt het voorstel van den herder aan, dat deze in zijne plaats tegen Ostrobas zal strijden; het tweegevecht heeft plaats en Ostrobas wordt gedood. Als Daifilo 's avonds weer onder het venster der prinses staat, laat zij hem roepen door hare voedster; Granida en Daifilo bekennen elkander hunne liefde en de prinses wil met hem vluchten en als herderin haar leven met den geliefde doorbrengen. Daifilo is tegen dat plan, maar geeft eindelijk toe. - De voedster van Granida verhaalt den koning en Tisiphernes, dat de prinses 's nachts door een god geschaakt is; Tisiphernes is radeloos van smart, verklaart, dat het Daifilo was, die Ostrobas heeft over-wonnen, en wenscht, dat de herder, die intusschen is teruggekeerd, zijne plaats aan het hof zal innemen. Zelf wil hij gaan reizen. - Aan Artabanus, een vriend van Ostrobas, verschijnt de geest van dezen en spoort hem aan, zijn dood op Daifilo te wreken. Deze wordt met Granida door de mannen van Artabanus gevangen genomen en zal bij het graf van Ostrobas geofferd worden, maar hij verbreekt zijne boeien en strijdt tegen zijne belagers, welke hij met behulp van Tisiphernes, die in de buurt was, verslaat. De gelieven voelen zich eerst ongelukkig, nu Tisiphernes hun geheim heeft ontdekt, maar deze, getroffen door hunne groote liefde, wordt hunne voorspraak bij den koning, die Daifilo tot schoonzoon aanneemt. - Deze eenvoudige verwikkeling is gedramatiseerd door de kunstvaardige hand van Hooft, die de Granida verder met mooie liedjes en koorzangen verrijkt heeft. De bron van het drama is niet bekendGa naar voetnoot1). Dat Coster een paar bedrijven van zijn Ithys geheel in den trant van het herdersspel heeft geschreven, werd boven reeds opgemerktGa naar voetnoot2). Vele drama's van Rodenburg kan men even goed bij de herdersspelen rekenen als bij de tragicomediesGa naar voetnoot3) en datzelfde is het geval met verscheidene | |
[pagina 403]
| |
werken van KrulGa naar voetnoot1). Maar deze heeft enkele drama's geschreven, die zonder twijfel herdersspelen zijn. In de Amsteldamsche VrijageGa naar voetnoot2) treden zeven ‘Vryers’ op, die in herdersgewaad hunne liefde aanbieden aan zeven ‘Vrysters’ en wederliefde verwerven; trouwens Cupido in eigen persoon bemoeit zich met de zaak. Eéne vrijster echter wordt trouwe-loos verlaten, maar Areta daalt met een rei van engelen zingende uit den hemel en voert haar mede. De Cloris en Philida (1631)Ga naar voetnoot3) heet een ‘Pastorel Bly-eyndend-spel.’ De hoveling Cloris, die met den koning op de jacht is, ziet de schoone herderin Philida en wordt op haar verliefd; hij trekt herderskleeren aan, zoekt Philida op en ‘krijght toeseggingh haers wederminne’. De koning ziet, bij gelegenheid van eene andere jachtpartij, de beide gelieven; ook hij voelt liefde voor Philida en zendt Cloris naar het hof, om het bestuur van het rijk op zich te nemen, daar hij zelf op reis wil gaan. Cloris gehoorzaamt en gaat naar de stad, maar wordt dadelijk gevangen genomen. En de koning tracht, in de kleeding van Cloris, zich de liefde van Philida te verwerven; ten slotte wil hij haar geweld aandoen, maar de komst van den herder Philander redt het meisje. Van dezen hoort zij, dat Cloris gevangen zit; zij verkleedt zich als man, wapent zich, gaat naar het hof en eischt van den koning, dat Cloris zal worden vrijgelaten. Dan breekt zij de gevangenis open en bevrijdt den geliefde; de koning vraagt het partje vergiffenis. Door deze verwikkeling is nog eene andere heengeweven van de herderin Lerinde met de herders Thirsus en PhilanderGa naar voetnoot4). Ook de Celion en Bellinde (1639)Ga naar voetnoot5) is een ‘Pastorel Bly-eyndt-Spel’; de dichter noemt als bron van het drama de AstréeGa naar voetnoot6). Het is eene onbeduidende verwikkeling van twee herderinnetjes, die op één herder verliefd zijn, welke herder in zijne liefde wordt gedwarsboomd door een anderen herder, die den vader op zijne hand heeft, enz. In welk jaar Johan Beets zijn Daphne, of boschvryagie heeft geschreven, is onbekend; het drama is eerst in 1668 na den dood des dichters uitgegevenGa naar voetnoot7), maar behoort waarschijnlijk tot eene vroegere periode. Beets noemde zijn stuk een ‘Blyhoopspel’ en verdeelde het in drie deelen, elk van 5 bedrijven. Daphne is een echt herdersspel in Italiaanschen | |
