De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd
(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Met aangenaame zin,
Hoe komt gy zoo verborgen?
Zeg my toch op dit pas,
Onder de groene linden,
In het bedaauwde gras,
Myn Engel myn Beminde!
Boere Meisje.
Ik ben op myn eenigheid,
Hierin heb ik behaagen,
Myn koeitjes ook met vlyt,
Moet ik de melk van draagen:
Ik hoor het zoet geluid,
Van allerhande dieren,
Daar by het jeugdig kruid,
Komt ons het veld versieren.
Boere Knecht.
Laat ik myn Engelin,
ô Bloemtje uitgeleezen!
Al met zuivere min,
Toch u gezelschap weezen,
't Zal u behoeden gaan,
Als eenen trouw Minnaar:
Kom nu myn Engel aan,
En vlugt toch niet voorwaar.
Boere Meisje.
Ik zal Jongman voorwaar,
Niet weigerachtig weezen,
Kom laat wy met malkaar,
Gaan melken zonder vreezen,
Ja wel de koeitjes al,
Laat ons niet langer beide,
Hier in dit groene dal,
Laaten wy gaan naar de weide.
Boere Knecht.
Ach edele Maget teer,
Myn overschoon Beminde;
Myn zoeten Engel teer!
Die ik hier kom te vinden:
Kom gaan wy naar de wei,
Ik zal de melk draagen,
In deze zoete Mei,
En aangenaame dagen.
| |
[pagina 40]
| |
Boere Meisje.
Couragie, Jongman ziet,
Ter eer van u beminde,
Ik heb toch geen verdriet,
In deze koele winde:
Wy zullen melken gaan,
Ja met een groot behaagen,
Als ik dat heb gedaan,
Dan weer naar Huis toe draagen.
Boere Knecht.
Dat is onnoodig ziet,
Ik zal u last wel draagen,
Dat is voor my toch niet,
In deze blyde dagen:
Myn zoete Engel teer!
Als ik heb adieu gekust,
Dan neem ik nu myn keer,
Van u myn 's harten lust.
Boere Meisje.
Adieu myn Liefje teer,
Veel kusjes tot een pand,
Adieu tot dat gy keert,
Myn harte tot u brand:
In Zeeland is 'er geen,
Die ik voor u zou kiezen,
Myn pand, weest nu te vreen,
Een ander moet 't verliezen.
|
|