De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd
(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Dat is al door de duurte groot,
Die den Heer ons komt te geeven.
Zy moeten dan nog dorsschen gaan,
Haar leden mat en moede,
Zeer armetierig wilt verstaan,
Wel ach die arme bloeden!
Voor een zakje tarwe wel twee pond
Is dat om optehaalen,
Neen ik zegge maar terstond,
Dat kunnen zy niet betaalen.
Haar daggelden zyn maar een prys,
Waar wou het van daan komen:
Die dit tegenspreekt, die is niet wys,
Wilt haar toch beter loonen.
Het dorsschen gaat zoo doodelyk,
Al in die stramme dagen,
De tarwe is zoo voddelyk,
Dat doet haar bitter klagen.
Ja daarvan heb ik ook een proef,
Die ik wel zal onthouwen,
'k Heb van de Winter al genoeg,
Daarvan myn kop gaan krouwen
Maar dat was voor my niemendal,
Ik had de Boere spyze,
Den Arbeider die vooral,
Kon deze tafel pryzen.
Ik wensch dat God al de arme Lien,
Hier in ons Land en Steden,
Haar armoede aan zal zien,
ô God, hoor haar gebeden.
ô Heer! die onzen helper zyt,
Wilt onzen zonden weeren,
Wend van ons af dien duuren tyd,
Gy zyt den Heer der Heeren.
|
|