[pagina 404]
| |
trant, met vele liedjes, spelletjes, pandverbeuren, verliefde herders en coquette herderinnetjes. In die omgeving leeft Tityr, die wordt nageloopen door Nysa en Phyllis, maar de liefde tracht te verwerven van Daphne. Deze vindt den herder heel aardig, maar belooft hem toch niets, als hij voor langen tijd weg moet. Ook in den vreemde laten de meisjes Tityr geen rust; Laura is doodelijk van hem en Sylvia, die hij uit de handen van den satyr Hylas bevrijdt, wil haren Chryzes voor hem laten loopen. Tityr blijft echter aan Daphne getrouw, maar hij wordt ernstig in zijn vertrouwen geschokt, als Amyntas, die uit het vaderland komt, rondstrooit, dat Daphne hare liefde aan Coridon heeft geschonken. Als Tityr op het punt staat, zich met Laura te verloven, wordt hij door drie satyrs aan een boom gebonden; hij wordt door herders en herderinnen bevrijd, die de satyrs vangen. Nu verschijnt Pan; hij bewerkt, dat de satyrs weer worden losgelaten, en verzekert Tityr, dat Daphne belasterd is. Als Tityr op weg is naar huis, bespoedigen Venus, Cupido en Thetis zijne reis. Daphne heeft intusschen alle vrijers afgewezen en, als Tityr kort voor den bepaalden tijd niet terug is en Amyntas, die haar naloopt, haar wijsmaakt, dat Tityr buiten 's lands gehuwd is, wil zij zich het leven benemen. Nog juist bij tijds verzekert men haar, dat het lasterpraatjes zijn en alleen op haar verzoek ontkomt Amyntas zijne straf. Daphne gaat naar eene toovenaarster, die haar na allerlei tooverkunstenGa naar voetnoot1) het lijk van Tityr laat zien, dat in zee drijft. Maar Tityr is niet gestorven, doch ijlt de geliefde herderin te gemoet en sluit haar in zijne armen. - De Daphne is het eenige Nederlandsche drama, waarin satyrs optreden. Jan Soet's Clorinde en Dambise (1640) kan ook tot de herdersspelen worden gerekend. Dambise, ‘Prins van Griecken’, zwerft als herder gekleed rond met de herderin Clorinde en bevrijdt haar, als Menon, ‘Prins von Aetiopien’, haar geweld wil aandoen. Het paartje wordt gevangen genomen en beschuldigd van struikrooverij; één van hen moet sterven. Edele wedstrijd tusschen beiden. Ten slotte toont Clorinde een kleed, waaruit blijkt, dat zij de dochter is van den koning van Aethiopië en als kind te vondeling is gelegd. Hier en daar is navolging van de GranidaGa naar voetnoot2). En dat Soet niet onbekend was met de Orlando furioso, blijkt uit het tooneel, waar Brusartus zijne wapenen aflegt en den vermetelen, die nadert, uit den weg slingert. Evenals de Clorinde en Dambise heet ook de Romilius en Pelagia | |
[pagina 405]
| |
(1644) van Dr. Bernard Fonteyn een ‘Bly-Eyndend'-Spel’. Romilius, een jong Romeinsch edelman, is verliefd op de herderin Pelagia, maar zijn vader wil niets weten van een huwelijk. Terwijl Romilius met zijn vriend Arnulphus op de jacht is, hooren zij herders en herderinnen zingen; Arnulphus wordt verliefd op de herderin Galathea en de beide vrienden steken zich in herderskleeren en voegen zich bij de feest-vierders. Francotrype, de knecht van Romilius, heeft zijn meester uit het oog verloren en keert alleen terug, maar Victorius stuurt hem weer uit, om zijn zoon te zoeken. Als hij in het bosch loopt klagen, geeft Arnulphus, die zich verborgen houdt, hem door middel van eene nagebootste echo den raad, naar de tooveres Debora te gaan. Deze verwijst hem naar den kluizenaar Xenophilus en verwijdert zich; Franco-trype roept nu met behulp van één harer boeken allerlei duivels op, die eindelijk weer door Debora, op zijn angstgeschrei toegesneld, worden gebannen. Victorius vindt, op aanwijzing van den kluizenaar, zijn zoon bij de feestvierende herders en herderinnen en stemt toe in het huwelijk met