Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 1
(ca. 1972)–J.A. Worp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De Middeleeuwen. | |
[pagina 9]
| |
Het geestelijk drama.De macht en invloed der Katholieke Kerk was in de latere Middeleeuwen bijna onbeperkt, de pracht en grootschheid van haren eeredienst ontzagwekkend. Ik elke stad verhieven schoone kerken en kathedralen, door beroemde bouwmeesters gesticht, hunne torens ten hemel en getuigden van den godsdienstzin van stichters en gemeente. Het aantal geestelijken, die de wereld hadden afgezworen, om zich in ontelbare kloosters aan een godsdienstig leven, aan de opvoeding der jeugd en aan armenzorg te wijden, was zeer groot. Een priestersstand, tot welken adellijke, vermogende en geleerde mannen behoorden, nam in de kerken den dienst waar. Innige vroomheid en het zoeken van troost in eene maatschappij, veel ruwer en nog meer vol onrecht dan in onzen tijd, deed ontwikkelden en eenvoudigen van geest naar de bedehuizen stroomen. Bovendien beheerschte de Kerk het geheele maatschappelijke leven en waren er, buiten haar, zeer weinig zaken, die aan de groote massa belangstelling inboezemden. En de velen, die sloven voor het dagelijksch brood, gevoelen niet alleen de behoefte, zich vol vertrouwen over te geven aan een onwrikbaar geloof, zij waardeeren ook alles, wat afwisseling brengt in hun eentonig leven. Ook aan dat verlangen wist de Kerk te voldoen. Openbare vermakelijkheden en feesten waren er niet, maar de Kerk gaf gelegenheid veel te zien. De eeredienst maakte door zijne pracht en zijne symboliek indruk op allen. De groote kerkelijke feesten werden op schitterende wijze gevierd; de kerken waren versierd en de hooge geestelijken, gedost in het fraaie gewaad, waarvan elk onderdeel eene symbolische beteekenis heeft, namen, bijgestaan door een groot aantal priesters, den dienst waar. Die dienst, uit symbolische ceremoniën bestaande, had altijd een eenigszins dramatisch karakter, dat nog meer uitkwam door verschillende liturgische gebruiken, die langzamerhand in vele kerken in zwang waren gekomenGa naar voetnoot1). In den Dom te Utrecht werd b.v. op Goeden Vrijdag de gekruiste Christus (het crucifix) met groote plechtigheid door den | |
[pagina 10]
| |
bisschop begraven. Op Pinksterdag werd in de St. Salvator-kerk te Utrecht vuur uit het kerkgewelf geworpen en werden veelkleurige bloemen gestrooid; op Driekoningen werd er de tocht der drie Wijzen uit het Oosten plastisch voorgesteld en schoot er, gedurende hun omgang door de kerk, eene ster langs het gewelf. Op Palmzondag werd de intocht van Jezus te Jeruzalem vertoond door het Christusbeeld op een ezel door de kerk te laten rijden; de ambtenaar, door het Domkapittel aangesteld, om voor de ster en den ezel zorg te dragen, had den titel van ductor asini et stellae (leider van ezel en ster). In de Lebuinuskerk te Deventer liet men somtijds op Pinksteren duiven door de kerk vliegen. Op Hemelvaartsdag hielden de kanunniken daar eene processie en vervolgens werd een kruis, waaraan waskaarsen waren vastgemaakt, aan een dun koord naar het gewelf van de kerk opgetrokken. Op alle groote feestdagen was de eene of andere dramatische handeling aan den dienst verbonden; zij was echter niet in alle plaatsen en zelfs niet in alle kerken van dezelfde stad dezelfde. | |
I. Het liturgisch drama.De katholieke eeredienst heeft een dramatisch karakter; de mis zelve met hare actie en haar dialoog is een drama. En de dialoog heeft zich in de liturgie steeds meer en meer ontwikkeld. De responsoria, beurtzangen tusschen priester en koor, en de antiphonen, beurtzangen door twee koren, ook inleidende gezangen, meestal uit bijbelverzen bestaande, werden uitgebreid door het aanvullen van den tekst der bijbelsche verhalen. Dat geschiedde vooral bij de groote feesten der kerk en zoo ontstonden korte liturgische drama'sGa naar voetnoot1). Een handschrift uit de 12de eeuw, een zoogenaamd antiphonariumGa naar voetnoot2), door de kanunniken van St. Marie te Utrecht bij hunne nachtdiensten gebruikt, bevat een aantal dergelijke liturgische drama's. Boven den Latijnschen tekst staat de zangmuziek opgeteekend. | |
[pagina 11]
| |
Eene nocturne van den Kerstnacht in dat handschrift luidt vertaald aldus: ‘Responsorium. Heden heeft de Koning der hemelen zich verwaardigd voor ons uit eene maagd geboren te worden, De nocturne voor den Paaschdag luidt in hetzelfde handschrift aldusGa naar voetnoot1): ‘Responsorium. Een Engel des Heeren is van den hemel neergedaald en heeft, toen hij naderde, den steen afgewenteld en heeft er op plaats genomen en tot de vrouwen gezegd: wilt niet vreezen; (want ik weet, dat gij Jezus zoekt, die) gekruisigd is. Hij is opgestaan (gelijk hij gezegd heeft), komt en ziet. Alleluja, alleluja. | |
[pagina 12]
| |
Engel. Wien zoekt gij in het graf, o Christusvereerders? Op Driekoningendag begon de dienst met een hymne; dan volgen deze woorden, met roode letters tusschen den tekst geschreven, om de handeling aan te wijzen: De koningen uit het eiland Tharsis bieden geschenken aan. En daarna: ‘Responsorium. Uit het Oosten komen de wijzen te Bethlehem om den Heer te aanbidden en, hunne schatten opengedaan hebbende, hebben zij kostbare geschenken aangeboden. Goud als aan den koning, wierook als aan God, maar mirrhe aan zijn graf en den weg. Daarna wordt in een lofzang de reis der Wijzen naar Jeruzalem verhaald. Eene vergelijking van de bovenstaande teksten met de hoofdstukken der Evangeliën, waaraan zij ontleend zijn, maakt in de eerste plaats duidelijk, op welke wijze de feiten, daarin opgeteekend, zijn gedramatiseerd, en verder welke uitbreiding men aan den tekst der bijbelboeken heeft gegeven in deze kleine liturgische drama's. Die drama's hebben zich naar twee zijden ontwikkeld. Vooreerst heeft de tekst zich langzamerhand losgemaakt van dien der bijbelboeken; men begon aan den bijbeltekst iets nieuws, iets individueels toe te voegen, en de Latijnsche versmaten deden hunne intrede in het drama. Het proza verdwijnt meer en meer en het drama verwijdert zich steeds verder van den bijbeltekst. Nu dringt ook langzamerhand de landstaal door; eerst zijn het slechts enkele regels vertaling of verklaring van den Latijnschen tekst, daarna wordt het drama half in het Latijn, half in de landstaal geschreven. Ten slotte wijkt het geheel af van de oorspronkelijke liturgie. Het is onmogelijk, dat verloop aan te toonen uit liturgische drama's, die op Nederlandschen bodem zijn ontstaan, omdat bijna ons geheele geestelijk drama der Middeleeuwen verloren is gegaan. Maar wij mogen voor ons bewijs gebruik maken van de Fransche letterkunde - die op dat gebied zeer rijk is - daar toch een genre van literatuur zich in verschillende landen bijna zonder uitzondering op dezelfde wijze moet ontwikkelen. De eik moge in een ander klimaat eenigszins andere eigenaardigheden vertoonen, zij groeit er toch op dezelfde wijze. Een zeer oud en zeer beroemd liturgisch drama is bekend onder den | |
[pagina 13]
| |
titel les Prophètes du ChristGa naar voetnoot1); er treden daarin 13 profeten op, o.a. Virgilius en de Sibylle, dus twee personen, die in een geheel anderen kring te huis behooren. Verder is het drama geschreven in Latijnsche verzen, somtijds zelfs in hexameters. Twee drama's, die de geschiedenis van Daniel in den leeuwenkuil tot onderwerp hebben en die ongeveer uit denzelfden tijd dagteekenen als les Prophètes, nl. uit het begin der 12de eeuw, zijn eveneens in Latijnsche verzenGa naar voetnoot2). Maar in één van deze twee stukken, dat gespeeld is te Beauvais, komen op menige plaats Fransche woorden voor. Zoo zingen b.v. de hovelingen: ‘Vir propheta Dei, Daniel, vien al (au) Roi, Veni, desiderat parler à toi’, enz. In de Suscitatio LazariGa naar voetnoot3) komen Fransche versregels voor naast de Latijnsche, in de SponsusGa naar voetnoot4), ook wel les Vierges sages et les vierges folles genoemd, wisselen vele Fransche verzen achtereen de Latijnsche af, ook in Les trois MariesGa naar voetnoot5) volgen Fransche strophen op Latijnsche. In le Jeu sur l'image de saint Nicolas van HilariusGa naar voetnoot6) wordt in vele opzichten afgeweken van de legende; o.a. is het niet een Jood, die bestolen wordt, maar een barbaar. Zoo verwijdert zich langzamerhand het drama van de liturgie in taal, vorm, inhoud en voordracht, want ook de muziek neemt in de latere liturgische drama's een ander, meer individueel karakter aanGa naar voetnoot7). Aan den anderen kant ontwikkelden zich in het liturgisch drama de actie en de mise en scène. Men zou ook die ontwikkeling het best kunnen aantoonen uit de juist besproken drama's, in Frankrijk geschreven, maar enkele kleine feiten, in ons land opgeteekendGa naar voetnoot8), kunnen eveneens tot bewijs van die stelling strekken. O.a. was het de taak van den curator der kapittelschool te Utrecht, om op Paaschmorgen ‘de vertooningen van de opstanding des Heeren, gelijk ook alle andere vertooningen, te regelen’; daartoe behoorde een gesprek tusschen de engelen en vrouwen bij het graf. Dat er iemand voor aangewezen was, om op dit alles toezicht te houden, bewijst, dat die ‘vertooningen’ vrij uitgebreid waren. Op Goeden Vrijdag werd in de Oude Kerk te Amsterdam een crucifix neergelegd en met een witten doek bedekt; daarna namen de priesters den doek weg, hieven het kruis omhoog en | |
[pagina 14]
| |
plaatsten het onder gezang in eene hooge graftombe, die in het midden van het koor stond en met zwart laken bekleed was. In de Lieve Vrouwe kerk te Maastricht hielden op Paaschdag officianten in eene bepaalde volgorde een optocht naar het opgestelde graf. Daarna ontvingen de Emmausgangers uit de handen van Maria Magdalena den zweetdoek, dien zij, voor het altaar staande, ophieven en den volke toonden als het teeken der opstandingGa naar voetnoot1). Te Dendermonde bleven op Hemelvaartdag de kapittelheeren met het koor en de processie buiten de kerk vóór den klokketoren staan en zongen totdat Jezus ‘ten hemel was verheven’Ga naar voetnoot2). Te Delft werden op Sacramentsdag de folterwerktuigen, waarmede Jezus gepijnigd was, door jongelieden in de kerk rondgedragen en na dezen omgang hief één der deelhebbers, terwijl hij op de trappen van het koor stond en het kruis in de hand hield, een gezang aan. In dezelfde stad was, althans in 1498, de dienst op Driekoningendag bijzonder indrukwekkend. Drie priesters kwamen te paard met hun gevolg drie verschillende deuren der kerk inrijden, terwijl op het orgel engelen het Gloria in excelsis aanhieven. Onder het orgel lagen herders, die instrumenten bespeelden, en eene ster schoot achter uit de kerk naar het altaar, bleef daar staan en wees aan de drie koningen ‘den nieuwgeboren koning, twelck gemaect was met levendighe personen, upten hogen outaer, daer deze koningen, eensdeels sprekende ende eensdeels singende, haer offeranden deden.’ Op die wijze heeft het liturgische drama zich ontwikkeld en is langzamerhand overgegaan in het misterie. Terwijl het zich eerst nauw aansloot aan den tekst der bijbelboeken, heeft het allerlei bijwerk en legendarische bestanddeelen in zich opgenomen. De taal der kerk heeft meer en meer plaats gemaakt voor de landstaal, omdat de groote massa, die men wilde boeien en stichten, het Latijn niet begreep. Het waren niet langer alleen de geestelijken, die godsdienstige drama's schiepen en uitvoerden, ook de leeken beoefenden de dramatische kunst. De muziek en het gezang verdwenen voor een groot deel uit het drama en maakten plaats voor het gesproken woord. Zelfs de plaats der vertooning veranderde en de kerk werd meestal verwisseld voor het open plein. | |
[pagina 15]
| |
Ook na het ontstaan van het misterie is echter het liturgisch drama niet verdwenen; het is blijven bestaan en heeft langer geleefd dan het populaire schouwspel, dat er uit is voortgekomen. | |
II. Het misterie.De naam misterie, die eene bepaalde soort van geestelijke drama's aanwijst, is van vrij jongen datum; onze voorouders spraken gewoonlijk van een ‘spel’. Het woord misterie schijnt niet in verband te staan met het Grieksche μυστηριον en het Latijnsche mysterium, maar moet waarschijnlijk worden afgeleid van ministerium, dat in het middeleeuwsch Latijn verbasterd is tot misterium. Misterium beteekent: verrichting, bedrijf. In het Italiaansch heette een geestelijk drama in de Middeleeuwen funzione, in het Spaansch auto; die woorden hebben dezelfde beteekenis als ons verrichting, bedrijf. Misterium kan ook beteekenen: liturgische dienst. Nu kan zoowel verrichting, bedrijf als dienst worden gebruikt bij de drama's, welke wij thans behandelen; men kan spreken van het bedrijf, den dienst van de Passie, het bedrijf, den dienst van Sinte Gommarus. Daarentegen kan mysterie (godsdienstig geheimenis) slechts gezegd worden van enkele onderwerpen, van de menschwording en de verlossing. Daar echter de uitdrukking de mysterien van den godsdienst sedert lang bekend was, is het niet vreemd, dat men mysterie en misterie met elkander verwarde en het eerste woord ook gebruikte voor een soort van drama. Wij behoeven hier de geschiedens van het woord misterie niet verder te volgen, omdat het in onze letterkunde eerst later verschijnt als de naam voor een bepaald soort van geestelijk drama. Slechts zij hier opgemerkt, dat het woord misterie in Frankrijk gedurende de eerste helft der 15de eeuw alleen voorkomt in de beteekenis van stomme vertooning, terwijl het eerst in de tweede helft dier eeuw gebruikt wordt voor ernstig dramaGa naar voetnoot1). Wij zullen later zien, dat bij ons het woord spel diezelfde beteekenissen heeft. Geestelijke drama's werden ontleend aan de Heilige Schrift of aan de levens der heiligen; de tooneelspelen, welke een gedeelte van den bijbel tot onderwerp hebben, noemen wij misteries, die, waarin een heilige verheerlijkt wordt, heiligenspelen, en die, waarin een wonder plaats grijpt, mirakelspelen. Over de laatstgenoemde soorten van drama's zal later worden gesproken. | |
[pagina 16]
| |
De misteries zijn dus ontleend aan den bijbel, aan de apocryphe boeken en vooral aan dien grooten kring van legenden, die zich langzamerhand gevormd had rondom de Heilige Schrift. Den bijbel zelf kende men weinig, maar des te beter de legenden aangaande het leven en de geboorte van Maria, de kindsheid van Jezus, en een groot aantal mystieke werken, die uit het Latijn waren vertaald. Aan al zulke boeken werd dezelfde autoriteit toegekend als aan de Heilige Schrift met het naieve vertrouwen en het gebrek aan critischen zin, dat de Middeleeuwen kenmerkt. In sommige misteries werden onderwerpen uit het Oude Testament ten tooneele gebracht, in de meeste echter zijn Jezus en Maria de hoofdpersonen. Er zijn dus twee bepaalde kringen van onderwerpen, die echter, zooals wij dadelijk zullen zien, dikwijls met elkander in verband werden gebracht. In beide groepen vertoonen de afzonderlijk behandelde onderwerpen de neiging, zich aaneen te sluiten tot een groot geheel. Zoo bestaat het mystère du Viel Testament, dat ongeveer 50.000 versregels telt, uit eene aaneenschakeling van zeer vele kleinere misteries, die elk een afzonderlijk deel van het Oude Testament tot onderwerp hebben, afzonderlijk gedicht en van zeer ongelijke grootte zijn. Zoo zijn in eene Passion, die in 1507 werd uitgegeven, twee zeer groote misteries van verschillende schrijvers over hetzelfde thema tot een reusachtig werk van 70.000 verzen samengesmoltenGa naar voetnoot1). Door het volgen van dezelfde bronnen en door dit aaneensluiten en samensmelten hebben de groote misteries elk individueel karakter verloren; zij gelijken in dit opzicht op sommige cycli van epische gedichten, die alles in zich hebben opgenomen, wat tot denzelfden sagenkring behoorde. Maar ook zijn de onderwerpen van het Oude en Nieuwe Testament in de meeste misteries niet scherp gescheiden; aan die drama's toch, in welke het leven en sterven van Jezus of de lotgevallen van Maria worden behandeld, gaat dikwijls een oud-testamentisch voorspel vooraf. Er waren voor zulk eene dispositie der stof verschillende redenen. Thans nog is in de oogen van zeer velen het Oude Testament slechts de voorbereiding van het Nieuwe en de geschiedenis der eerste menschen en van het Joodsche volk met zijne patriarchen en profeten eene periode, die de komst van den Messias moest voorafgaan. Die meening was in de Middeleeuwen niet alleen algemeen verbreid, maar was ook neergelegd in de liturgie; zoo bestaat o.a. één der oudste liturgische drama's, aangeduid als les Prophètes du Christ en bewerkt naar eene apocryphe leerrede van Augustinus, uit de achtereenvolgende verschijning van | |
[pagina 17]
| |
dertien profeten, die de komst van Jezus voorspellen. Bovendien bestond er nog eene meer practische reden, om bij sommige onderwerpen uit het Nieuwe Testament, die men wilde dramatiseeren, het Oude Verbond niet op zijde te schuiven, nl. dat de oudere bijbelboeken veel meer dramatische stof bieden dan de nieuwere. De dichter, die b.v. een kerstspel tot onderwerp had gekozen, vond in het verhaal van Jezus' geboorte weinig stof voor een drama, maar kon haar aanvullen door een oud-testamentisch voorspel, nu de kerstliturgie daar aanleiding toe gaf. Die voorspelen van de misteries zijn voortdurend grooter geworden ten gevolge van de eigenaardigheid van dit kunstgenre, om alles in zich op te nemen en tot een reusachtigen omvang uit te dijen. De omvang van enkele misteries is dan ook zoo ontzagwekkend geworden, dat er dagen achtereen noodig waren, om ze ten einde toe te spelen. Maar oorspronkelijk waren de misteries van veel kleinere afmetingen, evenals de liturgische drama's, waaruit zij ontstonden, en hadden zij een enkel feit, bij voorkeur uit het Nieuwe Testament, tot onderwerp. Zij werden opgevoerd bij groote kerkelijke feesten, Kerstmis en Paschen, maar ook wel op Driekoningen, Lichtmis en de feesten ter eere van Maria; zij waren dan toepasselijk op het feest van den dag. Van het zeer groote aantal misteries, die vooral in de Zuidelijke Nederlanden zijn opgevoerd, is ons bijna niets overgebleven. Maar een onderzoek in oude stadsrekeningen heeft althans de titels van vele misteries, die vertoond zijn, aan het licht gebracht en, moge ook al eene opsomming van die titels weinig aanlokkelijks hebben, zij kan althans een indruk geven van de groote liefde, die men in de Middeleeuwen koesterde voor dergelijke voorstellingen, en tevens van de soort van onderwerpen, die in deze drama's werden behandeld. Een Passiespel werd vertoond te Deventer in 1394, 1498, 1499, 1502 en 1529Ga naar voetnoot1), te Lier in 1428, 1449 en 1536Ga naar voetnoot2), te Loo zeer dikwijls in de jaren 1428 tot 1561Ga naar voetnoot3), te Damme in 1433Ga naar voetnoot4), te Caprycke in 1451Ga naar voetnoot5), te Thielt in 1465, 1495, 1506, 1510 en 1525Ga naar voetnoot6), te Diest in | |
