De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Nieuw Lied. Van een Meisje die met haar Minnaar raadpleegt om in het Huishouden te komen, wanneer de Bruiloft eens gedaan zoude zyn. Op een Aangenaame Vois. Kom myn waarde, Schat op aarde, Hoor de woorden van u Bruid, Die ik spreeke overluid. Uwen Bruidegom die zal leenen, Ja met eenen, Gehoor wel al zoo klaar, Van de Huisraad altegaar, Hoe zullen wy aan en bed komen? Daar ik schroome, Met veel angste dag en nacht: Gaat gy daar nu nog voor vreezen. Wel in dezen, Ja myn Broer heeft dit verzacht. Hy zal geeven ons wat kaf, Om op te slaapen wonder straf: Hy heeft een touwetje voor ons angel, Is dat niet al na de zwangel? Potten en Pannen zonder oor, En nog een zwarte moor, [pagina 62] [p. 62] Hy geeft ons een schotelrek, Met een klomp voor zolverstek. En een halve doofpot, Maar het dekzel houd geen slot: Ja ook nog een schildery, Hy is blind aan wederzy. Ja nog een Wastobbe goed, Daar 't zeepzop gaauw uitlopen moet: Van myn Zuster kryg ik een pan, Met een gaatje voor de vlam. En een vuurtang met anderhalf been, Een Blaasbalk daar de dag door scheen: Zy geeft drie stoeltjes zonder mat, Een yzer potje met een gat. Een spiegeltje met een handbreed glas, Een Bybel daar zy nooit in las: Drie borden van eenen blank, Een lamp al daar de tuit uit hangt. En van myn Moeder tot myn baaten, Kryg ik een koffykan met gaaten, En een bezem en luiwagen, Die aanstukken zyn van 't vaagen. Een emmer daar geen hengzel aan is, Die geeft myn Moeder voor gewis: Kom myn Bruidegom wilt maar zwygen, Als gy nu zoo veel gaat krygen. Dan ik u Vrienden zal wezen dankbaar, Met liefde openbaar, Dan zoo wil ik niet meer schroomen, Om in den Huisraad te komen, Maar ik verblyd eerbaar, Over de giften altegaar. Als wy dan te zaamen Trouwen, Zullen wy dapper feeste houden, Want het is te pynewaard, Als men zoo veel schat vergaard. [pagina 63] [p. 63] In dit Lied zal ik niet schryven, Van de vreugd en haar bedryven, Want ik denk het is verdriet, Als men zoo gaat Trouwen, ziet: En zoo de armoe te aanschouwen. Vorige Volgende