De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Nieuw Lied. Van twee Jongmans, die een Meisje wilden Minnen. Op een aangenaame Vois. Een Jongman had een Lief, Die hy wel trouw beminde, Maar daar kwam noch een dief, Ging deze twee ontbinden. Hy sprak dat Meisje aan, Kom laat u Minnaar vaaren, Ik zal van nu voortaan, Ook zyn u trouw Minnaare. 't Is maar een Boere Knecht, Ik ben een Boere Zoon, [pagina 36] [p. 36] Ik min u ook oprecht, Dat ik met daaden toon. Kom zegt het woord van ja, Myn Engel vol van waarde! Laat toch u Minnaar ga, Myn hoogste schat op aarde. Zy zegt het woord van ja, Tot haar eerste Minnaars smarte, Dat hy kwam hooren dra, Het smerte hem aan zyn harte. Wel nu myn schoonste beeld, Gaat gy een ander minnen, Geheel ben ik ontstelt, Gy kweld myn hart en zinnen. Wat heb ik meenigmaal, Myn liefde u opgedraagen, Met minnelyke taal, Ja wel by nacht en dagen. Maar het is al om niet, Ik ben met druk beladen, 't Is my een groot verdriet, Wie zal myn druk verzaden. Waar heen zal ik nu doolen, Die eens aanhoort myn klagt; Myn Lief is my onstolen, Ja ik in druk versmacht. Uws gelyk zal ik niet vinden, In geheel ons Zeeuwsche Land, Gy doet my ondervinden, Vol liefde overmand. Wat een Minnaar al lyd, Als hy gaat uit het minnen, Ja na een schoone Meid, Daar hy op stelt zyn zinnen. Nu aan ontrouwe blom, Wat hebt gy my bedrogen, Wilt toch myn Engel kom, Voor 't laast myn traan afdroogen. [pagina 37] [p. 37] Jongman stilt u getraan, Wilt hooren na myn reden, Spreekt een ander meisje aan, Schenkt haar dan uwe leden. Dan zult gy wederom. U jong hart weer verkwikken, By een ander schoone blom, Die zich na u zal schikken. Adieu myn waarde pand, Ik moet u nu verlaaten, Hier in dit Zeeuwsche Land, Gy haakt na hooger staaten. Ik ben een Boere Knecht, Schoon gy een Dienstmaagd bent, Ik ben voor u te slecht. Want gy my niet meer kend. Vorige Volgende