[pagina 18]
| |
1499Ga naar voetnoot1), te Blankenberghe in 1505Ga naar voetnoot2), te Oudenaarde in 1505, 1511, 1519, 1527, 1535, 1545 en 1560Ga naar voetnoot3), te 's-Gravenhage in 1520Ga naar voetnoot4). Nog meer schijnen de opstandingsspelen, de spelen van ons liefs Heeren verrisenisse, te zijn opgevoerd. Dit had meestal plaats met de Paaschdagen, het christelijke feest bij uitnemendheid. De Verrisenisse werd vertoond te Deinze in 1400, 1431, 1436, 1445, 1448, 1450, 1456, 1462, 1464, 1465, 1471, 1473, 1478, 1479, enz.Ga naar voetnoot5), in Den Haag in 1401Ga naar voetnoot6), te Ghistelles in 1407Ga naar voetnoot7), te Damme in 1411, 1417, 1421, 1433, 1450, 1451, 1452, 1454, 1455 en 1456Ga naar voetnoot8), te Deventer in 1441 en 1453Ga naar voetnoot9), te Oudenburg in 1433Ga naar voetnoot10), te Thielt in 1446, 1460, 1462, 1463, 1464, 1465, 1495, 1496, 1502, 1528 en 1545Ga naar voetnoot11), te Lier in 1449Ga naar voetnoot12), te Leuven in 1458Ga naar voetnoot13), te Oudenaarde in 1502 en 1535Ga naar voetnoot14), te Rousbrugge-Haringhe in 1519 en 1534Ga naar voetnoot15), te Maastricht in 1561Ga naar voetnoot16). Het Laetst Oordeel of de Verrysenis werd in 1478 en 1481 te Kortrijk vertoondGa naar voetnoot17). Een derde groep van misteries zijn de kerstspelen, die dus de geboorte van Jezus tot onderwerp hebben. In 1404 werd te Ghistelles de Offerande van de III Koninghen vertoond door ‘de ghesellen van den khore’Ga naar voetnoot18); in 1416 speelden priesters te Geraertsberge vanden messeganghe van Onser Vrouwen ende van Ons Heeren geboorteGa naar voetnoot19), in 1418 werd in den Dom te Utrecht, eveneens door geestelijken, een Koninck Herodusspel opgevoerdGa naar voetnoot20); waarschijnlijk waren dit dus eerder liturgische drama's dan misteries. Te Loo werd in 1448 de Gheboorte van Onsen Heere | |
[pagina 19]
| |
opgevoerdGa naar voetnoot1), te Ostende in 1518 een drama met denzelfden titelGa naar voetnoot2). Ongeveer in 1444 werd te Brussel Die eerste bliscap van Maria vertoond en de andere zes ‘bliscape’ in den proloog beloofd voor de volgende jaren. De bewoners van Caprycke zagen in 1499 den kercgang van onser Liever Vrouwen opvoerenGa naar voetnoot3), die van Oudenaarde in 1552 het leven van Ste Jan Baptiste in de woestijne, metsgaders het doopsel van Onsen HeereGa naar voetnoot4), die van Leuven in 1531 Maria BoodschapGa naar voetnoot5). In vele misteries was Maria de hoofdpersoon, zooals uit menigen titel blijkt. Te Thielt speelde men in 1429Ga naar voetnoot6) en te Oudenburg in 1463 van der purificacie van onser VrauweGa naar voetnoot7), te Lier in 1443, 1444, 1447 en 1449 van Onser Liever VrouweGa naar voetnoot8). In 1472, 1479 en 1480 vertoonden de gezellen van Peteghem een spel van Onser VrouwenGa naar voetnoot9), in 1510 de leden der rederijkerskamer ‘de Ongeachte’ te Antwerpen een misterie met denzelfden titelGa naar voetnoot10). Te Oudenaarde werd in 1444 een spel opgevoerd van den VII blommen van Onser VrouwenGa naar voetnoot11). In 1448 speelde men te Brussel de zeven droefheden van MariaGa naar voetnoot12), in 1474 te BredaGa naar voetnoot13), in 1492 te AntwerpenGa naar voetnoot14) en in 1508 en 1513 te Thielt van den VII weeën van MariaGa naar voetnoot15). Te Leiden werd in 1494 tspul van die zeven ween opgevoerdGa naar voetnoot16), te Blankenberghe in 1502 de VII Weeën van Maria HemelvaertGa naar voetnoot17), te Thielt in 1460, 1462, 1463 en 1464 Onser Vrouwen ClagheGa naar voetnoot18) en in 1515 tspel van Maria EgipciacaGa naar voetnoot19), te Lier in 1547 van Sinte Anna ende JoachimGa naar voetnoot20). | |
[pagina 20]
| |
Verder worden genoemd het spel van Missias te Geraertsberge in 1548Ga naar voetnoot1), van de zeven bloedsturtinghen van Onsen Heere te Oudenaarde in 1524Ga naar voetnoot2), van Sente Jan-Baptiste te Thielt in 1512 en 1531Ga naar voetnoot3), die vier spelen van sint Jan Baptist te Lier in 1532Ga naar voetnoot4), Hoe Lasarus van den doodt verweckt wirt te Lier in 1536Ga naar voetnoot5), van Lazarus te Deventer in 1552Ga naar voetnoot6), het spel van zinne van den ryken vrek te Oudenaarde in 1530Ga naar voetnoot7), van Maria Magdalena te Caprycke in 1536Ga naar voetnoot8) en van de Bekeeringhe van Maria Magdalena te Lier in 1549Ga naar voetnoot9), van den Verloren Zoon te Oudenaarde in 1547Ga naar voetnoot10) en te Lier in 1548Ga naar voetnoot11), van den Samaritaen in 1553 en van den Pharisee ende den Publicaen in 1562 in dezelfde stadGa naar voetnoot12), van Sente Pieter te Thielt in 1510Ga naar voetnoot13), van de V vroede ende van de V dwaeze MaegdenGa naar voetnoot14) uit het begin der 16de eeuw, van de Zending des Heiligen Geestes, dat in dienzelfden tijd te Diest in de kerk werd vertoondGa naar voetnoot15). In 1445 voerden ‘clercken’ te Zwolle dat spil van antichrist toekoemst opGa naar voetnoot16). De meeste der laatstgenoemde drama's zijn zeker van kleiner omvang geweest dan de Passie, de Verrisenisse en andere misteries; juist dergelijke tooneelspelen waren zeer geschikt, om in de grootere te worden opgenomen. Dat was ook het geval met eenige misteries, die aan het Oude Testament zijn ontleend en wier namen bewaard zijn gebleven. In 1433 werd te Damme het spel van den XII geslachte van Israel opgevoerdGa naar voetnoot17), in 1466 te Beek bij MaastrichtGa naar voetnoot18) en in 1539 te Lier dat van AbrahamGa naar voetnoot19), in 1531 te Oudenaarde vanden eersten doetslaghe, ghesciet tusschen Cayn ende AbelGa naar voetnoot20) en het volgende jaar in dezelfde stad van Joseph den DroomerGa naar voetnoot21). Een Leven van Joseph werd in 1538 gespeeld te CapryckeGa naar voetnoot22), van Coninck David in 1559 te LierGa naar voetnoot23), waar ook in 1554 van Salomon, in 1557 van Ammon ende Thamar en in 1559 van Job werd opgevoerdGa naar voetnoot24). In 1515 bij den intocht van Karel V | |
[pagina 21]
| |
te Leiden werd David en Abigail ten tooneele gebrachtGa naar voetnoot1); was het een waarschuwend voorbeeld voor den jongen vorst? In 1474 speelden kinderen te Deventer van koning Aszwerus, in 1500 en 1501 van David en GoliasGa naar voetnoot2). In 1547 werd te Dordrecht de dood van Absalon vertoondGa naar voetnoot3). Te Oudenaarde werd in 1554 tspel vanden wijngaert ende tsteenen van Naboth den ysraeliet gespeeld, in 1559 de historie vanden coninck Acab ende den profete Elias en de historie van Horam, coninck van Israel, ende de vertroostinghe vanden coninck van Samarien, door den prophete EliseusGa naar voetnoot4). Aan de apocryphe boeken werden ontleend een spel van Suzanna, in 1427 en 1538 te ThieltGa naar voetnoot5), van Susanna, in 1547 te LierGa naar voetnoot6), de Historie van Susanna, in 1548 te OudenaardeGa naar voetnoot7), Tobias in 1552 te MechelenGa naar voetnoot8) en de oude en de jonge Tobias in 1577 te Caprycke opgevoerdGa naar voetnoot9). Eenige van al die misteries, welke werden opgenoemd, waren waarschijnlijk liturgische drama's, andere misschien slechts stomme vertooningen, nog andere, vooral die uit de 16de eeuw, naderen zeker de moraliteit. Daar, op een paar na, al de bovengenoemde drama's verloren zijn gegaan, is het niet mogelijk met eenige zekerheid de rubriek te bepalen, waartoe zij behoord hebben. Van sommigen wordt bericht, dat zij in de kerk of op een plein zijn gespeeld, van anderen, dat priesters of gezellen van der conste de vertooners waren. Maar ook in die mededeelingen vinden wij geen criterium, om de tooneelspelen bij de liturgische drama's of bij de misteries te plaatsen, omdat de eerste zoo geleidelijk in de laatste zijn overgegaan. Het oudste misterie, dat wij bezitten, is een PassiespelGa naar voetnoot10), geschreven in het eenigszins Nederduitsche dialect, dat in Limburg wordt gesproken; het stuk schijnt uit de eerste helft der 14de eeuw te dateeren. Het handschrift er van is afkomstig uit een klooster te Maastricht en het drama is bekend geworden als het Maastrichtsche Paaschspel. De korte inhoud is aldus. | |
[pagina 22]
| |
‘Unse here (su sich selver).
Ich ben endeGa naar voetnoot1) ende aneginneGa naar voetnoot2)
GeworGa naar voetnoot3) got, gerechte minne.
Hie macht unse here dat irste, dat was himel ende erde.’
Lucifer verzet zich tegen God, maar hij wordt ‘virstosen’; de engelen, die zijne partij kozen, worden in duivelen veranderd en ‘Hie machet unse here die werelt.’ Er volgt een tooneel in het paradijs; Adam en Eva hebben van den appel gegeten en ‘Cherubin, der engel’, verdrijft hen op bevel van God. Nu vraagt de Heer zijne dochter ‘Intfarmeherthigeit’ (barmhartigheid), of de mensch weer in zijn vorigen toestand mag terugkeeren, en zij raadt aan zich te erbarmen over Adam's en Eva's kinderen. Maar de andere dochter, ‘Gerechtigheid’, wil alleen van erbarming hooren, wanneer het mogelijk is, dat eene maagd een kind ter wereld brengt en toch maagd blijft. God besluit Barmhartigheid en Rechtvaardigheid met elkander te verzoenen en, zooals hij vroeger aan Abraham een ram heeft gezonden, nu het lam Christus te zenden, om door zijn dood het menschdom te verlossen. De profeten moeten dat bekend maken. ‘Balam’, ‘Ysaias’ en ‘Virgilis’ voorspellen aan Ecclesia de komst van Jezus. Dan zendt God Gabriël naar Maria en een engel beveelt haar aan in de hoede van Jozef. Een engel verkondigt ook de geboorte van Jezus en de herders verschijnen, spoedig gevolgd door de drie koningen met de ster. Een bode komt aan Herodes berichten, dat er een kind is geboren, door de engelen tot keizer gekozen, en Herodes ontbiedt de drie koningen, om er meer van te hooren. Daarna bieden zij Maria hunne geschenken aan en reizen af. Een ‘riddere’ van Herodes raadt dezen aan, het kind uit den weg te ruimen, en de koning besluit tot den kindermoord. Maar ‘Gabriel kumet zu Marien ende heizit si vlien zu Egipten wert’; de kinderen worden gedood, maar Jozef en Maria hebben Jezus in veiligheid gebracht. Dan spreekt Jezus op twaalfjarigen leeftijd met ‘Cayfas’ in den tempel en laat zich daarna doopen door Johannes den Dooper. Na het gesprek met ‘Sathan’, dat met Petrus en Andreas bij het visschen en het veranderen van water in wijn, treedt Maria Magdalena op. Deze figuur is met bijzondere voorliefde geteekend en haar monoloog, uitgesproken terwijl zij zich opsiert, is terecht bekend geworden. ‘Vrout ugGa naar voetnoot4) alle, junc ende alt,
Went die vroude is manichfalt,
Die men syt nu over al
Up den berg inde (in) den dal.
| |
[pagina 23]
| |
Man hoert vorden walde,
Dat vorgangen is dat kalde,
Went die blumen sprengen
Inde die vogele sengen,
Dat velt cirt sich over lut.
An der erde drengen ut
Manicherhande blumen,
Der ich nit in kan genumen.
Der vogel sanc wirt offenbor,
Inde die lucht wirdet cloer:
Vorgangen is uns og dat sure.
Des vrout sig manich creature:
Der noch hait geweset bange,
Der vrouwet sich bit bliden sange.
Also willich e itGa naar voetnoot1) lanc
Van vrouden sengen nuwen sanc!’ enz.
Terwijl zij zich voor den spiegel tooit, spoort zij ‘beide knapen ende juncvrouwen’ aan, haar voorbeeld te volgen: ‘Edel ben ich ende vri;
Ouch ben ich wale bekant:
Magdalena ben ich genant.’
Maar hare zuster Martha berispt haar: en Magdalena besluit haar leven te beteren en zich te bekeeren. Er volgt een gesprek van Jezus met Symon, met Petrus en met Martha. Dan de opstanding van Lazarus, de intocht in Jeruzalem en het verdrijven der wisselaars uit den tempel. Daarna treden ‘Phariseus’, ‘Cayfas’ en Judas op - ‘Der penninche sulden drissich sin’ - en dan volgt het tooneel te Gethsemane met de jongeren, die slapen; Gabriël verschijnt en spreekt woorden van troost. ‘Judas zu den Juden lief’ en zegt: ‘Ir heren, hort wat ig ug sage:
Id is iezu vor deme dage,
Dat Jhesus in gebede
Liet na unsen sede:
Wilt irne vangen ove slaen,
So must ir balde bit mir gaen!’
Dit horten die iuden ende ......
Het overige gedeelte van het misterie ontbreekt in het handschrift. Dit drama, dat wegens de taal, waarin het geschreven is, te nauwernood | |
[pagina 24]
| |
tot onze letterkunde mag worden gerekend, is vooral belangrijk, omdat het den ontwikkelingsgang van het misterie zoo goed illustreert. Het Maastrichtsche Passie-spel sluit zich nauw aan bij het bijbelverhaal; hier en daar is dit zelfs eenvoudig berijmd en meermalen staat de Latijnsche tekst der Vulgata boven de berijmde vertaling. Verder is het spel nog bijna geheel vrij van allerlei bijwerk en toevoegselen, terwijl ook het comische element nog geheel wordt gemist en de ‘duvelrye’ er geene rol van beteekenis in speelt. De uitbreiding, die hier en daar aan den bijbeltekst is gegeven, is niet onverdienstelijk; de tooneeltjes b.v., waarin Maria Magdalena optreedt, zijn aardig en levendig. Er is beweerd, dat dit misterie van Franschen oorsprong zou zijnGa naar voetnoot1), maar die veronderstelling is zeker gewaagd, daar toch de geestelijke drama's van verschillende landen groote overeenkomst toonen, omdat zij aan dezelfde bronnen zijn ontleendGa naar voetnoot2). Het blijkt uit alles, dat Die eerste bliscap van MariaGa naar voetnoot3) van jonger datum is dan het Maastrichtsche Passie-spel; het werd ongeveer in 1444 ter eere van Onze Lieve Vrouwe van der Zavel te Brussel vertoond door de kamer ‘Het korenbloemken’Ga naar voetnoot4). Het misterie wordt ingeleid door een proloog, in welken allereerst Maria wordt aangeroepen, dan de inhoud van het drama in het kort wordt medegedeeld en ten slotte de toeschouwers worden aangespoord te luisteren en te zwijgen. De inhoud van Die eerste bliscap is: ‘Hoe dat die suete maecht Marie
Ontfinc den Gods sone onbesmet
Ende loste ons van den ewigen strieGa naar voetnoot5),
Bij singelsGa naar voetnoot6) salute te Nazaret.’
Lucifer en ‘Nijt’ treden op - Lucifer's val is volgens den proloog overgeslagen - en besluiten zich op den mensch te wreken. ‘Tempteret dwijf’, zegt Lucifer, ‘Si en es soe vast niet als de man Van wederstane’. ‘Tserpent’ belooft te helpen; het gaat naar het paradijs en spreekt met ‘Yeve’: ‘Van goeder minenGa naar voetnoot7)
Staet hier een boem in desen pleyne,
Wies appele soe soet sijn ende soe reyne,
Dire nutte, hi leefde emmermeere.’
| |
[pagina 25]
| |
Eva bezwijkt, overreedt Adam en beiden ‘comen met enen blade gedect.’ God vervloekt de slang en verjaagt het menschenpaar uit het paradijs, waarvoor een gewapende engel als wacht wordt neergezet, die daar ‘blijft staende tot Adams doot.’ Adam en Eva voelen berouw en tijgen aan den arbeid. ‘Nijt’ bericht aan Lucifer, dat het plan gelukt is, en Lucifer is dol van vreugde: ‘Mi selven en canic niet bedwingen!
Ic sal uut minen velle springen
Van bliscepen, dat ghise dus uut duechden
Hebt getrocken! Soe groten vruechden
En hadde noyt duvel voor desen int lijf!
Nijt, ic geef u voor dit bedrijf,
Dat ghi an Adame hebt bedreven,
Dat ghi voert ewelic selt leven
Op deser werelt, ende daer na erfelic
Seldi wesen altoes onsterfelic.’
Zij brengen Adam voor God en pleiten voor een veroordeelend vonnis; God spreekt dit ten slotte uit: ‘al, dat mensceliken name
Voert aen sal dragen na desen tijt,
Geboren werdende van Adame,
Die worden van mi vermalendijt,
Ende geefse u over in u berijtGa naar voetnoot1),
Viant; wanneer si selen sterven,
Soe seldise om deser sonden spijt
Met u inder hellen erven.’
‘Nijt’ en Lucifer hebben dus nogmaals reden tot blijdschap: ‘Ghi helle, hoert, wes ic doe bekint:
Doet maken alrande instrumint
Van ruesters, van craulenGa naar voetnoot2) en van tangen,
Daer ghi den mensce met selt ontfangen,
Van cupen, van pannen ende van ketelen,
Van pecke ende van gloyende zeetelen,
Om yegeliken nae sinen state
Tontfane...........
Groet gerommel ende geruusch salmen in de helle maken met alrehande geruchte.’
Adam, die oud en ziek is, zendt Seth naar het paradijs, om den engel te vragen: ‘Ocht enege medicine tot dien
Bij gracie tsheren sal gescien.’
‘Cherubin’ geeft Seth een takje van den boom, waardoor Adam gezondigd heeft; hij moet dat onder Adams hoofd planten en er zal een boom uit groeien, die de verlossing zal brengen. | |
[pagina 26]
| |
Adam is sedert eeuwen in de hel met Abraham, met ‘Melchisedech, den iersten pape’, met Jacob, Jozef, Mozes en o.a. ook met Alexander; men hoort het klagen en kermen ‘van den vaders.’ Velen van hen roepen God aan en ‘Ysayas’ voorspelt: ‘Dat een kind soude sijn geboren
Van eenre maecht, sijt seker das,
Dat lossenGa naar voetnoot1) soude, dat was verloren.’
De profetie brengt troost aan allen. ‘Bitter ellende (op crucken, ermelic gecleet)’ wendt zich tot ‘Innich Gebet’, om voor ‘Die oude vaders, die inder hellen Noch liggen moeten’, hulp te verwerven. ‘Innich Gebet’ begeeft zich naar den hemel en overreedt ‘Ontfermicheit’, om als ‘avecaet’ op te treden voor ‘Bitter ellende’, die in 5200 jaren geene rust heeft gehad. ‘Ontfermicheit’ aan de ééne zijde, ‘Gerechticheit’ aan de andere houden pleidooien voor God en ook ‘Waerheit’ bemoeit zich met de zaak en raadt aan, de engelen te vragen, of één van hen wil sterven, om daardoor de zonden van Adam te boeten. Zij willen wel sterven, als God het verlangt, maar niet uit liefde voor den mensch. Daar ook geen der menschen geschikt is, om ‘tsmenscen sonde metter doot te beteren’, omdat zij allen zelf zondig zijn, raadpleegt God zijn Zoon en den Heiligen Geest. De Zoon zal de menschen verlossen. Thans worden wij gevoerd in de omgeving van Maria's ouders. Priesters weigeren Joachim's offerande, die hij brengt, opdat zijn huwelijk niet langer onvruchtbaar moge zijn, en God zendt een engel, om hem te berichten, dat hem spoedig een kind zal worden geboren. Vreugde van het echtpaar en critiek van de buren op de handelwijze der priesters. Het kind wordt geboren en een engel verkondigt, dat het Maria moet heeten. Als kind en jong meisje helpt zij in den tempel; als zij huwbaar is, gaat zij, tegen haar zin, naar het ouderlijke huis terug. De ‘Bisscop’ verkondigt: ‘Nu salic, sonder te lettenGa naar voetnoot2) yet,
Alle, dat van Davits geslechte geresen es
Ende tot huweliken state bequame int wesen es,
Gaen doen versamen met groter spoede:
Laet sien wie Marien vol der oetmoede
Sal vallen te goede, sie es soe duegdelijc.’
