Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog
(1994)–J.J. Woltjer– Auteursrechtelijk beschermdover de Nederlandse Opstand 1555-1580
[pagina 64]
| |
2 De vredemakersDe Pacificatie van Gent bedoelde een einde te maken aan tien jaren van onrust, aan vier jaren van openlijke oorlog. Dat de oorlog in feite nog zeventig jaar zou duren, vermoedden zelfs de ergste pessimisten niet. Om de Pacificatie in het juiste perspectief te zien en de motieven van de tijdgenoten recht te doen, dient men zijn aandacht niet in de eerste plaats te richten op wat gevolgd is, maar op de aard van de onrust en van de oorlog die er aan vooraf gingen. Gewoonlijk spreekt men van de Tachtigjarige Oorlog, meestal opgevat als een tachtigjarige oorlog tegen Spanje. Deze term, pas in de negentiende eeuw algemeen gebruikelijk geworden,Ga naar eind1. is bijzonder ongelukkig. Vanaf de laatste tien of vijftien jaar van de zestiende eeuw kan men met enige goede wil inderdaad spreken van een strijd van (Noord-) Nederland tegen Spanje, maar het is bijzonder misleidend om dit beeld terug te projecteren tot 1568. Nog erger is dat Fruin in 1859 de term Voorspel van de Tachtigjarige Oorlog invoerde en dit voorspel nog voor 1560 liet beginnen.Ga naar eind2. In het voetspoor van Ranke zag hij de troebelen in de Nederlanden als een nationaal verzet tegen een vreemde overheerser.Ga naar eind3. De regering van Filips II, de Spaanse Filips II, was anti-nationaal. De fundamentele tegenstelling, die in de visie van Fruin en zijn leerlingen het gehele tijdvak beheerste, was dus nationaal tegenover spaansgezind. Wie niet in dit schema paste, heette al gauw besluiteloos, weifelend of incapabel, zo niet een intrigant of een opportunist. Dit gold voor de tijd van het Voorspel, het gold ook voor de tijd van de Pacificatie. Is het toeval dat Fruin de tijd voor 1576 en na 1586 uitvoerig heeft beschreven, maar aan de jaren daartussen niet is toegekomen? Aan Nuyens schreef | |
[pagina 65]
| |
hij, dat onderzoek in de Belgische archieven nodig zou zijn om tot een helder inzicht in de toedracht der zaken te geraken.Ga naar eind4. Maar was dit de werkelijke reden? Of paste de tijd niet in zijn schematische tweedeling? Tegenwoordig is de term Tachtigjarige Oorlog bij de Nederlandse historici uit de gratie en spreken zij liever over de Opstand. Zij wijzen er dan op dat 1568 wel het jaar was van de eerste slag op Noordnederlands gebied, maar dat de strijd in het zuiden al eerder was begonnen, en vooral dat het verzet tegen Filips II verzet was van onderdanen tegen hun vorst en dus beter opstand dan oorlog kan heten. Het algemene beeld van de periode verandert hierdoor echter nauwelijks. Bij de Belgische historici heeft de nationalistische visie van Fruin nooit veel weerklank gevonden. Terecht laat Pirenne het Spaanse bewind in de Nederlanden eerst beginnen met de komst van Alva in 1567. Daarvoor kan men niet van een Spaanse overheersing spreken, en dus evenmin van verzet daartegen.Ga naar eind5. De interpretatie van de jaren 1560 tot 1580 als in de eerste plaats een tijd van groeiend nationaal verzet tegen een vreemde overheersing is niet alleen zeer eenzijdig, om niet te zeggen onjuist, maar zij maakt ook een juiste kijk op de Pacificatie van Gent onmogelijk. Het is in het kader van dit opstel niet nodig een overzicht te geven van de gehele periode, wij willen slechts enkele hoofdpunten ter sprake brengen, voor zover deze licht werpen op de oorzaken van de troebelen en op de Pacificatie.
