De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Een Nieuw Lied. Van het uitjagen der Beesten, wanneer den Boer zyn Vee van het stal in de weide brengt. Dit Lied is ook met min doorstrengeld. Stem: Ik ben in tyd van negen dagen. In de zoete maand van Mei, Dan jaagt men het vee aan alle zy, Ja ook wel in den grasse: Dan is men weder zeer verblyd, Wel als dan komt dien zoete tyd, Vry van daar op te passen. Dan komen die zoete dagen aan, Als men het vee van 't stal ziet gaan, Ja tot ons groot genoegen, Ziet dan eens naar de Boere Jeugd, Hoe zy van harten zyn verheugd, Zich by malkander voegen. De Boere Knechtjes wilt verstaan, Ziet men dan naar de weide gaan, Om eens haar Lief te spreeken, Ziet hoe zy zitten in het groen, Om haare minnelust te voen, Tot haar in min zy spreeken. Kom nu hier in het Maisaizoen, Het vee dat loopt nu in het groen, Vol doet u minnelusten, Nu gy Boere Knechten al, Die woonen in dit Zeeuwsche dal, Gaat nu by 't Meisje rusten. Terwyl dat zy daar melkt de koe, Rust dan als gy zyt wat moe, [pagina 53] [p. 53] Wel by dat zoete Meisje, Want daarin is een Jongmans lust, Hy is toch eerder niet gerust, Voor dat hy streelt haar vleisje. Als het vee gaat naar de weide, Zyn al de Boere Knechtjes blyde, Dan zyn wel haare banden los: Zondags gaan zy dan spanzeeren, Met vreugde naar haar wil en keeren, 't Is in de weide heel de gros. Wilt dit Liedje nu maar zingen, Als de beesjes buiten springen, Op die weiden in het gos. Vorige Volgende