Vele jongelingen gaan naar den tempel, maar een engel heeft verkondigd, dat hij, ‘die sijn rijsken bloyende sal bringen’, dus wiens dorre staf zal gaan bloeien, de bruidegom zal zijn. Dat wonder geschiedt met den staf van den nederigen Jozef en Maria wordt hem tot vrouw toegewezen. | |
[pagina 27]
| |
God zendt Gabriël naar Nazareth, om aan Maria te verkondigen: ‘De Here es met di; gebedenijt
Soe sidi boven alle vrouwen.’
Gabriël vervult zijne taak en een ‘na prologhe’ besluit het misterie. In die ‘na prologhe’ wordt evenals in den proloog vermeld, dat het volgende jaar de tweede Bliscap zal worden opgevoerd en zoo verder tot de zevende toe. De stad Brussel had tot die opvoeringen last gegeven. Ook in De eerste bliscap heeft men ten onrechte navolging van andere drama's willen zienGa naar voetnoot1). Bij groote overeenkomst met het Maastrichtsche misterie vindt men toch belangrijke punten van verschil in De eerste bliscap van Maria. Het Latijn der liturgie is hier geheel verdwenen en de duivelen spelen een veel belangrijker rol, die zelfs hier en daar het comische nadert. Wij zullen later de comische duivels in al hunne kracht zien. De personificaties ‘Bitter ellende’, ‘Innich Gebet’, ‘Ontfermicheit’, enz. zijn verder hier met meer voorliefde behandeld; dat wijst op een later tijdperk van de dramatische poëzie. En over het algemeen sluit het Maastrichtsche Paaschspel zich veel nauwer bij het bijbelverhaal aan dan De eerste bliscap, die wel de Maria-legenden volgt, maar toch veel oorspronkelijks bevat. Beide misteries hebben een oud-testamentisch voorspel. In het Passie-spel bestaat dat uit de schepping der wereld, den opstand en val van Lucifer, de verzoeking in het paradijs en het verdrijven van het eerste menschenpaar, het pleidooi van Barmhartigheid en Rechtvaardigheid en de voorspellingen der profeten. In De eerste bliscap is het voorspel veel uitgebreiderGa naar voetnoot2); het bevat: I. Zondenval en straf. (Vóór de Wet.) De verleiding van Eva en Adam door ‘Tserpent’ op bevel van Lucifer en ‘Nijt’, hun aanklagen van Adam bij God, Adam's dood en Seth's tocht naar het paradijs. II. (Onder de Wet.) Het ongeluk der vaders in de hel en hunne profetieën. Het pleidooi in den hemel. Twee gedeelten van die oud-testamentische voorspelen danken hun oorsprong aan de liturgie van den kerstnachtGa naar voetnoot3). In de dagen, die aan het kerstfeest voorafgaan, werden in de kerken vele profetieën gelezen aangaande de geboorte van Jezus; dat geschiedde vooral in de tweede nocturn van dien dienst. En de laatste psalm van die nocturn was de 85ste, waarin de woorden voorkomen: de ‘goedertierenheid en waarheid zullen elkander | |
[pagina 28]
| |
ontmoeten, gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen.’ Aan het voorlezen der profetieën en het zingen van psalm 85 zijn profeten-spel en pleidooi in den hemel hun oorsprong verschuldigd. Oppervlakkig schijnt het, dat misteries als het Passie-spel en De eerste bliscap uit de meest heterogene bestanddeelen zijn opgebouwd, maar een weinig nadenken brengt tot de overtuiging, dat in hen eene grootsche gedachte gedramatiseerd is, nl. de verlossing van het menschdom uit de ellende, die het zich door eigen schuld heeft berokkend. Niet alle misteries hebben zulk een ruimen grondslag als de twee, die boven werden besproken. De sevenste bliscap van MariaGa naar voetnoot1), het laatste misterie van de serie, die te Brussel werd opgevoerd, is veel eenvoudiger van bouw en samenstelling dan De eerste bliscap. Het schijnt, dat beide drama's van denzelfden schrijver zijnGa naar voetnoot2); misschien had hij dus ook de vijf andere Bliscape geschreven. De ‘Naprologhe’ van De sevenste bliscap geeft de onderwerpen van al de zeven misteries op: ‘Dits dleste spel, sijt dies wel vroet,
Van .VII. blijscapen principalen,
Die Marien, vol der oetmoet,
Gescieden ter werelt, om cort verhalen.
Dierst was: hoe God liet nederdalen
Gabriel, uut reynen gedachte,
Om ons te lossene uter qualen,
Die haer de salige bootscap brachte.
Dander was: hoe Hy in Kerstnachte
Van haer, als mensce, wordt geboren,
Tot vramenGa naar voetnoot3) den mensceliken geslachte,
Als moeder ende maegt, in sviants toren.
Ten derden male, na toebehoeren,
Hoe die .III. coninge uut verren lande
Versaemden, ende alle een sterre vercoren,
Ende brochten de heilege offerande.
Haer vierde bliscap was selkerhandeGa naar voetnoot4)
Uutnemende, ende aller vruecht exempel,
Dat haer geen liden noch druc en andeGa naar voetnoot5)
Doen sine vant sittende in den tempel.
Sijn hoge verrisen en was niet sempel,
Dat es de vijfste, dat elc versta.
De seste, op tcorte, sonder omwempel,
Dat was de Sinxendach daerna.’
Van De sevenste bliscap is de hemelvaart van Maria het onderwerp. Het misterie heeft geen voorspel - waarschijnlijk evenals de vijf er aan | |
[pagina 29]
| |
voorafgaande drama's - en terecht; zondenval, profetenspel, pleidooi, enz. behooren slechts bij het eerste drama van zulk eene serie als deze. De korte inhoud is aldus. Sint Jan (de apostel Johannes) bezoekt Maria na den dood van Jezus, troost haar en biedt haar zijn huisje aan bij den berg Sion. Joden klagen, dat Maria door het bezoeken van de plaatsen, waar Jezus heeft geleden, het nieuwe geloof ingang zal doen vinden, maar de ‘potestaet’ wil haar niet lastig vallen. God zendt Gabriël naar Maria, om haar te verkondigen, dat zij binnen drie dagen zal sterven en ten hemel zal worden gevoerd. Johannes predikt het Christendom te Ephesus; twee engelen wikkelen hem in een kleed en voeren hem weg naar Maria, die vóór haar dood de apostelen nog gaarne eens wil zien; de Ephesiërs spreken over de nieuwe leer en verwonderen zich over de plotselinge verdwijning van Johannes. Deze verhaalt Maria, wat met hem gebeurd is, en treft bij hare woning ook de andere apostelen aan, die op dezelfde wijze uit verre landen tot haar zijn gebracht. Lucifer beveelt de duivels de ziel van Maria te halen; zij eischen haar lichaam van Michaël, die eerst met hen redeneert en ze dan wegjaagt. God maakt ‘sinen hemelscen heere’ bekend met de eer, die hij Maria heeft toegedacht. Maria hoort de stem van haren Zoon, neemt afscheid van de apostelen en sterft. Als haar lichaam op de baar geplaatst is, spreken de apostelen er over, waar zij begraven zal worden, maar God wijst zelf de plaats aan. Zij wordt weggedragen onder gezang, ‘ende dinglen in den trone selen oec singen ende orglen’. De Joden zijn boos; zij willen, dat het lijk verbrand zal worden, opdat men er later geene reliquieën van zal toonen; de ‘potestaet’ geeft bevel, dat men zich zal wapenen, verbiedt de apostelen te zingen en wil de kist aanvatten. Maar plotseling worden alle Joden met blindheid geslagen. Na de begrafenis gaan de apostelen naar het graf en vinden het ledig. Zij danken God en gaan terug naar de landen, vanwaar zij gekomen zijn. Uit den inhoud van De sevenste bliscap van Maria blijkt, dat dit misterie in alle opzichten veel eenvoudiger is dan de beide anderen, die boven werden besproken. De handeling wordt niet ingeleid door een voorspel, dat somtijds de helft van het geheele drama inneemt, en de feiten, die hier gedramatiseerd worden, vallen binnen eene tijdruimte van slechts enkele dagen. Verder ontbreekt het comische element geheel. De sevenste bliscap, en waarschijnlijk dus ook de zes vorige misteries, is lang in eere gebleven; in 1559 en 1566 is het nog te Brussel vertoond, maar met vele uitlatingenGa naar voetnoot1). Van veel kleiner omvang dan de drie misteries, van welke de inhoud werd | |
[pagina 30]
| |
meegedeeld, is Het spel van de V vroede ende van de V dwaeze maegdenGa naar voetnoot1), in het begin der 16de eeuw geschreven en ontleend aan Mattheus, XXV, 1 - 14. Het handschrift werd gevonden in een klooster te Oudenaarde en het drama is zeker in die stad opgevoerd. Na den proloog, die aldus begint: ‘Edele, notabele heeren ende vrauwen,
Wilt hooren, zwyghen ende anscauwen
Een gheestelic bewys, sonder faelgerenGa naar voetnoot2),’
treden de vijf vroede maagden, Vreese, Hope, Caritate, Gheloove en Ootmoedicheit op, getuigen van hare nederigheid en godsvrucht, ‘keeren (sich) ten devoten ghebeden’ en maken plaats voor Tytverlies, Roeckeloose, Hoverdie, Ydelglorie en Zottecollacie, de dwaze maagden. Deze komen wafelen eten bij Tytverlies, ‘maken goede chiere’, praten over kleeren en zingen liedjes. Na haar vertrek steken de vroede maagden hare lampen aan en gaan slapen vóór haar huis; ‘die dwase maeghden bringhen lampten met cleene lichte’; ook zij gaan slapen ‘neffens de vroede ende haer lampten falgieren’Ga naar voetnoot3). Zij worden wakker door een luid gerucht en eene stem, die zegt: ‘Hoert, hoert over al! ic bringhe een nieu ghebodt:
Die overglorieuse almoghende Godt,
Die een verghereGa naar voetnoot4) es van alle zonden,
Es huGa naar voetnoot5) naeckend in curten stonden.
Tes dien brudegoem; de bruidt comt hem te ghemoete,
Van allere qualen bringt hy hu5) boete.’
De dwaze maagden wenden zich tot de vroede om olie, maar deze weigeren, ‘gaen den brudegoem teghen’ en knielen. Hij heft ze op, zet haar een kroon op het hoofd, ‘steect haer een vingherlinc an de hant’ en, nadat eenige kerkliederen gezongen zijn, ‘gaen de vroede voer den brudegoem zitten op et bancsken’ vóór den hemel. Lucifer en Scerponderzouc verheugen zich over de vangst, die zij zullen doen. De dwaze maagden hebben olie gekocht en keeren met brandende lampen terug; zij knielen ‘voer hemelryc’ en wenschen binnengelaten te worden, maar de bruidegom wijst ze een voor een af. Terwijl zij klagen en jammeren, komen de duivels, Lucifer, Scerponderzouc, Quadenraet en Pelsabuic en sleepen ze weg, steeds dreigende met de afschuwelijke straffen, die haar te wachten staan. Na de ‘Conclusie’, die eene verontschuldiging bevat voor ‘de simpelheden onser spelen’ en den raad: ‘Dus bidden wy hu, neempt exempel hier an,
Ende wilt hu wachten van zonden voert an,
Hu consciencie wilt houden puer en onbevlect’,
| |
[pagina 31]
| |
‘gaen zy met vreughde huut: Onsen Heere voren metten inghelen ende Maria daer naer metten maeghden, ende men draeght haren mantel.’ Het tooneel met de duivels, zoo weinig in overeenstemming met de laatste woorden der gelijkenis, hoorde van oudsher thuis in de drama's over dit onderwerp. In het oudst bekende liturgische drama, de Sponsus, dat uit de 16de eeuw dagteekent en deels in het Latijn, deels in oud Provencaalsch is geschreven, leest men aan het slot de tooneelaanwijzing: ‘Nu moeten de Duivelen haar vatten en haar in de hel werpen’Ga naar voetnoot1). Wanneer men die kleine aanwijzing vergelijkt met het uitvoerige tooneel, waarin de half comische, half afschuwelijke duivels in ons ‘spel’ de de dwaze maagden dreigen en wegsleuren, bespeurt men weer, op welke wijze het misterie gegroeid is uit het liturgisch drama. Met Het spel van de V vroede ende van de V dwaeze maegden staan wij reeds aan het begin der 16de eeuw, dus eigenlijk in een nieuw tijdperk. Uit dienzelfden tijd zijn nog enkele misteries te bespreken; dat kan echter met een enkel woord geschieden. In een Spel van sinnen van Lazarus doot ende hoe dat Christus hem opwekte, dat uit de eerste helft der 16de eeuw dagteekent, vindt men reeds toespelingen op de hervormingGa naar voetnoot2); het stuk is niet uitgegeven, evenmin als Van Sint Jans onthoofdinghe, dat van eenige jaren later dateertGa naar voetnoot3). Beide misteries zijn geschreven door leden van Amsterdamsche rederijkerskamers en schijnen van weinig belang te zijn. Dat is alles, wat ons van het groote aantal misteries, in de Nederlanden opgevoerd, is overgebleven. Dat aantal is zonder eenigen twijfel verbazingwekkend geweest. De Verrisenisse, die in 1479 te Deinze werd vertoond, zal wel hetzelfde misterie zijn als dat, hetwelk daar in 1400 is opgevoerd, alleen grooter en meer uitgewerkt, maar het drama was natuurlijk weer zeer verschillend van De Verrisenisse, die in 1411 en volgende jaren te Damme ten tooneele werd gebracht. Men mag gerust aannemen, dat elke stad en elk dorp van beteekenis, althans in de Zuidelijke Nederlanden, zijne eigen misteries bezat voor de groote kerkelijke feesten. En nu zijn slechts van enkele plaatsen de stadsrekeningen uit de 14de en 15de eeuw bewaard gebleven; o.a. missen wij de bescheiden uit al de groote Vlaamsche steden en moeten ons tevreden stellen met de enkele opgaven, die boven zijn meegedeeld. Men zou het ons bekende totaalcijfer der vertooningen althans met 100 moeten vermenigvuldigen, | |
[pagina 32]
| |
om eenigszins een denkbeeld te geven van de liefde voor misteries, die in de latere Middeleeuwen zoowel spelers als toehoorders bezielde. En dat is niet vreemd. De kring van denkbeelden, waarin men leefde, was zeer beperkt, en nu zag men het belangrijkste, dat men geleerd had, op levendige wijze vertoonen met al de pracht, waarover de geestelijkheid, geestelijke broederschappen en andere corporaties konden beschikken. Zoo ooit, dan was bij dit genre van dramatische poëzie het aangename gepaard aan het nuttige. De toehoorders werden gesticht, zij kregen aanschouwelijk onderwijs in de bijbelsche geschiedenis en zij vermaakten zich kostelijk. Het eigenaardige van deze dramatische poëzie is, behalve de bepaalde soort van onderwerpen, het wonderbaarlijke, de dikwijls lange duur der handeling van het drama en het groot aantal plaatsen, waar die handeling speeltGa naar voetnoot1). Het wonderbaarlijke en bovennatuurlijke is overal in het misterie en vormt er den grondslag van. Hemel- en helbewoners grijpen voortdurend in bij het leven en de lotgevallen der menschen op aarde. ‘De grond van elk misterie is altijd het lot eener menschelijke ziel, of van het menschdom in zijn geheel, die de duivel aan God betwist.’ Wat den tijd der handeling betreft, omvat het misterie somtijds duizenden jaren; het aantal plaatsen, waar de handeling speelt, is zeer groot; het aantal personen, dat optreedt, somtijds onbeperkt. Naast het wonderbaarlijke en bovennatuurlijke staat dikwijls eene zeer platte schildering van het dagelijksch leven, waarbij het comische volstrekt niet is uitgesloten. De meeste misteries worden ingeleid door een proloog, die eene aanroeping bevat van God, Christus of Maria, de aanleiding meedeelt voor de opvoering en den korten inhoud van het stuk opgeeft. Aan het slot van den proloog vindt men eene aansporing om te zwijgen en te luisteren. De misteries waren niet in bedrijven en tooneelen verdeeld, de grootere echter in dagen. De Passie Ons Liefst Heeren, in 1505 voor het eerst te Oudenaarde vertoond, duurde vier middagenGa naar voetnoot2), de zeven bloedsturtinghen van Onsen Heere, in 1524 in dezelfde stad opgevoerd, twee dagenGa naar voetnoot3), dhistorie van den eersten doetslaghe, ghesciet tusschen Cayn ende Abel (1531) nam ‘twee achternoenen’ in beslagGa naar voetnoot4), Joseph den Droomer (1532) was in twee deelen verdeeld en werd op twee achtereenvolgende dagen gespeeldGa naar voetnoot5), enz. Van de zeven bliscape van Maria, die één afgerond geheel vormden, werd er jaarlijks slechts één ten | |
[pagina 33]
| |
tooneele gebracht. Het valt trouwens te betwijfelen, of in de Nederlanden sommige misteries zulk een reusachtigen omvang hebben gekregen als in Frankrijk; van een paar Fransche misteries wordt nl. bericht, dat de opvoering niet minder dan 40 dagen duurdeGa naar voetnoot1). Het misterie eindigt met een epiloog, in de drie drama's die wij over hebben ‘na prologhe’ of ‘conclusie’ genoemd. Deze bevat eene opwekking tot deugd en meermalen eene ‘captatio benevolentiae’ voor de spelers; het slot is altijd stichtelijk. Dat in vele misteries allegorische figuren voorkomen, zagen wij boven; uit dat feit kan men het ontstaan der moraliteiten verklaren. Bijna al de personen van Het spel van de V vroede ende van de V dwaeze maegden dragen b.v. de namen van menschelijke eigenschappen en gewaarwordingen. Anachronismen zijn niet zeldzaam; Vergilius en een bisschop passen b.v. weinig in de omgeving, waarin zij hier geplaatst zijn. Comische figuren komen in onze misteries weinig voor; alleen de duivels spelen nu en dan de rol van clown met hunne vreemde uitroepen en bokkesprongen. ‘Evenals in het geheele leven der Middeleeuwen deden zij ook hier lachen en maakten zij bang. Men jouwde hen uit en vreesde hen. Het was de eeuwig verwonnene, steeds herboren na zijne schande en zijne nederlaag, om een onbeslisbaren kamp tegen den mensch te hernieuwen. Men wreekte zich, door hem te bespotten, wegens den haat en den angst, die hij inboezemde, maar men lachte om hem, evenals een bang kind, trillend van angst, in de duisternis lacht om spoken. De man uit het volk lachte om hunne afschuwelijke horens, hunne zwarte gezichten, hunne gespleten hoeven, maar hij meende toch achter hen Lucifer te zien, die hem bespiedde en het gunstig oogenblik afwachtte, dat hij eene groote zonde bedreef, om hem in de hel te sleepen’Ga naar voetnoot2). De enkele comische tooneeltjes benadeelen echter evenmin den hoogen ernst der misteries als de aardigheden van den zot het tragische in de meesterwerken van Shakespeare. | |
III. Heiligenspel en mirakelspel.Naast de misteries kwamen al spoedig de heiligenspelen op. Het aantal heiligen der katholieke kerk had zich allengs zeer uitgebreid; de eerbied, hun bewezen, was groot en het aantal kerkelijke feestdagen, aan hen | |
[pagina 34]
| |
gewijd, nam steeds toe. De geschiedenis van hun leven, van hun strijd en lijden voor het geloof was niet alleen in deftig Latijn opgeteekend, maar zij waren ook de helden geworden van allerlei volkslegenden. Het is dus niet vreemd, dat zij, naast Jezus en Maria, ook de helden werden der dramatische poëzie. De drama's, in welke zij de hoofdrol vervulden, werden dikwijls opgevoerd op hun naamdag in of bij de kerk, die aan hen was gewijd. Somtijds ook werden zij vertoond door eene geestelijke broederschap, die den heilige tot patroon had. De titels van verscheidene heiligenspelen zijn ons bekend uit oude stadsrekeningen. In 1409 werd te Thielt De passie van Sente Aechten vertoond, in 1494 de Hystorije van Sente Gommaren, in 1510 het spel van Sente Pieter, in 1519 het Spel van Sente Godelieve, in 1520 het Spel van mijn heere Sente Sebastiaen, in 1524 en 1543 de Legende van Sente Corijn (Quirinus), in 1527 en 1547 de Legende mijns heeren Sente JoorisGa naar voetnoot1). In 1441 speelde men te Lier tspel van Sinte Barbelen, in 1442, 1462, 1475, 1479 en 1480 Ste Gommares spel, in 1547 van EmerentianaGa naar voetnoot2). Te Oostduinkerken werd in 1451 de Passie van St. Sebastiaen opgevoerdGa naar voetnoot3), te Deinze in 1483 van Sente MargrietenGa naar voetnoot4), te Leuven in de St. Jacobs-kerk in 1483, 1485 en 1486 een St.-Jacops spelGa naar voetnoot5), te Mechelen in 1494 van St. RombautGa naar voetnoot6), te Oudenburg in 1499 het spel van Sinte AernoutGa naar voetnoot7), te Veurne in 1550 de legende en de passie van Sinte GodelieveGa naar voetnoot8), enz. Andere drama's hadden een of ander mirakel, meestal van Maria, tot onderwerp. In 1427 werd te Oudenaarde gespeeld van den miracle van CambroenGa naar voetnoot9), in 1450 te Thielt 't spel van den Smet (smid) van CambroenGa naar voetnoot10) en in hetzelfde jaar te Eeclo de Miracule van Onser Vrauwen van CameroeneGa naar voetnoot11), dat ook in 1561 te Mechelen werd opgevoerdGa naar voetnoot12); in die mirakelspelen werd dus dezelfde stof behandeld. In 1436 voerde men te Deventer een Teofilus Spull opGa naar voetnoot13), in 1483 te Deinze het spel van ThehouffelluseGa naar voetnoot14). Een Spel van den Helighen Cruce werd in 1505, 1541 | |