Pelagia. Arnulphus heeft intusschen het hart van Galathea veroverd. Deze verwikkeling wordt afgewisseld door vele tooneeltjes, waarin herders en herderinnetjes elkaar het hof maken, aan Apollo offeren, feest vieren en liedjes zingen. In 1647 schreef Vondel ter eere van den aanstaanden vrede het ‘lant-spel’ De LeeuwendalersGa naar voetnoot1). De oude Kommeryn komt na eene jarenlange afwezigheid in hare geboorteplaats terug, die zij onder droevige omstandigheden vaarwel heeft gezegd. Bij een feest ter eere van Pan was er een twist ontstaan, waarbij Waerandier, de zoon van den woudgod, en Duinrijck, de zoon van Pan, die de vechtenden hadden trachten te scheiden, waren omgekomen. Waerandier's vrouw was bij het lijk van haar man gestorven, en Vredegunt, Duinrijck's echtgenoote, was gevlucht naar het duin, waar zij een meisje ter wereld bracht en stierf. Vóór haar dood had zij Kommeryn, hare min, die haar op hare vlucht gevolgd was, omdat ook haar man bij den twist het leven had verloren, gelast, het kind te vondeling te leggen op het erf van den heemraad Volckaert. Kommeryn had aan dat bevel gehoorzaamd en daarna haar vaderland verlaten; thans, na twintig jaren, keert zij terug. Van Blinde Wouter, roeper en bode van Leeuwendaal, hoort het oudje, dat vermoeid | |
[pagina 406]
| |
is van de lange voetreis, hoe het er in hare geboorteplaats uitziet. Uit toorn over den dood van Waerandier en Duinrijck hebben de goden de bewoners van Leeuwendaal met vele rampen geteisterd; de Noorden de Zuidzijde zijn sedert lang voortdurend met elkander in twist en benadeelen elkander op alle mogelijke wijzen. De Leeuwendalers, die inzagen, dat zij de godheid hadden beleedigd, vroegen Velleede, de priesteres van Pan, wat zij moesten doen, om den god te verzoenen, en deze beval, jaarlijks een jongeling door het lot aan te wijzen, om door den Wildeman, door Pan gezonden, te worden doodgeschoten. En thans roept Wouter de jongelieden van Leeuwendaal op, want de ‘zoendagh’ is weer aangebroken, waarop de loting moet plaats grijpen. Het dochtertje van Duinrijck en Vredegunt, door Kommeryn onder eene haag te vondeling gelegd, is als kind aangenomen door Vrerick, die haar den naam Hageroos gaf, en is eene bloeiende jonkvrouw geworden, die de liefde van Adelaert, den zoon van Waerandier en aangenomen zoon van Lantskroon, afwijst. Men ziet haar, terwijl zij zich gereed maakt om te gaan jagen en Adelaert verbiedt haar te vergezellen; de vondelinge gelooft, dat er een groote afstand is tusschen haar en den afstammeling van Pan, en zij lacht den jongen man uit, die niets beters weet te doen dan meisjes na te loopen. Intusschen komen Heereman en Volckaert, de heemraden van de Zuid- en van de Noordzijde, samen op dezen treurigen dag, nu er op nieuw door het lot een slachtoffer voor den pijl van den Wildeman moet worden aangewezen; ook Lantskroon en Vrerick, de heeren van Zuid- en Noordzijde, ontmoeten elkander; zij zouden gaarne den vrede tusschen de beide partijen hersteld zien. Maar daarop bestaat vooreerst geen kans, zooals blijkt uit de beschul-digingen, die de boeren Warner en Govaert tegen elkander inbrengen, daar zij elkander schade hebben toegebracht. - Hageroos is, terwijl zij op de jacht was, aan een groot gevaar ontsnapt; een kerel heeft haar aangegrepen, maar Adelaert, die haar van verre was gevolgd, heeft hare angstkreten gehoord en haar bevrijd. Adelaert hoopt, dat hij thans hare liefde zal hebben gewonnen; het meisje is hem zeer dankbaar, maar ‘luistert naer geen min’ en streelt haar jachthond. Wouter, de bode, komt Adelaert halen; onder de jongelieden van de Zuidzijde is het lot op hem gevallen, onder die van de Noordzijde op Hartman; met dezen moet hij er nu om loten, wie door den Wildeman zal worden gedood. Nu Hageroos hem hare liefde heeft ontzegd, verlangt Adelaert te sterven. - De loting tusschen de beide jonge mannen heeft plaats en Adelaert wordt door de priesteres Velleede, die het lot uit de bus trekt, als offer aangewezen. Er heerscht algemeene droefheid in Leeuwendaal. Heereman tracht Hageroos te overreden, den Wildeman te gemoet te | |
