De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Aardig en Kluchtig Lied. Van een Boere Meisje die van een Jongman bedrogen werd. Zy is dezelve daar het negende Lied van is. Stem: Schoon Izabel ik kom u vryen. Schoon edele Maagd ik kom u vryen, Gy kunt 'er myn hart en ziel verblyen, Nu kom ik toonen u myn min, Op u heb ik gesteld myn zin. Jongman komt gy my dat vraagen, Is 't niet om my te plaagen, Meenigmaal word ik bespot, Van het geheele Minnaarsrot. 't Is niet om u te bedriegen, Zoude ik daar zoo om gaan liegen: Maar hy dacht in zyn gemoed, Het zal u rouwen Meisje zoet. [pagina 54] [p. 54] Zegt wanneer zal ik u wachten, Ik aanhoor u minneklagten, Zegt my met een bly gemoed, Wanneer ik u dan wachten moet. Saturdag avond zal ik komen, Ja wel zonder schrik of schroomen, Adieu dan nu en weest gegroet, Gy weet wanneer ik komen moet. Het waaren al bestoken werken, Wilt eens op het einde merken, Zy zyn al met hun beide gegaan, Naar deze Hofstede wilt verstaan. Goeden avond altemaal, Spraken zy met blyde taal, Het Meisje met een bly gemoed, Heeft deze Jongmans ook gegroet. Daar gingen zy wat zitten praaten, Al by deze jonge knaapen, Tot dat den tyd van eeten kwam, Het Meisje brande van minnevlam. De Knecht die zou eens koffy schinken, Voor haar Minnaar om te drinken, Maar neen zy moest dat zelfs doen, Ik wil u belooven zy is eens groen. Als zy nu hadden klaar het eeten, Wiert zy leelyk van hem bescheeten, Zy had haar stoofie gereekend klaar, Om te zitten by malkaar. Het Meisje dacht al zonder schroomen, Gy zult haast wel wederkomen, Want hy ging buiten haar heen, Zy was nog gerust en wel te vreen. Hy ging zyn rokken wat opknoopen, En is met haast toen weggeloopen, Zy riep haar Minnaar by zyn naam, Kom laat ons naar de keete gaan. [pagina 55] [p. 55] Zy liep daar al op den Hove, Maar ziet hy was weggeschooven, Zy zag hem loopen langs de pad, Zy riep: jou hond, wel wist ik dat? Zy was met boosheid overstelpt, Niet een drommel die my helpt, Zy brengen my maar op de snap, Hoort eens wat een raare grap. Ziet dit Lied heb ik geschreeven, Om de Jongheid vreugd te geeven, Want zy is te zot en mal, Dat zy leeft in 't Zeeuwsche dal. Oorlof Meisjes altegaar, En loopt toch nooit geen Jongmans naar, Want het is voor hun een pret, Zoo brengen zy u dan in 't net. Vorige Volgende