[pagina 35]
| |
en 1542 te ThieltGa naar voetnoot1) en in 1558 te Rousbrugge-Haringhe opgevoerdGa naar voetnoot2), een Spel vande Invencio vanden Heleghen Cruce in 1521 te ThieltGa naar voetnoot3), misschien hetzelfde als dat van 1505. Ook het aantal heiligen- en mirakelspelen is, evenals dat der misteries, zeer groot geweest, vooral in de Zuidelijke Nederlanden, die tijdens de Middeleeuwen de Noordelijke op elk gebied, ook op dat der letterkunde, ver vooruit waren. Wat er van deze soort van drama's tot ons is gekomen - twee heiligenspelen en twee mirakelspelen - is van vrij jongen datum, maar het geeft ons toch een duidelijk beeld van den bouw en de samenstelling dezer stukken. Een scoon spel van Sanct Jooris is ons overgeleverd in een handschrift uit de eerste helft der 16de eeuwGa naar voetnoot4); óf het spel is ouder, óf het is zeker niet in eene groote stad vertoond, want het is wel heel eenvoudig. Een koning en eene koningin uiten de droevigste klachten; een draak ‘vul van tempeeste’ teistert het land en verslindt de bewoners; door hem hebben ‘meer dan dusent dlijf verlooren’. Er is besloten, ‘dat men daghelicx tlot werpen soude’, wie den draak geofferd zal worden, en nu is dat lot aan de eenige dochter van het vorstenpaar ten deel gevallen. Klagende brengen de ouders hun kind, dat ‘een onnosel lammeken’ meevoert, weg en nemen afscheid van haar, terwijl het meisje hun moed inspreekt. Als de ‘Maghet’ en het lammetje ‘verbeiden die bitter doot’, treedt Sinct Jooris op; hij bidt, ziet het meisje, spreekt haar aan en hoort, waarom zij daar wacht. Wanneer zij ‘Christum diende ende heerde’, dan zou zij wel beschermd worden, zegt Sinct Jooris en vertelt haar iets van het Christendom en van zich zelf. Het meisje roept nu God en Maria aan, Jooris bidt eveneens, overwint den draak en bindt hem met een ‘gordelken’. Nu keeren zij samen terug naar den ‘Coninck’ en de Moeder, die vol vreugde het Christendom omhelzen. Het spel telt slechts 297 versregels. Het Spel van Sint TrudoGa naar voetnoot5) is tusschen 1533 en 1558 geschreven door Christiaen Fastraets, een monnik, die te Leuven woondeGa naar voetnoot6); het heeft de levensgeschiedenis van een Luikschen edelman uit de 7de eeuw tot | |
[pagina 36]
| |
onderwerp. Het spel is in twee deelen verdeeld, die in twee achtereenvolgende jaren werden vertoond. In het eerste deel ziet men het doopen van Trudo, den zoon van Wilboldus, graaf van Haspegouwe, daarna het bouwen van eene kerk door hem in zijne jongelingsjaren, terwijl Iesabel, ‘een quaet wyff’ dat tracht te verhinderen, doch met blindheid gestraft en door een gebed van Trudo weer genezen wordt. Dan beveelt God door een engel Trudo naar Remaclus, den bisschop van Tongeren, te gaan, die hem naar Glodulphus, bisschop van Metz zendt. In die stad doet Trudo afstand van zijn vermogen aan eene kerk en neemt zich voor priester te worden. - De wijding tot priester wordt in het tweede deel zeer uitvoerig vertoond. Vervolgens reist Trudo naar Tongeren en vandaar naar Haspegouwe, ‘daermen d'affgoden noch viert’, om er het Christendom te prediken. Velen laten zich bekeeren en zelfs edellieden trekken het geestelijke kleed aan. Trudo doet wonderen en sterft; de engelen ‘singhende, houden syn ziele tusghen hun handen, dats te wetene een clyn kindeken, ghemaeckt oft levende waer, heel bloet en naeckt’. De duivels Lucifer, Baalberith en Leviathan, vooral de twee laatsten, spelen in het spel eene belangrijke, voor een deel comische, rol. Zij verschijnen telkens ten tooneele, stoken iedereen op tegen Trudo, schelden elkaar uit, vechten samen en geven daardoor eene zeer gewenschte afwisseling van de lange gebeden en plechtigheden. Evenals in de misteries doen ook in deze spelen de duivels hun best, om de belangstelling der toeschouwers levendig te houden. Hetzelfde doel streven zij na in tspel vanden Heiligen Sacramente vander NyeuwervaertGa naar voetnoot1), waar zij ‘Sondich Becoren’ en ‘Belet van dueghden’ heeten. De dichter van het spel, dat o.a. in 1500 op Sint Jan te Breda werd vertoondGa naar voetnoot2), heette Smeken; het stuk heeft den volgenden inhoud. Jan Bautoun, die aan het spitten is, vindt onder den grond het sacrament; als hij het opraapt, gaat het bloeden en hij laat het van schrik vallen. Een paar vrouwen, die dat gezien hebben, waarschuwen den ‘Prochiaen’ en deze brengt het naar de dorpskerk. De advokaat Macharius, door den bisschop van Luik gezonden, gelooft niet aan het wonder, maar als hij het sacrament vijf malen met een ‘griffie’ heeft aangeraakt, begint het uit vijf wonden te bloeden. Een Brabantsch ridder, Here Wouter van Kersbeke, wordt met zijn gevolg na hevigen strijd gevangen genomen door de ‘Sarazinen’; zij moeten er met boonen om loten, wie van hen het eerst verbrand zal worden. Heer Wouter | |
[pagina 37]
| |
roept het sacrament aan en trekt den witten boon; zijn schildknaap wordt gedood. Spoedig kan hij naar Brabant terugkeeren en het sacrament dank zeggen voor zijne redding. Jonker Jan grave van Nassouwen, krijgt van den bisschop van Luik het verlof ‘te doen halene dat heilich Sacrament’ naar zijne stad Breda, waar het allerlei wonderen doet. De voorstelling van den strijd tusschen den ridder en de Sarracenen met hun voortdurend aanroepen van ‘Mamet’ voert den toeschouwer geheel en al in de ridderlijke omgeving der helden van de abele spelen. Hoe vreemd ook tspel vanden Heiligen Sacramente in elkaar is gezet, toch zal het door de afwisseling van tooneelen en het schilderen van plaatselijke toestanden te Breda zeker zeer zijn toegejuicht. Een tweede mirakelspel is Mariken van Nimmegen, dat ons echter in eene jongere redactie ter hand is gekomen dan het stuk oorspronkelijk had en wel in den vorm van een volksboek uit het begin der 17de eeuwGa naar voetnoot1). In dat volksboek is waarschijnlijk één en ander uit het oorspronkelijke stuk weggelaten en is daarvoor proza in de plaats gekomen, dat den indruk maakt van verklaring of tooneelaanwijzing, maar in elk geval is verreweg het grootste gedeelte van den dialoog in verzen bewaard gebleven. Dat die verzen niet al te zeer afwijken van die in het oorspronkelijke spel, daarvoor staat de taaie levenskracht van volksboeken ons borg. De geschiedenis van Mariken speelt ‘in den tijden, dat Hertoch Arent van Gelre te Grave gevanghen wert gheset van sijnen sone, Hertoch Adolf’, dus in 1465 en volgende jaren; het spel zal ongeveer in 1500 zijn gedicht. Heer Gijsbrecht, een devoot priester, die in de buurt van Nymegen woont, zendt zijn nichtje Mariken naar de stad om inkoopen te doen. Als het meisje hare boodschappen heeft gedaan is het avond geworden en te laat om terug te keeren; zij vraagt hare moei, die in de stad woont, of zij bij haar mag overnachten, maar de feeks weigert en scheldt haar uit. Schreiende verlaat Mariken de stad en zinkt wanhopig neer bij eene heg: ‘Comt nu tot my en helpt my beclagen,
God oft den Duyvel, het is my alleleens.’
| |
[pagina 38]
| |
Natuurlijk wordt die noodkreet gehoord door ‘den Vyant, die altijt zijn stricken ende netten spreyt’; hij spreekt Mariken aan en belooft, als zij met hem gaat, haar te zullen leeren ‘De seven vry consten: musycke, retorijcke,
Logica, grammatica, en geometrie,
Arithmetica ende Alchimisterie.’
De duivel noemt zich Moenen en Mariken vreest wel, dat hij ‘de Vyant van der hellen’ is, en heeft er erg veel tegen, haar naam in Emmeken te veranderen en te beloven, dat zij zich niet meer zal ‘segenen’, maar zij gaat toch met Moenen mee naar's Hertogenbosch, ‘daer sy sommige dagen bleven, terende seer rijckelijc’. Heer Gijsbrecht informeert te Nymegen, waar zijn nichtje gebleven is, en wordt onvriendelijk behandeld door zijne zuster. Deze maakt zich vervolgens zoo boos, omdat de oude hertog uit de gevangenis ontslagen is, dat zij zich, op aansporing van den duivel, dien zij aanroept, doodt. Moenen en Mariken reizen naar Antwerpen; in eene herberg, waar zij met anderen zitten te drinken - een aardig tooneeltje - wordt door toedoen van Moenen één der gasten gedood en ook verder wordt er door hem allerlei kwaad bedreven. Zoo gaan er zes jaren voorbij, waarin ‘wtermaten veel quaets door hen geschiede’, en Mariken, die somtijds gewetenswroeging heeft, weet Moenen te overreden, naar Nymegen terug te keeren. Zij komen daar aan op ‘Ommegancx-dach’, terwijl ‘tspel van Mascheroene’, een wagenspel, wordt opgevoerd. Mariken wil, zeer tegen den zin van Moenen, het spel zien; zij ‘wert haer sondich leven bedenckende’ en, als Moenen haar mee wil nemen, weigert zij en blijft luisteren. Dan grijpt hij haar aan, draagt haar in de lucht ver boven de huizen, ‘dattet haren oom ende alle die lieden saghen’, en werpt haar op den grond, om haar te dooden. Menschen komen toeloopen; heer Gijsbrecht herkent zijne nicht en Mariken vertelt hem hare lotgevallen en haar voornemen, om zich te beteren. Gijsbrecht tracht voor haar absolutie te verkrijgen, maar geen priester durft haar die geven; hij reist met Mariken naar Keulen, terwijl Moenen den reizigers allerlei hinderpalen in den weg legt, maar ook de bisschop kan haar niet helpen, ‘want die sonden so onmenschelijc ende groot waren’, en dan wordt de tocht naar Rome aanvaard. Mariken biecht den paus hare zonden en deze zegt tot haren oom: ‘Siet, daer sijn dry ysere ringhen;
Den meestenGa naar voetnoot1) suldy haer sluyten om den hals,
Die anderen, sonder meer gheschals,
Sluyt aen haer armen, vast ende strangheGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 39]
| |
Ende die ringhen moet sy draghen so langhe
Tot dat sy versleten sijn, of dat se van selfs afvallen,
Dan worden haer sonden vergheven met allen.’
Mariken reist terug, wordt non in een klooster te Maastricht en leeft ‘so heylichlijc’, dat een engel haar, terwijl zij slaapt, de ringen afdoet. Mariken van Nimmegen is, zelfs in den verminkten vorm, waarin het tot ons is gekomen, een zeer belangwekkend en zeer onderhoudend mirakelspel, vol levendige tooneeltjes. Het verschilt in zooverre van andere drama's van dien aard, dat de duivel, Moenen, wiens naam misschien van daemon is af te leiden, er eene grootere rol in speelt, al komt ook zijn conversitietoon overeen met dien van Baalberith, Leviathan, ‘Sondich Becoren’ en ‘Belet van dueghden’. In het drama zelf, zooals het ons is overgeleverd, komen geene hemelsche personen voor -waarschijnlijk echter in het oorspronkelijke stuk een engel aan het einde - maar zij treden wel op in het wagenspel, waarvan men een gedeelte ziet vertoonen. Over dit spel van Mascheroene nog een enkel woord. Op twee plaatsen is een fragment er van in het heiligenspel ingelascht en wij hebben hier zeker één der oudste voorbeelden van het vertoonen van een drama in een drama. Masscheroen, ‘Advocaet van Lucifer’, vraagt God (d.i. Christus), waarom deze een misdadig mensch vergiffenis schenkt, wanneer hij berouw heeft, terwijl ‘arme geesten, die noyt en misdaden, Dan met eenen gepeyse cort, Sijn daeromme in den afgront gestort.’ God antwoordt, dat het berouw moet komen vóór den dood. Vroeger was er rechtvaardigheid, meent ‘Lucifers Procureur’, maar nu wordt elke misdaad vergeven. God antwoordt, dat zijn dood daar de oorzaak van is. Maria wil, dat God meer boden van ongeluk zal zenden, maar God zegt, dat de menschen ‘hoe meer sy geplaecht sijn, hoe sy meer wreedenGa naar voetnoot1)’. Masscheroen dringt aan op ‘consent’, om de menschen voor hunne misdaden te kastijden, en God denkt er over, dat te geven, terwijl Maria hem er van wil terughouden. Dat is in het kort de inhoud van het tusschenspel. Tot welke rubriek tspel van Mascheroene, dat zijn naam aan een duivel ontleent, behoort, is moeilijk te zeggen. De wetenschap, dat een apel van denzelfden titel in 1475 op den derden Paaschdag te Deinze is vertoondGa naar voetnoot2), brengt ons niet veel verder. Wel is Maskaroen - de naam schijnt aan het Italiaansch te zijn ontleendGa naar voetnoot3) - de procureur van den | |
[pagina 40]
| |
duivel, één der hoofdpersonen in een paar der vele Satansprocessen, die in middeleeuwsche gedichten zijn beschreven en komt hij o.a. voor in Maerlant's MerlijnGa naar voetnoot1). Het heiligenspel en het mirakelspel bewegen zich in een geheel anderen kring dan het misterie. In het misterie worden de lotgevallen en het lijden van Jezus en Maria voorgesteld, grijpt God telkens in als de grootsche macht, die alles bestuurt en regelt, en wordt de toeschouwer door het zien en hooren der bijbelsche figuren uit het Nieuwe en Oude Testament verplaatst in eene wereld, die hem in alle opzichten van heiligen eerbied en ontzag vervult. Maar in mirakel- en heiligenspel treden voor het meerendeel menschen op van vleesch en bloed, menschen van dezelfde beweging en uit dezelfde kringen als de toeschouwers van het spel. Alleen het wonderbaarlijke van het ingrijpen eener goddelijke macht en het moedig lijden der geloofshelden geeft aan deze spelen den stempel van het godsdienstig drama. Maar naast dat belangrijke verschil is er overeenkomst tusschen beide genre's in de wijze van behandeling. In beiden is het de godheid, die het verloop der geheele handeling bepaalt en ten einde brengt, in beiden speelt de ‘duvelrye’ dezelfde deels helsche, deels comische rol. En terwijl, zooals wij boven zagen, het misterie zich niets bekreunt om tijd en plaats, behoeft het heiligenen het mirakelspel in dat opzicht niet voor de oudere zusters te wijken, daar toch ridder Wouter van Kersbeke ‘met sinen knechten toech in Pruychen, om Gods lachterGa naar voetnoot2) te helpen wreken’ op Mohamedaansche Sarracenen, en heer Gijsbrecht, de devote priester, uitroept: ‘Och, Atropos, comt en doorschiet mijn lichte!’ | |
IV. Stomme vertooning, processie- en wagenspel, vasten-avondspel, het feest van den ezelpaus.Reeds voordat misteriespelen werden opgevoerd, was het de gewoonte somtijds stomme vertooningen op straat of op een plein ten beste te geven. Meestal gebeurde dat bij groote feesten, bij den intocht van een vorst, de geboorte van een troonopvolger, het sluiten van een eervollen vrede, enz. Ook dan ontleende men de onderwerpen voor zulke vertooningen aan het Oude en Nieuwe Testament; de allegorie was nog weinig bekend en weinig begrepen, de classieke oudheid met hare goden en heroën nog minder, de groote figuren uit den bijbel daarentegen | |
[pagina 41]
| |
stonden het volk, met zijn onwrikbaar geloof en bij zijn nauwgezet vervullen der kerkelijke plichten, voortdurend voor den geest. Het is dus niet vreemd, dat ook de wereldsche feesten opgeluisterd werden door bijbelsche voorstellingen. Wanneer dus een of ander groot feest werd gevierd, dan verrezen er op pleinen of op de hoeken van straten estrades, die met meer of minder zorg versierd werden en waarop een feit uit de bijbelsche geschiedenis plastisch werd voorgesteld. Meestal was het eenvoudig een tableau vivant; somtijds echter werden bij de vertooning enkele woorden gesproken. Die stomme vertooningen werden spel genoemd. Vooral bij de levenslustige en prachtlievende Vlamingen waren zulke stomme vertooningen zeer geliefd en hunne kronieken en stadsbeschrijvingen maken er dikwijls melding van. Het is echter te betreuren, dat bij de oudste vertooningen van dezen aard niet vermeld is, wat zij voorstelden. Wij lezen, dat zij gediend hebben, om in 1301 den intocht van Philips den Schoone te Gent en in 1329 het bezoek van Margaretha aan dezelfde stad op te luisterenGa naar voetnoot1), en dat zij in 1432 getuigden van de vreugde over de geboorte van den eersteling van Karel den GoedeGa naar voetnoot2), maar van de voorstellingen zelve weten wij niets af. Uit de 15de eeuw zijn de berichten uitvoeriger; o.a. is de intocht van Philips den Goede te Brugge in 1440 en te Gent in 1458 met groote nauwkeurigheid te boek gesteldGa naar voetnoot3) en zijn door den kroniekschrijver vele bladzijden gewijd aan de beschrijving der versiering van de stad en aan die der stomme vertooningen. Te Brugge werd ‘minen gheduchten heere’ aan de Kruispoort o.a. ontvangen door ‘een personagie van Sent Jan Baptiste, wandelende in eene woestine’, die daarna vooruit ging, het volk toeroepende: Parate viam Domino. Philips reed voorbij eene ‘stellagie’, waarop stond ‘eene historye van Sent Job, sittende naest eene messine (mesthoop), ende was een levende persoen’, voorbij eene andere stellage met zingende profeten, die elk eene rol met Latijnsche woorden in de hand hielden, voorbij ‘de offerhande van Abraham, van Ysac, sinen sone’, voorbij ‘de historie van der coninginnen Hester, daer soe biddende was den coninc Assuwerus’, ‘de historye hoe dat Maria Magdalena quam ten huuze van Symoene, ende dwoech (veegde) de voeten van Onsen Heere’, ‘de gheboerte van Onsen Heere Jhesu, ende de blijsscap van den herderkens’, ‘de historye van Sente Dominicus’ en die van Zacheus, | |
[pagina 42]
| |