[pagina 407]
| |
gaan en hem te bekoren, maar zij weigert. Andere plannen, om Adelaert te redden, blijken evenmin uitvoerbaar te zijn en Wouter meldt, dat de Wildeman het dorp nadert. - Adelaert wordt naar de offerplaats geleid en neemt afscheid van allen; hij verzoekt den bedroefden Lantskroon, als Hageroos ongehuwd mocht sterven, haar in hetzelfde graf neer te leggen, waar hij rust, en klaagt er alleen over, dat hij haar thans niet ziet. De Wildeman verschijnt en maakt toebereidselen voor het doodelijke schot, maar plotseling werpt Hageroos zich in de armen van Adelaert en beschermt hem met haar lichaam; te vergeefs trachten Adelaert en Vrerick haar tegen te houden; zij spoort den Wildeman aan, hen beide door één pijl te dooden. Doch, als de Wildeman zich daartoe gereed maakt, verschijnt Pan, beveelt den Wildeman zijn boog te ontspannen en voorspelt, dat het huwelijk van twee jongelieden, nakomelingen van akkergoden, aan Leeuwendaal den vrede zal hergeven. Terwijl Adelaert en Hageroos elkander liefkoozen, trachten Lantskroon en Vrerick de beteekenis van Pan's voorspelling uit te vorschen; Kommeryn komt hun daarbij te hulp, vertelt de afkomst van Hageroos en toont den ring van Duinrijck, die aan hare woorden kracht bijzet. En thans worden door dit huwelijk Noord- en Zuidzijde met elkander verzoend en bezingt de rei het geluk en den voorspoed, die het gevolg zullen zijn van den vredeGa naar voetnoot1). Er zijn in De Leeuwendalers verschillende herinneringen aan een ander drama. De namen Vrerick, Heereman en Warner zijn ontleend aan Rodenburg's Trouwen Batavier, de navolging van Guarini's Pastor fido. Aan dat Italiaansche drama zelf herinneren verder verschillende situatiesGa naar voetnoot2). Voor den reizang van het 2de bedrijf gebruikte Vondel iets uit de vertaling der Iconologia van Cesare RipaGa naar voetnoot3) en het is niet onmogelijk, dat hij de figuur van den Wildeman ontleend heeft aan het Engelsche drama Mucedorus (1609), dat hij misschien had zien spelenGa naar voetnoot4). De getrouwe herderin (1658) van S. van Ingen schijnt eene bewerking te zijn van Francesco Contarini's La fida Nimfa (1598). Den dollen Amintas oft Verloste Minne-plaag (1666) van D. Wels heeft den volgenden inhoud. De zoon van Pilumnus, den priester van Ceres, was | |
[pagina 408]
| |
verliefd op eene herderin, maar het meisje huwde den rijken herder Clajus. De priester smeekte, dat het ongeluk de ontrouwe zou vervolgen, en inderdaad stierf zij bij haar bevalling van een zoon en dochter, Amintas en Amarillis geheeten. Doch 's priesters zoon stierf van droefheid over den dood zijner vroegere geliefde. Dat alles is lang geleden, maar nu Amintas en Amarillis groot zijn geworden, evenals Damon en Urania, kinderen van Pilumnus, is er nog allerlei ellende. Want Urania is verliefd op Amintas, die tengevolge van eene orakelspreuk waanzinnig is geworden, en alIerlei tegenspoed treft de herders, omdat het bloed van Clajus niet aan de godin geofferd is. En Clajus heeft het land verlaten. Maar hij keert terug, terwijl men hem niet herkent, geneest Amintas van zijne dolheid en redt Amarillis, die zelfmoord wil plegen, omdat hare liefde voor Damon onbeantwoord blijft. Daar nu Amarillis, Clajus' dochter, haar bloed heeft geplengd, is de schuld geboet. Eene aardige figuur in het stukje is de coquette herderin Laurinde. Zonder twijfel is het herdersspel eene vertaling of bewerking van Amyntas, or the Impossible Dowry (1638) van Th. Randolph, dat geheel denzelfden inhoud heeft. Het aantal herdersspelen, dat de 17de eeuw bij ons heeft opgeleverd, is dus niet groot; het genre past ook in het geheel niet bij onzen volks-aard. De Daphne gelijkt zeker wel het meest van allen op de ‘bergerie’ en ‘pastorale’ der Italianen en Franschen, maar wordt overigens natuurlijk in de schaduw gesteld door de Granida en vooral door de Leeuwendalers. |
|