De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Nieuw Lied. Van den voorigen Jongman, die wederom een Liefje had, in de plaats van die hy moest verlaaten. Stem: Ach hoe lekker is het zoenen. Nu gaan ik al weder minnen, Tot u spyt ontrouwe Maagd, Ik heb nu weer gesteld myn zinnen, Op die, die myn jong hart behaagt. Want gy haakt naar hooger staaten, Gy versmaadt myn trouwe min, Daarom moet ik u verlaaten, Maar gy bent nog geen Boerin. Minnen gaan ik nu al weder, By een nedrig Meisje schoon, Ik zal haar beminnen teder: Zy spant by my van al de kroon. [pagina 38] [p. 38] Loop nu met u Boere Zoontje, Vry toch nu maar aan een kant: Ik hou het met myn Matroontje, Waarop dat myn harte brand. Ik wil u daarom niet verachten, Gy kunt doen u wil en zin, Als het zyn vergeefsche klagten, Gaat het niet al met de min. Dan zit men maar te verlangen, Naar het uurtje dat men scheid: Dan zit men met vrees bevangen, Dat men al te lange beid. Maar nu heb ik toch al weder, Weer myn ziels en hartbegeer: Ik min een Maget jong en teder, Wel in waare deugd en eer. Dan is men verheugt en blyde, Als men maar elkander ziet, Als het uur komt om te scheiden, Acht men dat al voor verdriet. Nu wil ik alweer gaan sluiten, En maaken hier een einde van, Met dit Liedje wil ik stuiten, Schoon ik nog niet moet voortaan. Maar als ik nog verder schryve, Is het te lang dat men het leert, Ik moet niet in gebreeken blyven, Dat het my aan de rym mankeert. Vorige Volgende