voorbij eene eerepoort, ‘waer up dat waren meenichte van schoene, ‘jonghe maghden’, die juichten en zongen, terwijl David boven op de poort zat ‘in eenen setele’, voorbij ‘de drye werken van ontfarmherticheeden’, voorbij Joachim en Anna, Sint Pieter, ‘de verryzenesse van Onsen Heere’ en ‘de transfiguratie van Onsen Heere’. De fonteinen van wijn en melk, ‘de zwemmende meerminnen ende zeeridders’, de ‘keemel, daer up sittende een moer sarrazijnssche wyze, houdende in sijn handt eene flassche waer uut dat liep wijn’, passen volgens onze begrippen weinig in deze bijbelsche omgeving. Nog prachtvoller en uitgebreider waren de vertooningen bij den intocht van den vorst te Gent in 1458; ‘de goede lieden van der wet’ hadden dan ook vele prijzen uitgeloofd, o.a. ‘soe wat gheselschepe ten blyden incomene van minen gheduchten heere, sijn figure netst toeghen (vertoonen) ende doen soude, de stellagien met gordinen omhanghen, verdecken ende andersins bet verchieren, soude winnen eenen Leeu van V schellinghen grooten’Ga naar voetnoot1). De stellages, waarop ‘een pauwelioen daer in een prophete met eenen langhen barde’ en met eene rol in de hand, waren nog talrijker dan die met heraldische wapens. De verloren zoon, David en Abigaïl, Jezus met Johannes en Petrus, ‘die maniere maecten van visschene’, Salomo met de koningin van Saba, en Gideon werden afgewisseld met ‘Gayus, den keyser van Roeme, die was d'eerste stichtere van Gend’, terwijl ‘voer hem knielde Marcus Tulius’, met Pompeius, ‘wylen Capithein van Roeme’, voor wien ‘de coninc van Hermenyen (Armenië) ende drye van sinen Edelen, rykelic gewapent met harnassche van schilderyen naer der Sarrasienen maniere’ geknield lagen, met ‘een groet rueze met eender vreesselyker wapene in de handt, die gehieten was Mars’ ‘ende neven hem stont een zwart Leeu, ghemaect up eenen levenden man roerende ende briesschende ghelijc den leeu.’ Maar de belangrijkste versiering was eene stellage, 50 voet lang en 38 voet breed, in drie verdiepingen afgedeeld, bekleed met blauw laken en van voren gesloten met witte gordijnen. Op de bovenste verdieping was ‘een gulden troen, daer in 't personnagie van God den Vadre’, naast hem Maria, verder Johannes de Dooper en twee koren van engelen, ‘die maniere maecten van speelene up orghelen ende anderen veele diversschen instrumenten van musiken’, wanneer de gordijnen open waren, en als deze ‘toegheschuuft waren, altoes singhende ende speelende zeere melodieuzelijc ende ghenouchlijc.’ Op de tweede en eerste verdieping stonden zeer vele patriarchen en profeten, ‘confessoren ghecleedt als bisschoppen’, heiligen, waaronder ‘Sente Gandolf, | |
[pagina 43]
| |
wylen hertoghe van Bourgognen’, ‘jonghe maghden met schoenen hanghenden hare’, apostelen, heremieten, martelaars en pelgrims. Midden tusschen ‘de vorseide personnagien stont eenen schoenen outaer’ en daarop ‘eene figuere van eenen Lamme ghemaect naer dlevende’; rondom het altaar stonden eenige engelen en ‘up de figure van den vorseiden Lamme, ende up elc van den vorseiden anderen staten, waren gemaect, comende ende sprutende uut der personnagie van God den Vader, rayen (stralen) in midden den welken scheen vlieghende eene schoene witte duve, in manieren van den Heylighen Gheest, de selve duve houdende een rolle daer in dat ghescreven stont: Repleti sunt omnes Spiritu sancto’. Voor de stellage was eene fontein, ‘daer uut dat drye gorgelen liepen met wine’. Dergelijke vertooningen werden ook gegeven ter eere van Karel V, wanneer hij een plechtigen intocht hield in zijne getrouwe Vlaamsche en Hollandsche steden. Luisterrijk was zijne ontvangst te Brugge in 1515Ga naar voetnoot1) en ook te Middelburg in hetzelfde jaar. Op twaalf stellages op de hoeken der straten, waar de stoet door kwam, waren voorstellingen van Adam en Eva, van David na de overwinning op Goliath, van David en Abigaïl, van Amasa, vermoord door Joab, van Salomo, die door zijne moeder gekroond wordt, van Joab, bij het altaar gedood, van Salomo's rechtspraak, var de komst der koningin van Saba te Jeruzalem, van de inneming van Jeruzalem door Nebucadnezar, van Balthazar in vreugde en van zijn dood, van de veroordeeling en de redding van Susanna, van Daniël, die weigert den afgod Bel te aanbiddenGa naar voetnoot2). De gewoonte, om bij dergelijke feesten feiten uit de bijbelsche geschiedenis in tableaux vivants voor te stellen, is jaren lang in zwang gebleven. Toen Prins Maurits in 1594 Amsterdam bezocht, was op den Dam een tooneel opgeslagen, waarop de strijd tusschen David en Goliath werd vertoond; de schepen Frans Volkertsz. Coornhert stelde Saul en de bekende schilder Jacob de Ghein David voorGa naar voetnoot3). Maar in dien tijd hadden de classieke oudheid en de allegorie de bijbelsche figuren reeds bijna geheel uit de stomme vertooningen verdrongen. Niet alleen bij wereldsche feesten werd de bijbelsche geschiedenis in tableaux vivants voorgesteld; dat geschiedde ook bij kerkelijke plechtigheden, | |
[pagina 44]
| |
o.a. bij processies. In sommige plaatsen werd het nl. gewoonte om, wanneer eene processie voorbijtrok, stomme vertooningen te geven ‘up eenen schavaute’. Dat geschiedde te Oudenaarde sedert 1412Ga naar voetnoot1). In diezelfde stad werd ook sedert 1505 om de zeven jaren in de Paaschdagen een ‘figuerlic spel ende vertooch’ van de Passie ten beste gegeven en in 1552 ‘figuerlicken vertoocht’ het leven van Johannes den Dooper in de woestijn, waarop in 1554 volgde ‘tspel van den wijngaert, ende tsteenen van Naboth den ysraeliet’Ga naar voetnoot2). In Den Bosch werd in 1515 en later in den nacht tusschen Witten Donderdag en Goeden Vrijdag op het Sint-Jans-Kerkhof ‘onder het sermoon’ de Passie in figuren voorgesteld, somtijds ook in de Paaschweek over dag op de marktGa naar voetnoot3). Maar het meest maakte men gebruik van stomme vertooningen in de processies. Oudtijds waren de processies statig, maar eenvoudigGa naar voetnoot4). De priesters begaven zich onder het zingen van litanieën van de eene kerk naar de andere, terwijl crucifixen, vaandels en relikenkassen in den stoet werden meegevoerd. Langzamerhand namen ook vereenigingen van leeken deel aan den optocht en de stoet werd niet alleen grooter, maar ook luisterrijker. Dat was in het bijzonder het geval met de processie op den Heiligen Sacramentsdag, door eene bul van paus Clemens V in 1316 ingesteld en spoedig overal gehouden. Te Amsterdam gingen op dien dag de gilden met hunne banieren en de beelden hunner heiligen vooraan in den stoet, gevolgd door meisjes en jongelingen, die bijbelsche personen voorstelden, en door kinderen, die als engelen en duivels waren uitgedost. Dan kwamen de schutters in hun harnas, de schoolknapen in witte koorkleederen, de minderbroeders en vele boetelingen, geheel en al in een wit laken gehuld, dat ook hun hoofd bedekte. Een priester droeg het hoogwaardige in een prachtigen monstrans en de vier burgemeesters der stad droegen den baldakijn, waaronder hij voortschreed. Raadsleden en muziekanten sloten den stoet. In de laatste jaren der 14de eeuw bracht men een nieuw element in deze optochten. In 1398 waren er wagens bij de processies te Antwerpen, waarop stomme vertooningen werden gegevenGa naar voetnoot5). In 1409 gaven de minderbroeders te Oudenaarde stomme vertooningen op sleden, die zij | |
[pagina 45]
| |
zelf in de processie voorttrokken. De bijbelsche figuren op de sleden hielden eene rol in de hand, waarop eene spreuk was geschrevenGa naar voetnoot1). Te Bergen op Zoom werden in 1413 wagens gebruikt bij den ommegangGa naar voetnoot2). Het duurde niet lang, of wagens kwamen in vele groote processies voor. In de groote steden werden zij door een schilder versierd en beschilderdGa naar voetnoot3), in kleinere plaatsen werden zij met ‘kanefas’ of met ‘tapytkleeren’ behangenGa naar voetnoot4). En er waren dikwijls vele wagens noodig voor al de stomme vertooningen bij de processie. In den ommegang op den H. Sacramentsdag, zooals hij in de eerste helft der 15de eeuw te Antwerpen werd gehouden, werden de besnijdenis van Christus, de kerstnacht met de drie koningen, de 10 maagden met de lampen, het heilige graf met de drie Maria's, de geschiedenis van Constantijn den Groote in drie tafereelen, de offerande van David, het paradijs en Sint Joris met den draak op wagens vertoond, terwijl ‘de santen ende santinnen in Brabant’ ook drie voertuigen tot hunne beschikking haddenGa naar voetnoot5). De optocht, waaraan bovendien alle gilden, alle schutters, alle geestelijken en het geheele stadsbestuur deelnamen, werd te Antwerpen geregeld door den stadsschilderGa naar voetnoot6), in andere plaatsen dikwijls door den ‘homme à tout faire’, den schoolmeesterGa naar voetnoot7). Te Zwolle had in 1533 een ‘ommeganck ende spyll op Sencte Annendach’ plaats, waartoe 15 gilden meewerkten; elk gilde stelde eene groep voor. Die groepen waren ‘dat paradys myt Adam ende Eva, Goliath ende David myt de maechden, dat gulden kalff myt zyn toebehoer, de VII Sybillen, volbeyer (= ros beyart) myt zyn toebehoer, Sencte Annen spyll, de botschap ende visitatio, Bethlehem myt Herodes ende drie konynge, dat vrouken op den puth ende int averspyl (overspel), Uns Heren godt in den gaerden ende vanghen, de geyselynghe ende Kronynghe, Annas Caiphas ende Pylatus, den cruysdragher myt de Jofferen, de verrysenysse, Emaus.’ Dat alles was ‘int yrste geordiniert by Alerdt Brouwer ende Jasper van Holte van den Rade dairtoe geschickt’Ga naar voetnoot8). Niet altijd bleven de deelnemers aan den ommegang zwijgende personen. Van de ‘ghesellen, die te paerde reden’ in de processie van den H. Sacramentsdag, welke in 1442 te Oudenaarde werd gehouden, wordt | |
[pagina 46]
| |
vermeld, dat zij ‘dicht seiden vor onser Vrouwen’Ga naar voetnoot1). De schutters van Oostduinkerken, die in 1451 bij den ommegang ‘tocheden (vertoonden) ende speilden de Passie van Sinte Sebastiane’Ga naar voetnoot2), hebben zeker niet door een tableau vivant een enkel feit uit de geschiedenis van den heilige voorgesteld, maar gesproken en geacteerd. Dat is ook waarschijnlijk het geval geweest met de lieden, die in 1469 te Veurne waren ‘spelende ende toghende in de processie een spil van misterien’Ga naar voetnoot3). In 1532 en volgende jaren werden de rederijkers te Thielt, ‘tooghende diversche scoone tooghen ende spelende scoone Spelen’ op den H. Sacramentsdag, beloond; somtijds werd hun van stadswege wijn aangeboden, omdat zij ‘tooghen diversche scoone figueren ende spreken vele scoone loven (lofdichten) ter eeren van den Heleghen Sakramente’Ga naar voetnoot4). In 1561 had te Mechelen de jaarlijksche processie ter eere van den H. Rumoldus met groote plechtigheid plaats; ‘de Gildebroeders van de Peoene hadden het bestier in desen Ommegang, in den welcken verscheyde verbeeldtenissen waeren, als onder ander, de Verrysenisse van Christus, de Apostelen, Rumoldus, Libertus, de dry Marien, andere maegdekens, ende meer andere personagien die gestelt waren op Sledden, Wagens ende Peerden. Philippus Ghysemans, Facteur van de Peoene, hadde hier toe gemaeckt verscheyde geschriften, moraelen, gedichten, etc.’Ga naar voetnoot5). De stomme vertooningen van de processie zijn langzamerhand veranderd in voorstellingen met alleen- en samenspraken en met eenige actie. Wij bezitten nog den eenigszins bedorven tekst en de tooneelaanwijzigingen van een processiespel, dat in de eerste helft der 16de eeuw waarschijnlijk te Roermond geschreven en uitgevoerd isGa naar voetnoot6). Dits die manier ende die sprueke in der processie als men spelen wil, dat Maria getrouwt waert Joseph, zoo begint het handschrift. Voor de vertooning was noodig ‘eyn elterken (klein altaar) van styven leeder gemact of van holteren reyskens dat eyn luttel tempelechtig schynt te wesen. Ende op den altaer sal eyn syden cleyt of dwele hangen’. De personen van het drama zijn Maria, ‘Ysachaer die wybiscop’, Anna, ‘Abiachar die overste biscop’, twee engelen en Joseph; 10 of 12 ‘ioncferen die inden tempel wonende waren’ en eenige jongelieden zijn figuranten. Wanneer de bisschop ‘eyn gesneden gemaelde groete bloeyende roede’ ongemerkt | |
[pagina 47]
| |
in Joseph's handen heeft gegeven, ‘dan speelt men mit alreheide suyt geluyt mit groter vroude’. Als het huwelijk heeft plaats gehad en een engel de geboorte van Jezus heeft verkondigd, ‘dan sal Ioseph mit synre bloeyender roede voert gaen inder processie mit synen geselscap mit groter tryomphen’. Het geheele stukje beslaat nauwelijks drie bladzijden druk, maar het geeft een duidelijk beeld van processiespelen. Nog duidelijker wordt dat beeld door de uitvoerige beschrijving van de wijze, waarop nog in 1842 de beroemde processie te Veurne werd gehoudenGa naar voetnoot1), want wij mogen daaruit met voorzichtigheid conclusies trekken aangaande den aard van middeleeuwsche ommegangen. De tekst der woorden, in de processie te Veurne gesproken, telt niet minder dan 1704 versregels. Waarschijnlijk bleef dus de stoet nu en dan stilstaan, o.a. bij het raadhuis, waarvóór zich de stadsregeering had opgesteld, en hadden de deelnemers aan den optocht de gelegenheid, hunne rol voor te dragen. Als de engel, die den stoet opende, zijne 64 versregels had opgezegd, zette de optocht zich weer in beweging, maar kwam tot stilstand, wanneer de tweede engel de tribune bereikte, om er 40 versregels voor te dragen. Acht profeten te voet spreken na elkander eenige versregels uit. Na eenigen tijd volgt de stal te Bethlehem, voorgesteld op een wagen, die door vier boetelingen wordt getrokken; Jozef en Maria, bij de kribbe zittende in gezelschap van ‘een osseken en een ezelken’, houden eene samenspraak van 36 versregels. Vier herders, die de classieke namen dragen van Coridon, Tityr, Menalcas en Orpheus, spreken 84 versregels uit, de drie koningen, voorafgegaan door een engel en gevolgd door een Moor, 224, het hof van Herodes 148, enz. Het is niet vermetel te veronderstellen, dat processies in de 15de eeuw ongeveer op dezelfde wijze zijn gehouden en dat wij, lezende van ‘spelen ten ommeganck’, niet alleen aan stomme vertooningen mogen denken. De dag, waarop eene processie werd gehouden, was een ware feestdag. Duizenden menschen stroomden van heinde en ver toe, niet alleen als kijkers, maar ook als deelnemers aan de processie met versierde wagens, te paard of te voet. De oude stadsrekeningen bevatten tallooze posten van belooningen, gewoonlijk in wijn, aan feestgenooten van elders, die den ommegang kwamen opluisteren. Muziekanten, ‘trompers ende pipers’, werden overal gerequireerdGa naar voetnoot2) en bij verschillende afdeelingen van den stoet geplaatst; de klokken luidden, de musketten werden | |
[pagina 48]
| |
somtijds afgeschotenGa naar voetnoot1) en te Dordrecht werd zelfs in 1559 het zware geschut gelostGa naar voetnoot2). De ommegangen verloren hun eenvoud en statigheid; zij kregen een meer wereldsch karakter en bevredigden, evenals misterie en mirakelspel, niet alleen den godsdienstzin van het volk, maar ook den kijklust en den zin voor vroolijkheid. Ook hier waren ernst en scherts gemengd. Zwaarddansers en ‘cluppeldansers’ vertoonden hunne kunsten in den stoet en dikwijls wekten de duivels met hunne ‘schrikkelijke grijnzen’ en hunne bokkesprongen den lachlust op van het publiek. Bij de meeste processies waren allerlei voorstellingen, die in geen enkeI verband staan met de leer der katholieke kerk. Voor een deel zijn die voorstellingen te verklaren uit heidensche gebruikenGa naar voetnoot3), want reeds de Germanen kenden ommegangen, om zegen af te smeeken op het gewas, hagel af te weren, regen te verkrijgen, enz. De kerk, die deze oude gebruiken evenmin kon uitroeien als andere overblijfselen van het heidendom, heeft ze veranderd en vervormd. De geestelijken zelve plaatsten zich aan het hoofd van den stoet en Christus en Maria vervingen de oude goden. Op Helgoland b.v. was het de gewoonte, een wagen van Gertrûd, eene verpersoonlijking der godin Freya, in den optocht mee te voeren, maar Gertrûd werd verdoopt in de heilige Geertruide en de plechtigheid van den ommegang bleef met eenige wijzigingen bestaanGa naar voetnoot4). Kon de gewoonte, om afgodsbeelden in den stoet mee te voeren, niet worden uitgeroeid, het kruis ging althans vooraan en nam de eerste pIaats in. Zoo vertoonen vele processies eene eigenaardige mengeling van christelijke en heidensche gebruiken en treft men er naast vele figuren uit den bijbel andere aan, wier optreden in deze omgeving ons eerst volkomen onverklaarbaar schijnt. Op enkele daarvan zullen wij wijzen. De zwaardendans, een oud Germaansch gebruik, werd door vele jonge lieden beoefend. Naakt en vlug sprongen zij tusschen zwaarden en lanspunten door, lange messen wierpen zij omhoog en vingen ze op, zonder zich te bezeerenGa naar voetnoot5). Dit spel werd dikwijls op vastenavond vertoondGa naar voetnoot6), maar ook in de processie | |
[pagina 49]
| |
o.a. te BredaGa naar voetnoot1). Men noemde den zwaardendans ook wel ‘den dans der Macabeën’Ga naar voetnoot2). Een reus en eene reuzin komen ook meermalen voorGa naar voetnoot3), zelfs wanneer bovendien in den stoet Goliath werd gezien, die somtijds van teenen was gevlochtenGa naar voetnoot4). De reuzen stellen zoowel in de Germaansche als in de Grieksche mythologie een vroeger geslacht voor, dat ten onder is gegaan. Nog in de vorige eeuw werden zij meegevoerd in den optocht van den lord-mayor te Londen en thans ziet men hen nog bij optochten in Vlaanderen. Ook Sint Joris en de draak, die in vele ommegangen optraden, kunnen aan de Germaansche mythologie zijn ontleendGa naar voetnoot5). Daarentegen zijn de ‘Sarasijnen’ en Mooren eene herinnering aan de kruistochten, terwijl het ros Beyaert met ‘de vier Aemonskinderen tegens den Coninck van Vranckryk’Ga naar voetnoot6) een door volksboeken algemeen bekend geworden ridderroman in het geheugen terugriep. Een enkelen keer werden historische personen voorgesteld; bij de jaar-lijksche processie ter eere van O.L. Vrouw te Leiden moest iedere buurt van de stad één der graven of gravinnen van Holland ‘vuyt-brenghen’Ga naar voetnoot7). Sommige vertooningen in de processie waren alles behalve stichtelijk. Zoo besloot de magistraat van Maastricht in 1558 naar aanleiding van den ommegang van het H. Sacrament, ‘dat die Rhetorijkers huesselijck honne processie halden sullen sonder eenich dansspel inder voers. processie te halden, soe sy sullixs gedaen hebben, want daer mede dye processie seer verachtert wuerdt’Ga naar voetnoot8). De processies waren in het laatste gedeelte der Middeleeuwen eene uiting niet alleen van het godsdienstig, maar ook van het maatschappelijk leven onzer voorvaderen. In sommige plaatsen waren zij zeer talrijk - in 1501 werden er te 's Hertogenbosch 21 ommegangen gehoudenGa naar voetnoot9) - in andere steden zeer luisterrijk. In de Noordelijke Nederlanden waren de ommegang ‘van 't heilig hout’ te DordrechtGa naar voetnoot10) en die van ‘'t sacrament van der Nyeuwervaert’ te BredaGa naar voetnoot11) het meest beroemd. | |
[pagina 50]
| |