In de vroege jaren zestig stonden de regeerders van de Nederlanden voor een aantal problemen. De moeilijke verhouding met de persoon van de koning in het verre en vooral vreemde Spanje speelde een rol, maar belangrijker was de interne problematiek. De pogingen van de vorst om zijn greep op de staat te verstevigen, om de macht van zichzelf en zijn ambtenaren uit te breiden, werd als een bedreiging gevoeld, niet alleen voor de positie van de hoge adel, maar ook voor de invloed van de Staten en voor de zelfstandigheid van de gewesten tegenover de centrale regering te Brussel. In dit streven werd de vorst aanzienlijk geremd door een chronisch geldgebrek. Enerzijds was dit een gevolg van de zestiende-eeuwse | |
[pagina 66]
| |
prijsrevolutie en de steeds kostbaarder oorlogen, anderzijds van de moeilijke verhouding met de Staten, die de koorden van de beurs in handen hadden. Deze problemen speelden in de gehele zestiende eeuw in de Nederlanden een rol, en met enkele varianten eveneens in Frankrijk, in Engeland, in Schotland en in vele Duitse staten. Het waren in wezen algemeen-Europese problemen. Zij waren zo fundamenteel dat zij bij elke belangrijke gebeurtenis in meerdere of mindere mate invloed hadden. Het gelukt echter niet om de gebeurtenissen tussen 1560 en 1580 doorzichtig te maken door deze problematiek centraal te stellen.Ga naar eind6. In de loop van de zestiende eeuw ontstond echter - weer in geheel Europa - een nieuw geschilpunt: hoe dient de staat te staan tegenover de nieuwe godsdienstige denkbeelden in hun bonte schakering? In de Nederlanden is tot 1566 de positie van de traditionele kerk nauwelijks in discussie geweest. Waar het om ging waren twee vragen: hoe veel ruimte zou er binnen de kerk zijn voor afwijkende opvattingen? En vooral: hoe hard zou men optreden tegenover heterodoxen binnen de kerk en tegenover kleine dissidente minderheden, tegenover dopers eerst, tegenover dopers en min of meer calvinistische groepen later? Wanneer we dit politieke probleem van de houding tegenover de ketters centraal stellen, blijkt de periode van 1560 tot 1580 een eenheid te vormen. | |
De eerste overwinning en de eerste nederlaag van de gematigdenDe eerste periode hebben wij in het vorige opstel beschreven en kunnen wij hier kort samenvatten. Terwijl in de omringende landen de vervolging van de protestanten was gestaakt en in de Nederlanden de weerzin tegen de barbaarse kettervervolging groeide, wilde Filips II van geen toegevendheid weten. Door zijn ‘brieven uit het Bos van Segovia’ stelde hij de zaken scherp. Lagere edelen vormden nu een pressiegroep, het Verbond der Edelen, ook het Compromis genoemd. In een demonstratieve optocht boden zij de landvoogdes Margaretha van Parma een Smeekschrift aan. Daarin vroegen zij openlijk | |
[pagina 67]
| |
om matiging van de vervolgingen. Na een vaag antwoord van Margaretha meenden velen dat eindelijk betere tijden waren aangebroken. Ballingen keerden terug, steeds openlijker hielden de protestanten hun preken. Toen op 10 augustus de beeldenstorm begon, wilden de gematigden niet tegen de beeldenstormers optreden tenzij voortaan de preken zouden worden toegelaten. Zij slaagden erin om aan de ene kant Margaretha hiertoe te dwingen en aan de andere kant de beeldenstormers in de meeste plaatsen te bewegen om de kerken te verlaten. Het leek of de gematigden hadden gewonnen. Dat was slechts schijn, want Margaretha achtte zich niet gebonden aan de concessies die zij onder dwang had gedaan. Zij kreeg uit Spanje geld waardoor zij troepen kon werven, terwijl vele gematigden door de beeldenstorm zo waren geschrokken dat zij de landvoogdes gingen steunen. In maart 1567 had zij haar gezag hersteld. Wie zich in het afgelopen jaar te zeer gecompromitteerd achtte, vluchtte naar