De nieuwe Walcherse ploeg, opgestelt door een Zeeuwsche boere knecht, tot vermaak der jeugd(1802)–Jan Gerritse Wondergem– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Een Nieuw Lied. Wys: ô Holland schoon enz. Laast leide ik myn hoofd te bed, Ik dagt al om het minnen, Het geene my de rust belet, Myn Lief speelde in myn zinnen. Ach was ik weder aan u zy, Myn Engel! teer beminde, Dan was ik weer van harte bly, In kort zal ik u vinden. Indien ik kryg geen tegenheen, Ja wel in korte dagen, Zal ik weer naar myn Engel treen, Al met een groot behaagen. Want daar in is myn 's harten lust, Dat ik een Meisje minne, Ik ben toch eerder niet gerust, Ik gaan naar myn vriendinne. Dat is de lust van myn gemoed, Daar ik gestaag na trachte, Ja het verkwikt myn jeudig bloed, Gestadig dag en nachte. Daar is geen meerder vreugd op aard, Dat ik voor vreugde achte; Daar is geen liever schat zoo waard, Naar min ik altyd trachte. Kom ik begeef my tot de rust, Ik gaan al weder slaapen, Tot aan den dag dat ik met lust, Alweder zal ontwaaken. Genacht, genacht, dan altemaal, Alle gy trouw Minnaaren, Ik wensch u ook in 't generaal. Met deze zang te paaren. Als gy met lust uit minnen gaat, Dan speelt in u gedachten, [pagina 43] [p. 43] Niets dat de min te boven gaat, Ik zal het nooit verachten: Dus zeg ik nu voor gewis, Dat minnen wel vergnoeglyk is. Vorige Volgende