Na het houden der processie werd dikwijls een spel vertoond. In 1444 en volgende jaren werd te Oudenaarde in den namiddag van den H. Sacramentsdag ‘voor Heere ende Wet’ het spel ende dicht van den VII blommen van Onser Vrouwen opgevoerdGa naar voetnoot1). In 1444 werden te Lier belooningen geschonken aan de ‘gesellen die hier tspel speelden ten ommeganck ende oock 's morgens in de processie ginghen’, in 1477 aan hen, ‘die het spel speelden voor der heeren huys, ten ommegangh daghe’Ga naar voetnoot2). Te Thielt werd in 1545 op Sacramentsdag ‘'t sachternoens een schoon goddelic spel’ opgevoerdGa naar voetnoot3). In 1520 hielpen de rederijkers van Oostduinkerken mee aan de processie en maakten zich tevens verdienstelijk ‘spelende een spel van misterien na de noene’Ga naar voetnoot4). In 1453 was te Arnhem ‘gemaickt een steijger voir dat Raithus, daer men een spul op speulde, als onse L. Vrouwe gedragen was’Ga naar voetnoot5). In 1502 en 1503 werd na afloop der processie te Deventer de Passie gespeeldGa naar voetnoot6), in 1533 te Nymegen op de markt een Drie Koningen spelGa naar voetnoot7). Het zou gemakkelijk vallen, die voorbeelden met vele te vermeerderen. Wat waren het voor drama's, die na den ommegang werden gespeeld en op welke wijze werden zij opgevoerd? Voor een deel zeker misteries en mirakelspelen, die betrekking hadden op het feest van den dag. Zoo werd in 1500 te Breda na de H. Sacramentsprocessie het mirakelspel opgevoerd, dat vroeger werd besproken, en in 1628 te Oudenaarde op denzelfden feestdag een Sacramentsdag spel, ghenaempt het ParadijsGa naar voetnoot8). Werd een misterie of mirakelspel van grooten omvang en met vele personen vertoond, dan werd eene estrade opgeslagen op de markt, vóór het stadhuis; was het drama van kleinere afmetingen, zooals b.v. het laatstgenoemde H. Sacramentsspel, dan had de voorstelling op een wagen plaats. Waarschijnlijk maakte men dan gebruik van één der wagens uit de processie, die zich door hun decoratief zeer goed leenden voor zulk eene voorstelling. Een drama, op een stil staanden wagen uitgevoerd, heette, evenals eene voorstelling in de processie, een ‘wagenspoel’. Zoo wordt tspel van Mascheroene, waarvan wij fragmenten kennen, die opgenomen zijn in Mariken van Nimmegen, met name aangeduid als een wagenspel, na de processie opgevoerd. | |
[pagina 51]
| |
Wagenspelen werden ook vertoond op vastenavond. In 1413 kregen jongelieden, die te Dendermonde ‘speelden up waghene goede solaselike speele omme de goede lieden te verblidene’, eene belooning van het stadsbestuurGa naar voetnoot1). In 1434 werd te Oudenburg op vastenavond ‘voor de halle een spel ten waghene’ opgevoerd. Het vorige jaar hadden in die stad bij eene andere gelegenheid ‘de clergyte hier van den kercke ende andere ghesellen’ ‘upte marct te waghene een spel gespelt’. In 1434 werden er verder twee spelen op de markt opgevoerd ‘teen van broeder Janne ende tandre van den verloorne Coninc’Ga naar voetnoot2). Waren het wagenspelen met een comischen inhoud? In 1438 kregen ‘ghesellen van Brugghe ende van den Damme, die hier (te Damme), uter goeder ghenouchten, een waghenspel speilden’, eene belooning, evenals in 1450 de ‘gesellen van der stede die eene moraliteit up eene waghene speilden’Ga naar voetnoot3). In 1540 werd te Arnhem ‘op Vastelavond door den Retrikers dat Wagenspull van der Broeck gespueld’Ga naar voetnoot4). Men mag dus wel aannemen, dat, als er sprake is van spelen op de markt, deze dikwijls op een wagen werden vertoond. En dat het meermalen drama's waren, die met veel actie, drukte en leven ten gehoore werden gebracht, blijkt uit de Vlaamsche spreekwijze, gebruikt als er een twist op handen schijnt: We zullen het spel op den wagen gaan hebbenGa naar voetnoot5). De avond van een processie-dag werd in groote vroolijkheid doorgebracht; de ‘gesellen’, die van elders gekomen waren, om den ommegang op te luisteren, lieten zich den wijn, hun door het stadsbestuur geschonken, goed smaken - gedurende de processie werd somtijds door de deelnemers een glas bier genuttigdGa naar voetnoot6) - en ‘bedreven ghenouchte’ des avonds. Ook dan werden somtijds weer spelen opgevoerd, maar deze waren zeker niet altijd van stichtelijken aard. In 1549 speelden vreemde rederijkers te Oudenaarde op den H. Sacramentsdag ‘voor de stedehuus’ 's avonds een ‘esbattement’Ga naar voetnoot7), evenals in 1561 en 1563Ga naar voetnoot8). In 1609 gaven twee gezelschappen in diezelfde stad op denzelfden feestdag | |
[pagina 52]
| |
's avonds elk een ebattementspel voor ‘Heere ende Wet’Ga naar voetnoot1). Dergelijke stukjes hadden zeker overeenkomst met de vastenavondspelen. Het vieren van den vastenavond is bepaald van heidenschen oorsprongGa naar voetnoot2). Op het feest ter eere van Freya hulde men zich in dierenhuiden. In de latere Middeleeuwen verkleedden zich de jongelieden en zochten oudere menschen op in gildehuizen, herbergen of in hunne woningen. Zij spraken hen toe, plaagden hen met niet al te fijnen boert, droegen dialogen voor en verwijderden zich na een stevigen dronk, om elders hetzelfde spelletje te herhalen of zich op straat met dansen te vermaken. Uit die dialogen heeft zich het vastenavondspel en de klucht ontwikkeld. De jongelui toch, die met hunne stukjes voor ‘Heeren ende Wet’ en zelfs wel voor vorstelijke personen optraden, deden natuurlijk hun best, zoo goed mogelijk voor den dag te komen en niet alleen door aardige en vreemde costumes, maar ook door grappige kluchten, die steeds in omvang toenamen, anderen te overtreffen. De vastenavondspelen behooren dus eigenlijk geheel tot het wereldlijk drama; toch is het noodig, er hier met een enkel woord over te spreken, omdat het vieren van vastenavond in verband staat met kerkelijke gebruiken. Men moge het Italiaansche woord carnevale afleiden van carne (vleesch) en vale (afscheid) of van carne en levale (= levamen, verlichtingsmiddel), het feest staat in verband met een gebruik van de katholieke kerk, die het uit oude Germaansche gewoonten had overgenomen en hervormd. De tijd voor vasten, door de kerk opgelegd, werd voorafgegaan door één of meer avonden, gewijd aan wereldsche genoegens; men hield overvloedige maaltijden, zong, danste en vierde op uitgelaten wijze feest. Uit de naburige dorpen kwam men naar de stad en deed mee. Men danste over zwaarden, zooals in 1513 te DeinzeGa naar voetnoot3), in 1549 te AssenedeGa naar voetnoot4), in 1522 te ArnhemGa naar voetnoot5) en in 1544 te DeventerGa naar voetnoot6), maar ook zonder zwaarden en ontving daarvoor eene kleine belooning van het stadsbestuurGa naar voetnoot7). Men vertoonde spelen op straat en dikwijls op de markt vóór het raadhuis, waar de magistraat, gezellig vereenigd, naar het spel kon kijken. ‘Item up den Groot-vastenavond’, zegt eene stadsrekening van Thielt uit het jaar 1438, ‘verteert bi den heere, bi der wet ende andren vergadert zijnde omme de Bekeeringhe te zien spelene vanden Ruddere, 't welke een goed exempel was, want costume | |
[pagina 53]
| |
es, dat men up dien dag vergadert omme d'abatemente te ziene ende recreatie te hebbene’Ga naar voetnoot1). Ook ‘opt Raethuys’ werden somtijds voorstellingen gegevenGa naar voetnoot2) en in 1399 ontvingen ‘de Ghesellen in den Haghe, (die) voir mynre Here ende myre Vrouwen een Spel gespeelt hadden, in der Zale’, eene ruime belooning van graaf AlbrechtGa naar voetnoot3). Van de tallooze vastenavondspelen, die er in de Nederlanden zijn vertoond, is ons geen enkel overgebleven. Dat het dikwijls kluchten waren, kan men uit enkele titels opmaken. Het wagenspel van der Broeck, in 1540 te Arnhem op vastenavond gespeeld, werd reeds genoemd. In 1470 werd te Deventer gespeeld van Lysken dat sie enen man hebben wolde die nae den harnasche roecke (dus een soldaat); in 1544 en 1555 voerden de smeden daar een stukje op, waarin de kunst werd geleerd van een olt wyff een jonck te smedenGa naar voetnoot4). Maar reeds in de 15de en in het begin der 16de eeuw waren het niet altijd vroolijke stukjes, die op vastenavond werden vertoond. De Bekeeringhe vanden Ruddere (ridder), die boven genoemd werd, was zeker een ernstig drama. De Smet van Cambroen, in 1450 te Thielt gespeeldGa naar voetnoot5), was een mirakelspel. In 1532 werd te Lier gedurende de vasten een spel opgevoerd van den Naeckten Ridder, in 1536 van Lazarus, in 1544 van 't verbum Dei, in 1545 en volgende jaren eene moraliteit, in 1556 van Vrouwen die in overspel leefdenGa naar voetnoot6). Te Deventer werd in 1436 op vastenavond Teofilus spel gespeeld, terwijl jongens in 1474 Koning Aszwerus en kinderen in 1500 David en Golias vertoondenGa naar voetnoot7) Of ook in eene vroegere periode in ‘der gekken tijt’, zooals vrome lieden den vastenavond noemdenGa naar voetnoot8), reeds een weinig ernst met al de scherts gemengd was, is moeilijk uit te maken. Op den vastenavond waren de kinderen in hun element; jongens en meisjes dansten en speelden voor den magistraat en kregen daarvoor eene kleine belooning. Ook bij een ander feest werden zij niet gemist. Op het Sint Nicolaasfeest werd door den rector der kloosterschool een leerling tot ‘bisschop der knapen’ (episcopus puerorum) gekozen, die dan op Onnoozele-Kinderendag (27 Dec.) aan het hoofd zijner medeleerlingen de kerk binnentrok, waar de volwassenen hunne plaats voor hem inruimden, en er een kerkelijken dienst verrichtte. Te Thielt, waar deze ‘Zottenbisschop’ in 1404 genoemd wordt, woonde de magistraat | |
[pagina 54]
| |
dien dienst bijGa naar voetnoot1). Vroolijkheid en een goede maaltijd behoorden bij dit feest en ook komediespelGa naar voetnoot2). Zoo gaven in 1422 ‘de biscop van de scholieren ende andre clergyten van Ghistele’ te Oudenburg een spel ten besteGa naar voetnoot3). Die spelen mogen dartel geweest zijn, zij waren zeker onschuldiger dan die, welke vertoond werden bij het feest van den Ezelpaus. Dit feest, waarvan de oorsprong door sommigen in de Romeinsche Saturnalia, door anderen in oude Germaansche gewoonten gezocht wordt, was in Vlaanderen en Frankrijk in gebruik. Eén der lagere kerkambtenaren, meestal een diaken, werd tot paus gekozen. Op een ezel reed hij de stad rond en bootste de handelingen van een hoogen geestelijke na, verrichtte den dienst, nam de biecht af, schonk aflaat, enz. Verkleedingen, dansen en dolle grappen in de kerk zelf behoorden bij dit feest, dat eigenlijk eene bespotting was van den eeredienst. Evenals een Romeinsch triumphator bij zijn plechtigen intocht de spotliedjes zijner soldaten moest aanhooren, zoo werd de strenge hierarchie der kerk en hare liturgie eens in het jaar belachelijk gemaakt door de eenvoudige lieden, die aan de kerk verbonden waren en de bevelen der hoogere geestelijken moesten opvolgen. Toch namen die geestelijken en dikwijls ook de magistraat deel aan de pret en trokken uit de dorpen met den ezelpaus naar de stad, om er ‘de ezelrie te hantierne’Ga naar voetnoot4). Hoe het bij zulk eene gelegenheid toeging, blijkt o.a. uit het Memorieboek der Stad GentGa naar voetnoot5), waar men leest: ‘De prochiepapen (pastoors) en clercken bedreven alle de stede duere (door) groote ghenouchte ende hadden gheordinert eenen paus, die men hiet den Eselpaus, ende waer hy wilde met zynen gheselscape gaen eten, daer dede hy zijn teeken slaen ende te sommeghe plaetsen, daer zy waenden gaen eten, moesten zy 't huus beclemmen (beklimmen) met grooten aerbeyt (moeite) al vastenavondsche wyze ende ghecreghen groote vulichede.’ Bij al de dolle grappen, die vertoond werden, behoorden ook spelen, die zeker niet zeer stichtelijk waren. In 1447 kwamen gezellen van het dorp Harelbeke met hun ezelpaus naar Thielt ‘om ghenouchlicheit van habatementen ende ezelrie te hantierne’ (bedrijven)Ga naar voetnoot6). In 1470 bezocht de ezelpaus van Ghistelles, gevolgd door de wethouders ‘ende gheselschap van der tytele van der Crancbestiers’ het naburige Oudenburg, waar de ‘ghesellen’ ‘costelyke speylen speylden’Ga naar voetnoot7). | |
[pagina 55]
| |
Te vergeefs verbood de kerk het vieren van dit woeste feest, dat hare eigen instellingen bespotte en voor een deel op gewijde plaatsen werd gevierd. Augustinus verhief er zijne stem tegen, eene kerkvergadering van Toledo trachtte het in 633 af te schaffenGa naar voetnoot1), een provinciaal concilie van Trier in 1227 en eene diocoesaan-synode van Utrecht in 1293 ijverden tegen dit tooneelspelen in kerken en op kerkhovenGa naar voetnoot2), toch heeft de ‘mommerie ende narrerie’ van het feest van den ezelpaus in Vlaanderen tot ver in de 16de eeuw stand gehoudenGa naar voetnoot3). | |
V. Spelers en tooneel.Het liturgisch drama werd oorspronkelijk alleen door priesters opgevoerd, daar het zeer eenvoudig was en slechts enkele vertooners eischte. Maar dat veranderde later, toen de drama's grooter werden, er meer personen in optraden en zij langzamerhand overgingen in het misterie. In 1400 speelden ‘de priesters van Onser Vrauwen kerke’ te Damme ‘een spil’; in 1411 voerden ‘priesters ende andren ghesellen van der kerke’ Ons Heeren Verrisenesse opGa naar voetnoot4). Datzelfde misterie werd in 1433 weer gespeeld door ‘priesters ende andre gesellen’, maar na dien tijd komen de priesters niet meer voor. In 1421 werd de Verrisenesse opgevoerd door ‘de ghesellen van der kerke en andre’, in 1450, 1451 en 1452 door ‘de gesellen van der kerken’, in 1455 en 1456 door ‘de gesellen van den choore’, terwijl in 1433 en 1454 alleen ‘gesellen’ als vertooners worden genoemd. In 1416 voerden priesters een drama op te GeraertsbergeGa naar voetnoot5) en ook in 1438 te Lier, waar in 1428 ‘gesellen’ de Passie en in 1441 en volgende jaren andere geestelijke drama's speeldenGa naar voetnoot6). Te Ghistelles vertoonden ‘de ghesellen van den Khore’ in 1404 de Offerande van den III Koninghen en in 1407 ‘ghesellen’ de VerrisenisseGa naar voetnoot7), zooals ook in 1401 in Den HaagGa naar voetnoot8). Te Deinze voerden in 1400 ‘ghesellen van der kerken’ de Verrisenisse op, te Thielt in 1427 ‘ghesellen van der kerke ende andere ghesellen’ de Susanna, maar in 1446 werd de Verrisenisse gespeeld door ‘de priesters ende den ghemeenen gheselscepe’, in 1460 en 1462 door ‘de Ghesellen van der kercken’ | |
[pagina 56]
| |
en de ‘Ghesellen van der stede’, in 1465 door priesters en ‘gesellen’Ga naar voetnoot1). Wij vinden hier dus eene andere volgorde dan elders. Iets dergelijks wordt ook bericht van opvoeringen te Oudenburg, waar in 1406 ‘prochiepapen, clercken van den kercke ende andre ghesellen’ optraden, in 1433 ‘de deken ende andre zijne medeghesellen’ en in hetzelfde jaar ‘den clergyte hier van den kercke ende andre ghesellen’, terwijl in 1463 ‘priesters ende meer andere ghezellen van der helegher kerke’ ten tooneele verschenenGa naar voetnoot2). ‘Gesellen’ komen in de tweede helft der 15de eeuw dikwijls voor als vertooners van misteries, somtijds met het toevoegsel ‘vander conste’Ga naar voetnoot3), ‘vanden esbatemente’Ga naar voetnoot4), ‘vander stede’Ga naar voetnoot5), enz. De verschillende benamingen der gezellen, van welke sommige maar een paar keeren in de oude rekeningen worden gevonden, maken het onmogelijk, eene scherpe grenslijn te trekken tusschen de vertooners van liturgisch drama en misterie. Maar het is geoorloofd de volgende gissing te maken. Toen het liturgisch drama zich vervormde tot het misterie en de landstaal het Latijn verdrong, trok de geestelijkheid zich meer en meer terug en liet het vertoonen over aan de akolythen en klerken van lageren rang, ‘de gesellen van der kerken’ en die ‘van den choore’, die vroeger op bescheiden wijze hadden deelgenomen aan het opvoeren van liturgische drama's. Bij den voortdurenden groei van het misterie, de grootere mise en scène, het grooter aantal spelers, het verplaatsen van de kerk naar de markt, begonnen ook leekenvereenigingen aan de opvoering mee te werken en deze hebben langzamerhand de lagere kerkambtenaren verdrongen als vertooners van het geestelijk drama. Die leekenvereenigingen waren waarschijnlijk voor een deel kerkelijke gilden of geestelijke broederschappen. De geestelijke broederschappen of kerkelijke gilden zijn ontstaan ten gevolge van de zorg voor het toekomstig zieleheilGa naar voetnoot6). Evenals geestelijken zich vereenigden tot confraterniteiten, om voor de gestorven medeleden zielmissen te lezen en daardoor elkanders eeuwig heil te verzekeren, verbonden zich ook leeken met hetzelfde doel. Vooral degenen, die weinig met aardsche goederen gezegend waren, konden zich, door tot zulk eene geestelijke broederschap toe te treden en er hun penningske voor te offeren, een aantal zielmissen en | |
[pagina 57]
| |
gebeden verzekeren. De geestelijkheid werkte het stichten van zulke broederschappen in de hand, niet alleen omdat deze hare inkomsten verhoogden, maar ook omdat zij goede werken deden, zich wijdden aan armenzorg en de kerkelijke plichten nauwgezet waarnamen. De broederschappen ontstonden somtijds in den kring van één of ander gildeGa naar voetnoot1), somtijds ook voegden zich menschen, die verschillende vakken beoefenden, bijeen. Zij hadden in de kerk, waar zij hunne diensten lieten verrichten, meestal een eigen altaar en gemeenschappelijke graven. Gewoonlijk kozen de geestelijke broederschappen een schutspatroon, of noemden zij zich naar het heilig sacrament, het heilig kruis, enz. Zij werden bestuurd door regenten, uit de leden gekozen en meestal ‘procuratores’ geheeten, en tot de leden behoorden één of meer pastoors van de kerk, waarin hun altaar stond; die pastoors behoefden geene contributie of ‘doetscout’ (doodenschuld) te betalen en ontvingen eene belooning in geld voor elke mis, die zij ten behoeve van de leden lazen. Vergaderingen en maaltijden werden door de geestelijke broederschappen gehouden evenals door de ambachtsgilden. Sommige geestelijke broederschappen, die zich tot hoofddoel hadden gesteld, het zieleheil harer leden ook in de toekomst te verzekeren, streefden tevens nog naar een ander doelGa naar voetnoot2). De broederschappen ‘van den rozenkrans’ b.v. onderscheidden zich van anderen door het ijverig beoefenen van het rozenkrans-gebed. De broederschap van Notre Dame du Puy te Valenciennes, in 1229 opgericht, vereerde Maria door liederen te dichten te harer eer en zelfs een wedstrijd in zulke liederen in te stellen. Te Nieuwpoort in Vlaanderen bestond reeds in de 12de eeuw eene broederschap, wier leden gedichten schreven ter eere van Maria; te Hamburg dichtten de leden der ‘Bruderschaft des H. Leichnams zu S. Johannis’ tweehonderd jaren later een bundel stichtelijke poëzie. Nog andere broederschappen hielpen de processies opluisteren, zooals Onze Lieve Vrouwe-broederschap te 's HertogenboschGa naar voetnoot3). Dat sommige geestelijke broederschappen zich ook toegelegd hebben op het vertoonen van misteries, mirakelspelen en heiligenspelen, is uit de ons overgeleverde bescheiden niet te bewijzen; ook hier laten de oude stadsrekeningen, die meestal slechts spreken van ‘de gesellen’ ons in den steek. Maar er zijn eenige feiten, die de gissing wettigen, dat met de boven genoemde ‘gesellen’ meermalen de leden eener geestelijke broederschap zijn bedoeldGa naar voetnoot4). | |