het buitenland, ook Oranje. Dat was het einde van de eerste fase van de troebelen. Uit het ingewikkelde complex van problemen waar de verantwoordelijke bewindslieden in het begin van de jaren zestig mee worstelden, had zich steeds duidelijker het godsdienstige vraagstuk losgemaakt als het meest acute. De verzoenende weg die de meesten hier wilden gaan, was ernstig bedreigd door de beeldenstorm, maar was pas doodgelopen op de houding van Margaretha, die hierin volledig gesteund werd door Filips II. De overeenkomst van 23-25 augustus 1566 was voor haar een nederlaag geweest, maar door haar (niet gemeende) concessies eerst, en haar strakke lijn daarna, had zij zo veel verwarring gezaaid dat zij ten slotte als overwinnaar uit de strijd te voorschijn was gekomen. De verzoenende mentaliteit bleef in brede kring bestaan, maar het centrum als politieke macht was uiteengeslagen: Oranje en Hoogstraten in ballingschap, Egmont en Horne onderworpen aan Margaretha waren representatief voor vele minder prominenten. Het zou vanuit rooms-katholiek standpunt van het grootste belang zijn geweest de gemaakte winst zorgvuldig te consolideren en zoveel mogelijk van de gematigden aan koning en landvoogd te binden. | |
[pagina 68]
| |
Dat deed Filips II niet. Hij verving de landvoogdes die in zijn ogen had gefaald, door de Spaanse veldheer Alva. Met een leger kwam deze in de Nederlanden orde op zaken stellen. Door de veroordeling van vele gematigden die koning en landGa naar eind7. naar hun besef trouw hadden gediend - Egmont en Horne waren de meest prominente - wekte hij grote verontwaardiging. Alva's plannen voor een belastinghervorming zouden altijd op grote weerstand zijn gestuit, zoals alle belastingplannen sinds de jaren vijftig. Nu Alva alle gematigden van zich had vervreemd en de belastingen mede moesten dienen om het gehate Spaanse leger in de Nederlanden te financieren, was de weerzin groter dan ooit. Zelfs de collaterale raden steunden hem niet. De verhoudingen werden zo slecht dat Alva in 1573 de Geheime Raad en de Raad van State de oorzaak noemde van alle moeilijkheden in de Nederlanden.Ga naar eind8. Bovendien werd de economische terugslag in 1571, grotendeels een gevolg van een slechte oogst in grote delen van Europa,Ga naar eind9. op het conto van Alva's belastingen geschreven, met name van (plannen voor) de tiende penning. Morillon, Granvelle's vertrouwensman in de Nederlanden, was woedend. Voor Alva's komst was de vrede in de Nederlanden hersteld, gematigdheid had het land kunnen redden, maar deze Spaanse houwdegen verknoeide alles, dreef vele personen die na Margaretha's overwinning bereid waren zich te onderwerpen in ballingschap en maakte hen tot onverzoenlijke vijanden, dreef hen zelfs in de armen van de protestanten.Ga naar eind10. Het werd nog erger. In 1572 kwamen vele steden, vooral ten noorden van de grote rivieren, in opstand. Alva slaagde erin deze opstand in de oostelijke provincies te onderdrukken, maar de opstandelingen konden zich in grote delen van Holland en Zeeland handhaven (beleg van Haarlem, ontzet van Alkmaar en Leiden). De burgeroorlog werd een slepende zaak. Doordat de opstandelingen de zeegaten beheersten, konden zij een zware druk leggen op de niet-opstandige gewesten. De oorlog verslond schatten, maar toch kon Alva zijn leger onvoldoende betalen. De soldaten gaven, muitend of niet, veel overlast. De nood werd zo groot dat Alva's opvol- | |
[pagina 69]
| |
