De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Een Nieuw Lied. Van 't aanschouwen der Bloemen, naast het Vrouwenbeeld. Stem: Als 't Begind. Laast wandelde ik in een Hof plaizant, Dat myn jong hart verheugd', Hier in dit Zeeuwsche Nederland, Aanschouwde ik met veel vreugd. Al die Bloemen aangenaam, Met haare zoete geur, Ieder bloeide zeer bekwaam, Van allerlei couleur. Eerst zag ik die schoone Roos, Daar by den Egelantier, Die ik voor de aangenaamste koos, Den Lelie vol van zwier. Karnoffel, en ook Afrikaan, Karzouwen veelderhande, Die zoo mooi en sierlyk staan, Conleuren allerhande. Flieren zag ik daar zoo veel, Van vyfderhande zoorten, Den Balzemyn zeer kort van steel, Den Irias komt uit de geboorte. Renonkels zag ik daar ook staan, Zeer lieflyk ten toone, Daar by ook veel Anemiaan, Van koleuren wonder schoone. Ik noem de Bloemen nu niet meer, Die ik daar al aanschouwde, Daartoe zy myn vermogens te teer, Daaarom zal ik ophouwde. [pagina 72] [p. 72] Maar nu neem ik het Vrouwenbeeld, Dat ik daar by vergelyke, Dat ook is als een Bloem geteeld, Van schoonheid al zoo ryke. Myn Lief is als de schoone Roos, Zy gaat den Engelantier te boven, Want ik haar nog voor beide koos, Daarom zal ik haar loven. Lelie, Karnoffel en Afrikaan, Karzouwen, Flieren en Balzemyn, Die zal ik nog alleen laaten staan, Nog liever wil ik by myn Engel zyn. Zy is als de Bloemtjes van damast, Zeer aangenaam van geur, Haar schoonheid my ten hoogsten past, Zy is een Bloem in het fleur. Renonkels en Anemiaan, Die moeten voor haar wyken, Zy zyn wel zoet en aangenaam, Maar ver van haar's gelyken. Geen Bloem en is 'er in ons Land, Van schoonheid boove maate, Die naast dat Beeld kan zyn geplant, Zy is hooger een geheele graate. Ja myn Engel's lipjes bloeijen, Als de lieve Roozeblaan, Daar gaat niet als liefde vloeijen, Zy is zoet en aangenaam. Ik zal dan het Bietje weezen, Dat zich in de Bloempjes zet, En zyn honing weeten te leezen, Uit de Roos en Fiolet. Dan zal ik myn armen buigen, Met een brandende minnehart, En haar eeuwig min betuigen, In een baarende minnesmart. Vorige Volgende