[pagina 58]
| |
In het laatste gedeelte der 15de en gedurende de 16de eeuw zijn het de kamers van rhetorica, die de geestelijke spelen ten tooneele brengen. En nu hebben de gildebrieven, privileges en statuten dezer kamers een enkel zeer merkwaardig punt van overeenkomst met de reglementen der geestelijke broederschappen, nl. de vermelding der ‘doetscout’, ‘dootschuld’ of ‘dootgheld’. Evenals de leden der broederschappen droegen ook die der kamers een deel van hunne contributie bij onder dien naam. Die doodenschuld, betaald bij het overlijden, wordt o.a. genoemd in de reglementen der rederijkerskamer van Thielt (1462)Ga naar voetnoot1), van ‘Maria ter eeren’ te Gent (1478)Ga naar voetnoot2), van de kamer te Hasselt (1482)Ga naar voetnoot3), van eene kamer te Kortrijk (1514)Ga naar voetnoot4), te Middelburg (1514)Ga naar voetnoot5), te Veere (1530)Ga naar voetnoot6), van ‘de Violieren’ te Antwerpen (1619)Ga naar voetnoot7), enz. Bij de ambachtsgilden was daarentegen de doodenschuld niet gebruikelijk. De kamers van rhetorica stelden zich verder niet alleen ten doel de dichtkunst en het tooneelspel te beoefenen, maar ook den godsdienstzin aan te wakkeren. Van de kamer ‘Maria ter eeren’ te Gent wordt bericht, dat zij is ingesteld ‘ter eeren van God van hemelrijcke ende van der weerden maghet Marie, ziere ghebenedider moeder’Ga naar voetnoot8), van de Lelie-kamer te Diest, dat zij is ‘geërrigeert ende geïnstitueert ter eeren Onser-Liever-Vrouwe’Ga naar voetnoot9). De Thieltsche kamer wordt gezegd te zijn ‘een minlic ende eersaem gheselscip ende broederschap ter eeren van Gode van hemelrijcke ende van mijnheere Sente Jan baptyste .... omme te doen ende te continueerne den goddelijcken dienst’Ga naar voetnoot10), terwijl de leden der kamer ‘de H. Kruis-broeders’ te Kortrijk getuigen, ‘dat sy niet en begeeren dan te augmenteren ende vermeerderen den dienst Godts, oock dat zy beminders zijn van der edel Rhetorijcke’Ga naar voetnoot11). Het is dan ook niet vreemd, dat zoovele kamers de stichtelijke namen dragen van ‘de Heilige Geest’, ‘'t Kindeken Jezus’, ‘Christus oogen’, ‘het Heilige Kruis’, ‘de Heilige Drievuldigheid’, ‘het Heilig Sacrament’, enz. Waren, zooals wij boven zagen, één of meer priesters leden van elke geestelijke broederschap, van de oudere kamers van rhetorica was meermalen een priester dekenGa naar voetnoot12), terwijl er ook overeenkomst was in de titels der bestuursleden en in | |
[pagina 59]
| |
hunne functies. De hooge oudheid, waarop vele kamers van rhetorica te recht of ten onrechte aanspraak maakten, en in veel later tijd de overgang eener kamer in eene geestelijke broederschap, pleiten verder voor de stelling, dat beiden in nauw verband met elkander staan en dat althans sommige kamers uit broederschappen zijn voortgekomen. Zoo wordt het dan waarschijnlijk, dat vele ‘gesellen’, die in de 15de eeuw godsdienstige drama's opvoerden en processies opluisterden, leden waren van de eene of andere geestelijke broederschap. Zoo heetten de oudste rederijkerskamers te Maastricht de ‘Broederschap’ van Sinte Emilie en de ‘Broederschap’ der H.H. Drie KoningenGa naar voetnoot1). Maar de leden der broederschappen waren niet de eenige vertooners van misterie en mirakelspel. Somtijds vereenigden zich eenige mannen, om bij eene bepaalde gelegenheid een drama op te voeren. In 1444 speelden ‘de gesellen van den beyiaert’, dus de klokkenluiders, te Lier het spel van Onser Liever VrouwenGa naar voetnoot2). In 1455 sloten gezellen uit eene wijk van de stad Diest zich bij elkander aan, om een paar spelen op te voerenGa naar voetnoot3). In 1456 gaven ‘de gesellen van den Logien’, d.i. de steenhouwers, metselaars en timmerlieden, die in de kerk aan het werk waren, te Lier eene voorstellingGa naar voetnoot4). En ook bij andere gelegenheden hebben zich zeker dikwijls eenige mannen en jongelieden vereenigd tot genootschappen, die spoedig weer uiteengingen, nadat het spel gespeeld en de wijn of het bier, hun door den magistraat vereerd, was opgedronken. Zoo gaven in 1541 te Leiden op den H. Sacramentsdag ‘zekere vrijers’ eene vertooning van de helGa naar voetnoot5). Misschien traden er ook wel tooneelspelers van beroep op als vertooners van geestelijke drama's. Uit de stadsrekeningen van Lier krijgt men nl. den indruk, dat de rederijker uit Mechelen, Henrick Bal, die somtijds in de jaren 1443 tot 1475 te Lier ‘bescreven was’, er meermalen met zijne gezellen, welke bij name genoemd worden, optrad en wel eens alleen 2 pond opstreekGa naar voetnoot6), iets als directeur van een troep tooneelspelers is geweest. En Henrick Glasemaker, die in 1526 te Deventer met zijn gezelschap de PassieGa naar voetnoot7) speelde, was misschien een acteur. Men kan dus te terecht beweren, dat misterie en mirakelspel door allerlei soort van menschen is gespeeld, door priesters, lagere kerkambtenaren, leden van geestelijke broederschappen, bijzondere personen, die | |
[pagina 60]
| |
zich voor korten tijd vereenigden, om eene enkele voorstelling te geven, door tooneelspelers van beroep en later door leden der kamers van rhetoricaGa naar voetnoot1). En dat is niet te verwonderen. De liefde van het volk voor dramatische uitvoeringen is buitengewoon groot en de zin voor komediespelen is eene aangeboren eigenschap van zeer velen. Met welk eene opgewondenheid zouden thans vertooningen van zulk een aard in de kerk of op het marktplein door de groote menigte worden begroet! Hoe zou zij de pracht van costumes en decoraties bewonderen, zich verheugen in de voorstelling van haar bekende feiten, zich vermaken met de houding en de grime van haar bekende personen! En nu werd in de Middeleeuwen al dat genot geheiligd door de alvermogende Kerk, die het spel niet alleen in bescherming nam, maar zelfs dikwijls hare priesters veroorloofde er aan deel te nemen. Bij zulke feesten verdwijnt bijna alles, wat de twintigste eeuw der groote massa aanbiedt, in het niet. Van de schrijvers der geestelijke drama's weten wij zoo goed als niets. De monnik Christiaen Fastraets en Smeken werden vroeger genoemd. Henrick Bal (of Balle) komt in 1442 voor als de dichter van Sinte Gommares spel, waarvoor hij van de stadsregeering van Lier 10 stuivers ontving, terwijl het spel Onser Liever Vrouwe hem 4 stuivers en 9 grooten opbrachtGa naar voetnoot2). In 1461 kreeg hij ‘van tspel’ 2 stuivers en 9 grooten, in 1466 ‘van drie spelen te dichtene’ 20 stuivers; maar die laatste drama's schijnen bij gelegenheid van een landjuweel te zijn opgevoerdGa naar voetnoot3). Meester Wouteren - hij heette eigenlijk Wouter van Battel en was glasschilder te MechelenGa naar voetnoot4) - ontving in 1446 van den magistraat van Lier ‘van dat hy spelen van de legende van St-Gommaer gemaeckt heeft, voor sijn moeyte, ende noch van heusheyt, voor sijn cost, 24 stuyvers’Ga naar voetnoot5); zij, die in 1499 te Oudenburg een spel van Sinte Aernout vervaardigden, kregen 36 stuiversGa naar voetnoot6). Als schrijver van geestelijke drama's wordt in 1457 genoemd Jan Bouts, Dominicaner monnik van BruggeGa naar voetnoot7). Hendrik Maes, beneficiaris der stichting van Zellaer in St. Rumolduskerk te Mechelen, was de dichter der VII Weeën van de Maegd Maria, welk stuk in 1492 te Antwerpen werd vertoond. Aartshertog Philips liet het meermalen te | |
[pagina 61]
| |
Mechelen voor het hof opvoerenGa naar voetnoot1). Zeer vele geestelijke drama's zijn zonder twijfel door geestelijken geschreven. Niet alleen toch waren zij het best bekend met de onderwerpen, die in zulke spelen behandeld werden, maar zij zijn eeuwen achtereen de vertegenwoordigers geweest zoowel van de wetenschap als van de letterkunde. Het ligt in den aard der zaak, dat zij het geestelijk drama, op kerkelijken bodem ontstaan met het doel den godsdienstzin aan te kweeken, beschermden en hunne goede gezindheid toonden door zulke tooneelspelen te schrijven en te helpen opvoeren. Misteries, mirakel- en heiligenspelen werden in den beginne, evenals het liturgisch drama, in de kerk opgevoerd. Dat geschiedde o.a. in 1401 te 's GravenhageGa naar voetnoot2), in 1400, 1411, 1421 en 1454 te DammeGa naar voetnoot3), in 1518 te OstendeGa naar voetnoot4), in 1531 te LeuvenGa naar voetnoot5), in 1548 te GeraertsbergeGa naar voetnoot6). Ook zullen de voorstellingen door ‘gesellen van der kercke’ en door die ‘van den choore’ wel meestal in de kerk hebben plaats gehad. Somtijds werden zij op het kerkhof gegeven. In 1438 en 1442 speelden te Lier priesters ‘opt kerckhoff’Ga naar voetnoot7); te 's Hertogenbosch werd op die plek meermalen de Passie figuurlijk vertoondGa naar voetnoot8), te Beek bij Maastricht werd in 1466 op het kerkhof het spel van Abraham opgevoerdGa naar voetnoot9), te Leiden in 1494 op het Pieterskerkhof tspul van die zeven weenGa naar voetnoot10), te Oudenaarde speelden kinderen op het kerkhof in 1570 Tobias en in 1588 vanden Rijcken vreckeGa naar voetnoot11). In Den Haag werd in 1520 ‘gemaict een stellaege in de groote saele, daar men de Passie op speelde, duer bevel van mynen heere van Nassou’; in hetzelfde jaar en in 1524 speelden daar kinderenGa naar voetnoot12). Zeer dikwijls wordt de plaats, waar gespeeld werd, niet genoemd. Maar langzamerhand werd het gebruik, de vertooningen op de markt te geven. De kerk bood geen ruimte genoeg, noch voor het tooneel met al zijne spelers, noch voor de tallooze toeschouwers, die niets van het spel wilden missen. De ‘stellinge’, in de kerk opgeslagenGa naar voetnoot13), maakte plaats voor ‘eenen schavaute’ in de open lucht op de markt, liefst vóór | |
[pagina 62]
| |
het stadhuis, waar de magistraat het spel kon zien, zonder zich te mengen onder de groote menigte. Dat geschiedde o.a. reeds in 1412 te ThieltGa naar voetnoot1), en in 1490 werd er te Leuven een ‘stellinghe’ gemaakt ‘op de marct, voer der stadthuys, daer de Capellanen 't spel op speelden van der drie Koninghen’Ga naar voetnoot2). Men geloofde vroeger algemeen, dat het tooneel in de open lucht, waarop misteries, mirakel- en heiligenspelen werden vertoond, uit drie verdiepingen bestond, van welke de bovenste den hemel, de middelste de aarde en de onderste de hel moest voorstellen. Die meening schijnt te berusten op een paar afbeeldingen van het tooneel der rederijkers uit de jaren 1539 en 1561, waar men twee verdiepingen zietGa naar voetnoot3), en op de beschrijving der groote stomme vertooning in 1458 te Gent gegeven bij de inkomst van Philips den Goede, waar er drie warenGa naar voetnoot4). Er zijn echter bewijzen bij te brengen, dat er voor het opvoeren van misteries geen stellage van drie verdiepingen werd gebruikt. Toen in 1561 te Maastricht de Verrisenisse zou worden opgevoerd, verklaarden de spelers aan den Raad, dat zij daartoe ‘behoeffelyck sijn twe scragen ende twe hondert voet plancken’Ga naar voetnoot5). Dat is wel zoo eenvoudig mogelijk. Wij kennen verder een paar teekeningen, die het tooneel voorstellen, waarop een misterie werd vertoond, en hoewel die teekeningen niet van Hollandschen oorsprong zijn, mogen wij er toch gebruik van maken voor onze bewijsvoering, omdat de geestelijke drama's in geheel Europa wel ongeveer op dezelfde wijze zullen zijn opgevoerd. In het handschrift van een Duitsch ‘Passiespel’ uit de tweede helft der 15de eeuw, dat zich bevindt in de bibliotheek te Donaueschingen, is de plattegrond geteekend van het tooneel, waarop dit drama werd gespeeldGa naar voetnoot6). Het tooneel is langwerpig vierkant, naar alle zijden open en verdeeld in drie afdeelingen naast elkander, die door eene poort met elkander in verbinding staan. In de eerste afdeeling is eene vierkante ruimte, waar, volgens het bijschrift, de hel is, en aan de overzijde een grooter vierkant, de plaats voor den hof van Gethsemane. Een gedeelte van dien hof wordt ingenomen door den olijfberg. In de tweede en grootste afdeeling zijn tegen de langste zijden van den vierhoek vijf plekken voor de huizen van Herodes, Pilatus, Cayphas, Anna en Simon. In de open ruimte tusschen beide huizenrijen staan twee zuilen; de eene is met een haan versierd, de andere stelt de zuil voor, waaraan Jezus | |
[pagina 63]
| |
gebonden werd bij de geeseling. In de derde afdeeling ziet men de plaats van Jezus' graf en vier andere graven, de drie kruizen en geheel aan het einde van het tooneel eene vierkante ruimte voor den hemel. De toeschouwers moeten zich aan de beide lange zijden van het tooneel hebben opgesteld en zich verplaatst hebben, telkens wanneer de handeling naar eene andere afdeeling werd overgebracht. De huizen kunnen geene muren hebben gehad, omdat zij niet grenzen aan den achtergrond; waarschijnlijk werden zij voorgesteld door een dak, dat op vier kolommen rustte, en gaven zij daardoor gelegenheid, om te zien, wat er binnen hare niet bestaande muren voorviel. Zulk een tooneel, dat van vier zijden zichtbaar was, zal wel zeldzaam zijn geweest. Eene andere prent toont ons een tooneel met achtergrond; het is eene gekleurde teekening uit het handschrift eener Passion, die in 1547 te Valenciennes is opgevoerdGa naar voetnoot1). Dit tooneel is langwerpig en van drie kanten open. Van den linkerkant beginnende ziet men tegen den achtergrond een paviljoen, waarvan het dak op kolommen rust; daarboven is eene schilderij in ronden vorm, die het paradijs voorstelt en waarop God en eenige engelen zijn afgebeeld. Naast dat paviljoen is eene poort tusschen twee dorische zuilen; zij stelt Nazareth voor. Een tweede paviljoen, grooter, hooger en prachtiger dan het eerste, volgt; men ziet daarin een altaar; het is de tempel. Een muur met eene poort en torens is Jeruzalem. Een derde paviljoen van anderen vorm en met hooger trap is het paleis; het grenst aan een derden muur met eene poort en torens. De poort is ‘de gouden poort’, één der torens ‘het huis der bisschoppen’. Vóór dezen muur is een vierkante vijver, waarin een schip drijft; het is de Tiberische zee. Eene soort van gevangenis, met menschenhoofden achter de tralies en vurige vlammen, die er boven uitslaan, is het vagevuur. Aan de rechterzijde van het tooneel is de hel voorgesteld in den vorm van een huis met twee verdiepingen. Door een raam der eerste verdieping komt een duivel kijken; op de tweede ziet men menschen, die aan een rad gebonden zijn, ronddraaien en op het dak zitten duivels en vuurspuwende draken. De ingang van de hel wordt voorgesteld door den kop en open bek van een reusachtig, afschuwelijk beest; in dien bek ziet men tusschen vlammen een paar menschen, terwijl twee duivels naar buiten treden. De langwerpige vorm van het tooneel met een achtergrond, die door zijn verschillend decoratief de daarvóór gelegen ruimte in verschillende deelen verdeelde, was waarschijnlijk het meest in gebruik. | |
[pagina 64]
| |
Er bestaat nog eene derde afbeelding, eene miniatuur van Jehan Fouquet ongeveer uit het jaar 1460Ga naar voetnoot1); zij stelt de martelingen voor der Heilige Apollina. De plaats der handeling vormt ongeveer een cirkel; op den achtergrond zijn op iets meer dan manshoogte estrades aangebracht, die een halven cirkel vormen. Die estrades, zeven in getal, zijn door doek gescheiden en met doek overdekt; door een trap staan zij met het lager tooneel in verbinding. Daar wordt de heilige jonkvrouw gepijnigd te midden van een groot aantal personen en de estrades zijn vol engelen, van welke vele op trompetten blazen. Op één dezer estrades ziet men een paar duivels. Naast deze drie afbeeldingen kan men de uitvoerige beschrijving plaatsen van het tooneel, waarop in 1474 te Rouen het Mystère de l'Incarnation et Nativité vertoond isGa naar voetnoot2). Ook daar was het tooneel, evenals te Valenciennes, geheel vlak en werd het aan de ééne zijde geflankeerd door het paradijs ‘fait en maniere de trone’, en aan de andere zijde door de hel, ‘faict en maniere d'une grande gueule se cloant (fermant) et ouvrant quand besoing en est’; daartusschen in waren niet minder dan 22 verschillende plaatsen, waar het spel speelde. En dan waren nog zes profeten op afzonderlijke stellages geplaatst! De verschillende plaatsen der handeling werden dus niet na elkander getoond door verandering van decoratief, maar zij waren naast elkander zichtbaar; de handeling zelve verplaatste zich op het groote tooneel, dat de geestelijke drama's eischten. Terecht is dat tooneel vergeleken met ‘die fresco's, schilderijen en bas-reliefs uit de Middeleeuwen, waar men in verschillende gedeelten de verschillende wisselingen in een menschenleven of de ontwikkeling van eene gebeurtenis ziet afgebeeld. Zoo ziet men op dezelfde schilderij Caïn en Abel als kinderen; men ziet de beide broeders een offer brengen, Caïn Abel doodende, Caïn vluchtende voor den vloek van God; die verschillende tooneelen, hoewel zij elkander opvolgen, zijn in één enkel werk gegroepeerd en de toeschouwer beschouwt ze met één oogopslag’Ga naar voetnoot3). Zijschermen waren er niet en al de spelers bleven gedurende de geheele voorstelling op het tooneelGa naar voetnoot4), de hoofdpersonen in hun huis, dat somtijds door gordijnen gesloten werdGa naar voetnoot5), de anderen aan de beide zijden van het tooneel; als zij moesten optreden, begaven zij zich naar de plaats, waar de handeling voorviel. De hemel werd waarschijnlijk meestal voorgesteld door een troon met treden, waarop God gezeten | |
[pagina 65]
| |
was, omringd door engelen, door Rechtvaardigheid, Waarheid, Barmhartigheid, Medelijden, enz. Zoo hebben wij ons dus het tooneel in het Maastrichtsche Passiespel en in de De eerste bliscap van Maria voor te stellen, als de pleidooien worden uitgesprokenGa naar voetnoot1). In het laatstgenoemde misterie leest men als tooneelaanwijziging: Hier singen ende spelen inden troneGa naar voetnoot2); dat die troon door gordijnen voor het oog der toeschouwers bedekt was, blijkt uit de woorden: Die wile (ondertusschen) salmen Gode bloet (openlijk) sien sittenGa naar voetnoot3), en: Die wile sal men den hemel opdoen, daer God sit, terwijl het later heet: Gods troon toeGa naar voetnoot4). In het spel van de V vroede ende van de V dwaeze maegden scuuft men den hemele open en toeGa naar voetnoot5). Ook de hel kon open en dicht gaanGa naar voetnoot6), doch er was, behalve den bek van den draak, die de opening voorstelde, nog meer van te zienGa naar voetnoot7). Zoo begint Tspel van Sinte Trudo met een monoloog van Lucifer sittende inde helle, en eindigt met den wachter, boven die helle singhende. Dat komt geheel overeen met de afbeelding in de Passion van Valenciennes. Er werd in Lucifer's rijk dikwijls veel onzichtbaar spektakel gemaakt: Groet gerommel ende geruusch salmen in de helle maken met alrehande geruchte, Groet geruchte inde helle, Gheruchte. Dits tclagen ende tkermen in de helle van den vaders zijn tooneelaanwijzingen uit één der misteriesGa naar voetnoot8). Waarschijnlijk kwamen er dikwijls vlammen te voorschijn uit den ingang van de hel; men kende het kunstje om met ‘salpeter, solffer, clappampyer ende andere diergelicke dingen’Ga naar voetnoot9) een draak nog ontzagwekkender te maken. Aan machinerie ontbrak het niet geheel. Sinte Trudo steekt een stokje in d'erde in eenen boghaert en spoedig daarna soo sprinckt daer een fonteyneGa naar voetnoot10). In De sevenste bliscap komen twee engelen met enen cleede | |