ger Requesens eind 1574 in uiterste verbazing was over de lijdzaamheid waarmee de Nederlanders hun lot ondergingen.Ga naar eind11. En waarom dit alles? Omdat Alva met zijn blunders een opstand had geprovoceerd, omdat Filips II in halsstarrigheid een compromis met de protestanten in Holland en Zeeland weigerde. Maar was Alva's politiek het katholicisme ten goede gekomen? Inderdaad waren onder zijn regime hervormingen doorgevoerd. Maar was het niet ook onder zijn regime dat de protestanten vaste voet in Holland en Zeeland hadden gekregen? Had hij niet de katholieken in Holland en Zeeland aan de protestanten overgeleverd? Nee, ook van katholiek standpunt gezien had de Spaanse interventie in de Nederlanden de zaken alleen maar bedorven, had de harde aanpak averechts gewerkt. | |
De tweede overwinning van de gematigdenEen burgeroorlog, geprovoceerd door Spaanse blunders, een burgeroorlog die veel rampen en niets goeds had gebracht, dat was in veler ogen de aard van de strijd in de Nederlanden.Ga naar eind12. Tot in de hoogste bestuurskringen toe groeide de overtuiging dat voortzetting van de oorlog niet alleen zinloos, maar ook uitzichtloos was, dat een compromis met de opstandelingen een einde aan de strijd moest maken.Ga naar eind13. Weer, als tien jaar eerder, ontstond er een heterogene centrum-groepering, die niet protestants was, maar meende dat een zachtere politiek tegenover de protestanten het land en zelfs de kerk ten goede zou komen.Ga naar eind14. Verzoening in gematigdheid, in Nederlandse gematigdheid, was nodig. Toen Alva's opvolger Requesens in 1574, tijdens het beleg van Leiden, de Staten-Generaal bijeenriep om hun een belangrijke bijdrage in de kosten van de oorlog te vragen, drongen deze dan ook aan op vredesonderhandelingen met de opstandige gewesten. Reeds eerder waren er met medeweten van de landvoogd onderhandse pogingen gedaan om contact op te nemen met Holland en Zeeland. Toen de Staten-Generaal zo krachtig op vrede aandrongen en bovendien het beleg van Leiden was mislukt, stemde de Brusselse regering | |
[pagina 70]
| |
toe in officiële onderhandelingen. Van maart tot juli 1575 hadden te Breda besprekingen plaats, maar zonder succes: Filips II wilde van geen concessies aan de protestanten weten en zonder dergelijke concessies was een overeenkomst niet mogelijk. De onderhandelaars van 's konings zijde waren het echter niet eens met deze houding van koning en landvoogd. Zij vroegen ‘de s'en eslargir un peu plus avant de la part de Sa Majesté, pour y mettre fin à tant de calamitez’ (om namens Zijne Majesteit wat toegeeflijker te zijn, om een einde te maken aan zo veel rampen).Ga naar eind15. Eén van hen, Elbertus Leoninus, stelde een document van deze strekking op, allen tekenden het voor het naar Spanje werd verzonden. Zij gingen zelfs nog verder en voerden geheime besprekingen met Oranje, Holland en Zeeland. Leoninus' voorstellen werden tot zijn grote vreugde door Oranje en de zijnen aanvaard, maar toen hij ze daarna aan Requesens voorlegde en deze ze in de Raad van State ter sprake bracht, werden ze verworpen, met name door Requesens zelf en door de Spaanse raadsheer Jeronimo de Roda, ‘disant ledit Rhoda au docteur susdit (Leoninus) qu'il avoit d'affaire d'une grande absolution, à cause d'avoir eu tant de hantises avec les heretiques’ (terwijl Roda tegen Leoninus zei dat hij een grote absolutie nodig had, omdat hij zo veel omgang met de ketters had gehad).Ga naar eind16. Duidelijk stonden hier weer, als in de winter van 1565-1566, de rechtervleugel en het centrum tegenover elkaar: zij die de ketterij tot het uiterste wilden bestrijden en zij die voor alles naar verzoening streefden en uit praktische overwegingen of uit overtuiging een modus vivendi met de protestanten wilden zoeken. Tot de laatste groep behoorde de overgrote meerderheid van 's konings Nederlandse landzaten, tot de eerste slechts een kleine minderheid. Toch was de koning er sinds 1567 in geslaagd om zijn uiterst rechtse politiek aan de Nederlanden op te dringen, zelfs ten koste van een burgeroorlog. De Spaanse landvoogden, eerst Alva, later Requesens, en hun legers waren hiertoe zijn voornaamste werktuigen geweest. Kort na de mislukte onderhandelingen te Breda braken deze werktuigen echter in Filips' handen af. Op 5 maart 1576 overleed de landvoogd Requesens, zonder dat in zijn opvol- | |