[pagina 66]
| |
ende omslaen Sint Janne; ende tcleet sal scinen als een wolke. Ende soe bedect, selen sine voeren vor Marien dore, terwijl later dapostelen versamen met eender wolken vor Marien duereGa naar voetnoot1). In 1531, toen de Boodschap van Maria in de St. Jacobs-kerk te Leuven werd vertoond, ontving de timmerman ‘voer een winde daer den Inghel mede afghelaten was, die de boetscap brochte’, 15 stuiver en de meubelmaker voor den stoel, waarop hij was ‘afghelaten’, 4 stuiverGa naar voetnoot2). Doordat de handeling zich telkens verplaatste, waren er vele pauzen; zij worden dikwijls aangeduid door het woord selete (= silete) zwijgt. Het was natuurlijk moeilijk, eene groote menigte, die een ander plaatsje zocht, wanneer de spelers op een ander gedeelte van het tooneel zouden gaan beginnen, tot rust en tot zwijgen te brengen. Voordat het spel op nieuw begon, zal dan geroepen zijn: silete, en nu heeft dit woord ten onrechte de beteekenis gekregen van pauzeGa naar voetnoot3). Zoo lezen wij: Selete cort, Selete opt cortsteGa naar voetnoot4), enz. Somtijds werden die pauzes aangevuld door ‘sanc of spel’Ga naar voetnoot5). Het is dus ook mogelijk, dat Selete oorspronkelijk een bevel was aan de muzikanten, om op te houden. Ook in het drama zelf werd gezongen. Wij zagen zoo even, dat in De eerste bliscap van Maria in den hemel werd gezongen; in De sevenste bliscap begraven de apostelen Maria onder psalmgezang, ‘ende dinglen in den trone selen oec singen ende orglen’Ga naar voetnoot6). Ook in de V vroede ende de V dwaeze maegden worden kerkliederen aangehevenGa naar voetnoot7), maar het wereldlijk lied krijgt tevens zijne beurt, want de dwaze maagden ‘zinghen een versken of twee al te gaere’Ga naar voetnoot8). In het Maastrichtsche Passiespel zingt Maria Magdalena een alleraardigst liedjeGa naar voetnoot9). Er zijn een groot aantal kostenrekeningen van processies, maar zoo goed als geene, van welke wij met zekerheid kunnen zeggen, dat zij betrekking hebben op het opvoeren van misteries, omdat het woord spel zoo dikwijls voorkomt in de beteekenis van stomme vertooning. Maar wij kennen ‘de gereetscap’, die men in de 16de eeuw meende noodig te hebben voor het vertoonen van De sevenste bliscap van MariaGa naar voetnoot10): | |
[pagina 67]
| |
‘God in den troon, een witte albe (wit priesterkleed), een coorcappe, Gods hayr en de croone. Adam en Eva behoefden geene kosten te maken voor hun costuum; zij waren waarschijnlijk geheel naakt. In De eerste bliscap van Maria komen zij na den zondeval met enen blade gedect ten tooneele, maar dat was ook hunne eenige kleedij. Zoo was het althans in FrankrijkGa naar voetnoot1) en zal het ook hier te lande wel geweest zijn. In Engeland daarentegen gebruikte men leder of misschien geverfd linnenGa naar voetnoot2). De duivels waren gehuld in dierenvellen en hadden dierenkoppen en horens op het hoofd; in Frankrijk droegen zij dikwijls brandende fakkels in de hand, waarop zij telkens kruit wierpenGa naar voetnoot3). Dat de ziel van een heilige werd voorgesteld als ‘een clyn kindeken, ghemaeckt oft levende waer, heel bloet en naeckt’Ga naar voetnoot4), zagen wij boven. De costumes waren zeker dikwijls kostbaar, wanneer rijke burgers of geestelijken de spelen hielpen opvoeren. In Frankrijk namen vrouwen zelden deel aan de vertooning, hoewel zij, evenals in de Nederlanden, altijd meededen aan stomme vertooningen en processies; de vrouwenrollen werden meestal door jongelingen vervuldGa naar voetnoot5). Of vrouwen ook hier te lande gewoonlijk net in geestelijke drama's optraden, is onmogelijk uit te maken. In 1473 werd te Lier ‘aen een maeght, die vrouw Grimma was’, d.i. die in St.-Gommarus spel de vrouw van den heilige voorstelde, de som van 6 groot vereerdGa naar voetnoot6). Maar dit kan eene uitzondering zijn geweest, evenals het optreden van vrouwen in Frankrijk. Wie de kosten droeg van het opvoeren van een misterie of mirakelspel, kunnen wij niet goed uit onze oude stadsrekeningen opmaken; deze spreken zelden van iets anders dan van een geschenk, meermalen in wijn, aan de spelers. Toch moeten die kosten dikwijls zeer groot | |
[pagina 68]
| |
zijn geweest, wanneer een nieuw drama werd ingestudeerd en gemonteerd. Een uitgebreid misterie eischte een groot tooneel, veel decoratief, dat goed geschilderd moest zijn, vele kostbare costumes voor spelers en figuranten. De vraag hangt samen met eene andere, nl. wie waren de ondernemers van zulk eene opvoering? Zonder twijfel heeft de geestelijkheid meermalen de vertooning van een misterie georganiseerdGa naar voetnoot1). Zij had langzamerhand het spelen zelf aan leeken afgestaan, maar het was in haar eigen belang, dat misteries en heiligendrama's werden opgevoerd en dat deze door goed spel en pracht van decoratief en costumes de groote massa boeiden. Dikwijls ook ging de zaak uit van de stadsbesturen. Uit den proloog van De eerste bliscap van Maria weten wij, dat al de zeven bliscape te Brussel werden gespeeld op bevel van de stadGa naar voetnoot2). Wanneer de magistraat van Lier Henrick Bal en meester Wouter beloont voor het schrijven van geestelijke drama's en zelfs de kosten van het ‘rollen’ (rolleeren) op zich neemtGa naar voetnoot3), zal hij zeker ook die drama's hebben laten opvoeren. Te Oudenaarde schonken de schepenen aan de vertooners van de Passie ‘thulpen den oncosten’ 26 pond in 1505, 30 in 1519, 40 in 1535, 100 in 1545, 154 in 1560Ga naar voetnoot4). Te Deventer deelden de geestelijkheid, ‘dat Capittel’ en de stadsregeering somtijds de kosten van eene opvoeringGa naar voetnoot5). Verder hebben de geestelijke broederschappen, die zich ten doel gesteld hadden, misteries en mirakelspelen op te voeren, natuurlijk zelve die vertooningen georganiseerd, somtijds met eene kleine vergoeding van het stadsbestuurGa naar voetnoot6). Dat was ook het geval met de particulieren, die zich vereenigden, om bij eene bepaalde gelegenheid een drama ten tooneele te brengen. In Frankrijk werd het voornemen, om een misterie op te voeren, vooraf bekend gemaakt op de pleinen en in de stratenGa naar voetnoot7); misschien had dat ook in de Nederlanden plaats. In 1441 kreeg althans Hendrik Bal van Mechelen te Lier eene vereering, o.a. omdat hij met zijne gezellen gekomen was, ‘om te speelen en te condigen van Sint Gommar’Ga naar voetnoot8). Wanneer het tooneel was opgeslagen en de decoraties waren aangebracht, bouwde men er tegenover een stellage voor den magistraat. Te Oudenaarde werd in 1527 een timmerman betaald ‘voor dmaeken van eenen schavaute, daer Scepenen saten hoorende de Passie spelen’Ga naar voetnoot9). | |
[pagina 69]
| |
Stond het tooneel vóór het raadhuis, dan woonde het stadsbestuur, voor de ramen geschaard, de voorstelling bijGa naar voetnoot1). Te Deventer werd in 1441 een ‘perick’ gemaakt en in 1453 eene rekening betaald aan ‘die kupers, die den perrik makeden vp den Brynck, doe men onses Heren verrisinge speelde’Ga naar voetnoot2). Waarschijnlijk was dit een soort van amphitheater voor de kijkers. In eene kroniek van Metz leest men nl., bij de vermelding van het spelen der Passion in 1437 de woorden: ‘fut faict le paircque d'une très noble façon, car il estoit de neuf sièges de haut ainsi comme degrés tout à l'entour et par derrière estoient grand sièges et longs pour les seigneurs et pour les dames’Ga naar voetnoot3). Werd op zulke plaatsen ook het publiek toegelaten, dan zal het waarschijnlijk iets hebben moeten betalen; wij weten althans, dat in Frankrijk dikwijls entrée van de toeschouwers werd geeischtGa naar voetnoot4). Ook op die wijze werden zeker somtijds de onkosten van eene opvoering voor een deel bestreden. Het geestelijk drama is in de latere Middeleeuwen een belangrijke factor geweest voor onze volksontwikkeling. Maar van de geschiedenis van dat drama weten wij bitter weinig. Op zeer enkele uitzonderingen na zijn onze misteries, mirakel- en heiligenspelen verloren gegaan. Slechts uit kleine, schijnbaar nietige, gegevens krijgen wij een indruk van de grootte en de beteekenis van deze deels letterkundige, deels religieuze beweging en moeten wij ons eene voorstelling vormen van haar ontstaan en hare ontwikkeling. Tal van vragen, die bij ons oprijzen, kunnen wij bij gebrek aan voldoende bronnen, niet volkomen oplossen en telkens moeten wij het betreuren, dat onze kennis van het geestelijk drama in de Nederlanden niet op oneindig meer en steviger grondslagen kan worden opgebouwd. | |
VI. Het geestelijk drama in later tijd.Het geestelijk drama is in de 16de eeuw voor een groot deel verdrongen door de moraliteit. Deze was ontstaan uit het misterie en had dikwijls ook wel eene godsdienstige strekking, maar trachtte haar doel op geheel andere wijze te bereiken. Toch is het misterie en heiligenspel, ook toen de moraliteit het tooneel beheerschte, niet geheel verdwenen; het heeft zich staande gehouden, de mededingster overleefd en is later weer tot zekeren bloei gekomen in de Zuidelijke Nederlanden. In Noord-Nederland is het misterie met de kerkhervorming voor goed verdwenen. De leer van | |
[pagina 70]
| |
Luther en Calvijn, met haar eenvoudigen eeredienst, liet geene plaats over voor schitterende processies en tooneelvertooningen. In Vlaanderen en Brabant belemmerde de regeering sedert het midden der 16de eeuw de voorstellingen der rederijkers, die zich niet ontzien hadden in hunne drama's staat en kerk te hekelen. In 1560 werd een edict afgekondigd, waarbij alle spelen verboden werden, ‘inhoudende dinghen offenderende directelick oft indirectelick de catholijcke religie ofte geestelicke persoonen’, terwijl spelen en stomme vertooningen ‘ter eeren Gods, ofte van zijnen heylighen’ eerst door de geestelijkheid moesten worden onderzocht en door het stadsbestuur goedgekeurdGa naar voetnoot1). Dat verbod werd hernieuwd in 1573 en tien jaren later hief de hertog van Parma de rederijkerskamers geheel op. Toen zij in de 17de eeuw weer langzamerhand opkwamen, was het drama, waarop zij zich bijzonder hadden toegelegd, de moraliteit, bijna geheel verdwenen en wendden zij zich weer tot misterie en heiligenspel. De machtige stroom dor renaissance had hun scheepje niet in beweging gebracht; het lag op het strand en zij trokken het nog wat achteruit, opdat geen golfje het zou aanraken. In de 17de eeuw schreven Johannes de Conde, Cornelio de Bie en Fr. Guilielmus Zeebots passiespelen; de laatstgenoemde gaf ook verschillende heiligenspelen uitGa naar voetnoot2), die echter sterk door het schooldrama zijn geinfluenceerd. Antonio Francisco Wouthers, Cornelio de Bie, P. Smidts en vele anderen schreven heiligendrama'sGa naar voetnoot3). Doch nog krachtiger kwamen misterie en mirakelspel in de 18de eeuw weer op. Wel werd in 1726 het opvoeren der Passie te Antwerpen verbodenGa naar voetnoot4), maar in verschillende dorpen werd zij nog in het laatst der 18de eeuw gespeeldGa naar voetnoot5), in enkele zelfs in het begin der 19deGa naar voetnoot6) en in het dorp Bevere bij Oudenaarde nog na 1830Ga naar voetnoot7). Jan Frans Willems verteltGa naar voetnoot8), dat hij in zijne jeugd (kort vóór 1809) te Lier o.a. den engel Grabriël voorstelde in De geboorte en eerste jongheyd Jesu Christi. ‘My heugt nog’, schrijft hij, ‘dat onze hoofdman, de heer Van den Brande, kerkmeester van St.-Gummarus, een zeer godvruchtig man, ieder avond, eer nog het tooneeldoek opging, ons op het theater deed nederknielen, en de Litanie van Onze-Lieve-Vrouw voorlas, opdat de vertooning goed mocht afloopen. Het was wonder te zien, hoe daar al die personages door elkander op hun knieën zaten, en hoe sint Joseph en O.-L.-Vrouw (nota bene eene L.-Vrouw met een baard), Herodes, de drie koningen, de joodsche | |
[pagina 71]
| |
schriftgeleeerden, de engelen en de zwarte duivels, op elke aanroeping antwoordden: Bid voor ons! Bid voor ons!’ Ook enkele andere onderwerpen uit het Nieuwe Testament leverden stof voor de misteries der 18de eeuw, nl. de lotgevallen van PaulusGa naar voetnoot1), PetrusGa naar voetnoot2) en Maria MagdalenaGa naar voetnoot3). Maar vooral Het Laetste Oordeel werd dikwijls vertoond, in het dorp Ophasselt acht malen in het jaar 1769Ga naar voetnoot4). Een grooter aantal drama's werd ontleend aan het Oude Testament. De geschiedenis van Abraham werd zeer dikwijls dramatisch voorgesteldGa naar voetnoot5) en ook die van DavidGa naar voetnoot6), wiens strijd met Goliath vooral ten tooneele werd gebrachtGa naar voetnoot7). Den Val van onze eerste ouders, Adam en Eva werd in 1766 te Wachtebeke zestien maal en te Oosterzeele in 1796 twaalf maal vertoondGa naar voetnoot8). Aan de apocryphe boeken waren tooneelspelen ontleend, die de geschiedenis van JudithGa naar voetnoot9) en die der MacchabeënGa naar voetnoot10) tot onderwerp hadden. Het aantal mirakelspelen was kleiner dan dat der misteries, maar toch vrij belangrijk. Onder deze neemt Den Heyligen Roosencrans eene eerste plaats inGa naar voetnoot11). Weinig minder geliefd was Het Heiligh BloedGa naar voetnoot12), terwijl ook de Vindinge van het H. Kruys vele bewonderaars teldeGa naar voetnoot13). De lotgevallen van ClovisGa naar voetnoot14) en die van EuphemiaGa naar voetnoot15) schijnen onder die van bekeerlingen het meest geschikt te zijn bevonden voor eene dramatische behandeling. De heiligenspelen waren bijzonder talrijk; Achatius, Agatha, Alexius, Apollonia, Apollonius, Audas, Augustinus, Barbara, Blasius, Caecilia, Catharina, Cornelius, Crispinus en Crispinianus, DonatusGa naar voetnoot16), - zoo kan men het geheele aphabet doorloopen - allen betraden het tooneel. De drama's gewijd aan den H. CorneliusGa naar voetnoot17), Johannes den DooperGa naar voetnoot18), de Heilige GenovevaGa naar voetnoot19), Sint HubertusGa naar voetnoot20), Sint JorisGa naar voetnoot21), EustachiusGa naar voetnoot22), | |
[pagina 72]
| |
de Heilige OmmecommenaGa naar voetnoot1), den H. LaurentiusGa naar voetnoot2) en den H. SebastianusGa naar voetnoot3) waren bijzonder geliefd. Terwijl dus in de 17de eeuw heel wat geestelijke drama's in de Zuidelijke Nederlanden werden vertoond, was in de 18de eeuw het getal buitengewoon groot. Maar welk een verschil met het misterie en heiligenspel der Middeleeuwen! In 1764 werd in het dorp Appels de Onthoofdinge van den heyligen Joannes Baptista opgevoerd. Dit drama, dat was opgedragen aan eene abdis, werd opgeluisterd door zang en dans en ging vooraf aan eene klucht getiteld de Zegenprael van ArlequinGa naar voetnoot4). Den H. Eligius, in 1754 te Nederbrakel gespeeld, eindigde met een balletGa naar voetnoot5). Het broederschap van d'heylige Dryvuldigheyd, dat in 1777 te Sleydinge werd opgevoerd, werd besloten met een balletGa naar voetnoot6). In Clotildis of 't heyden Vrankryk wonderlyk christen geworden, dat in 1782 de bevolking van Oostacker in verrukking bracht, waren balletten, pantomimes, liedjes en eene klucht opgenomenGa naar voetnoot7). In 1801 speelde men te Kerkhove het Ontzet van Halle, in Henegauw, beschermt door het mirakuleus Beeld Maria, moeder van Jesus, onzen zaligmaeker, bevogten door den Turksch visir Selima en den Turkschen Aga-Abdul, arabiersch moor, op het verzoek van de apostaten Clevius en Olivier, templiers in Brussel, dat werd opgeluisterd door wonderbaarlijke voorvallen, vertooningen, balletten, dansen van Arlequin's en negers, te voren nooit alhier vertoondGa naar voetnoot8). Dit zijn slechts enkele voorbeelden uit vele. De titels zijn dikwijls in overeenstemming met zulk een inhoud. De hertog Charles-Conrad-Albert d'Ursel zal zich zeker zeer gevleid hebben gevoeld door de opdracht van Het leven, wonderlycke bekeeringe en glorieuse martelie van den heyligen Protasius, eersten koning in het ryk van Arima, onder Japonien, bekeerd tot het christen geloove, door Alexander Valignanus, pater der societeyt Jesu, in het jaer 1579, ende ontfangen de kroone der martelie 1612, onder den noyt gehoorden tyran Daifusama, keyzer van heel Japonien (1776) en van het drama Hier zult gy sien bloeyen de altyd duerende blomme der suyverheyd, behouden door den lofweirdigen en heyligen Alexis, dies volgens hoe dat hy de aermoede verkosen heeft voor des weirelds pragt, ende soo syn leven geeyndigt in heyligheyt, vervolgens hoe dat naer syne dood veel miraekelen zyn geschied, door de voorspraek van den voorgemelden heyligen (1766)Ga naar voetnoot9). Het spel der acteurs was met dat alles in overeenstemming. De | |
[pagina 73]
| |
onbehoorlijkste kluchten en vertooningen werden in deze drama's ingelascht, zoodat somtijds de priester weigerde, absolutie te geven aan hen, die meegespeeld hadden. En nog erger! Bij eene vertooning van de Passie te Bever bij Oudenaarde vroeg Christus aan het kruis, volgens het bijbelverhaal, te drinken; men reikte hem eene spons toe met mosterd en peper! Te Evergem moest in hetzelfde misterie Judas worden opgehangen door een acteur, die in het dagelijksch leven het ambt van gemeente-ontvanger bekleedde, maar nu met grooten ijver voor beuls-knecht speelde. Toen hij, volgens den tekst van het drama, Judas vroeg, wie hij in de hel had ontmoet, antwoordde deze: ‘Niets anders dan ontvangers en procureurs, uwe collega's’Ga naar voetnoot1). Een enkel aardig zangspel, 't Kribbetje getiteldGa naar voetnoot2), werd nog in het begin der 19de eeuw met Kerstmis door de Vlaamsch sprekende bevolking bij Duinkerken opgevoerd; het is een klein misterie, geheel vrij van de grove fouten der juist besproken drama's. In het laatst der 18de en het begin der 19de eeuw is het misterie in de Nederlanden verdwenen, na geheel ontaard te zijn in eene tragi-comedie van de slechtste soort. Slechts in één klein Duitsch dorp wordt nog het misterie gespeeld in den geest der middeleeuwsche traditie, met al den ernst en al de waardigheid, die het onderwerp eischen, en om de tien jaren stroomen geloovigen en ongeloovigen toe, om getuige te zijn van het Passions-spiel te Oberammergau. |
|