[pagina 71]
| |
ging was voorzien. De Raad van State, met onder anderen de fel anti-spaanse hertog van Aerschot, nam voorlopig de regering waar. Al eerder, op 1 september 1575, had de koning moeten verklaren dat hij zijn financiële verplichtingen tegenover zijn geldschieters niet meer kon nakomen. Door dit bankroet stokten de geldzendingen naar de Nederlanden. Reeds lang onbetaalde Spaanse troepen sloegen aan het muiten en terroriseerden hun omgeving.Ga naar eind17. Na de verovering van Zierikzee op 30 juni 1576 liep de zaak helemaal uit de hand. De Spaanse troepen uit het overwinnende leger, 1300 ruiters en 4000 infanteristen, trokken naar Brabant en Vlaanderen om zich het geld toe te eigenen waar zij aanspraak op hadden.Ga naar eind18. Op 25 juli maakten zij zich meester van Aalst en plunderden het. Paniek verspreidde zich door het land. De Raad van State verklaarde de muiters tot rebellen en vijanden van de staat. De Staten van Brabant wierven op eigen gezag troepen om zich tegen hen te verdedigen (daar was nu wel geld voor!). De Staten van Vlaanderen deden hetzelfde. Het behoeft hier niet uitvoerig verhaald te worden, hoe de Staten van Brabant de Staten-Generaal bijeenriepen en hoe na een kleine staatsgreepGa naar eind19. de Raad van State zich hierbij aansloot. Afgevaardigden van de Staten van Vlaanderen, Brabant en Henegouwen kwamen bijeen in een vergadering die zich ietwat eufemistisch de Staten-Generaal noemde. Pas in de loop van de volgende maanden zonden andere gewesten hun vertegenwoordigers. Het eerste wat deze Staten-Generaal deden, was contact opnemen met Holland en Zeeland om de afgebroken onderhandelingen van Breda tot een goed einde te brengen. Velen twijfelden zo weinig aan de goede afloop dat zij, nog voor de nieuwe onderhandelingen te Gent waren begonnen, Hollandse troepen (troepen van de ‘tegenpartij’) te hulp riepen tegen de Spanjaarden op het Gentse kasteel.Ga naar eind20. De resultaten van de besprekingen beantwoordden aan deze verwachtingen. In tien dagen kwam men tot overeenstemming over een ontwerpverdrag, dat weer tien dagen later, de 8ste november 1576, officieel getekend kon worden: de Pacificatie van Gent. Holland en Zeeland en de overige gewes- | |
[pagina 72]
| |
ten zouden voortaan ‘eene vaste ende onverbrekelicke vrintschap ende vrede’ onderhouden en al het gebeurde zou vergeven en vergeten zijn. De ballingen zouden dus kunnen terugkeren en gevangenen worden vrijgelaten. Men ging nog verder: niet alleen werd vrede gesloten, ook zouden beide partijen elkaar voortaan bijstaan ‘inzonderheyt om uuyte landen te verdryven ende daerenbuyten te houden die Spaensche soldaeten ende andere uuytheemsche ende vrempde, gepoocht hebbende uuyten wege van rechte die heeren ende edelen 't leeven te benemen, den rijcdom van den landen t'hemwaerts te appliqueren ende die gemeente voorts in eeuwighe slavernye te bringen ende te houden.’Ga naar eind21. Het vertrek van de vreemde troepen zou niet alleen de landen van veel overlast bevrijden, het zou tevens de koning de mogelijkheid benemen om zijn inzichten ten tweeden male met geweld op te dringen en het land weer in een burgeroorlog te storten, het zou een einde maken aan de Spaanse militaire interventie in de Nederlanden. Het kerkelijk probleem was te moeilijk om het nu, onder de druk van de muiterijen, op te lossen en daarom stelde men de beslissing uit tot na het vertrek van de Spanjaarden. Dan zouden de Staten-Generaal, als Nederlanders onder elkaar, een regeling treffen ‘zoe ten dienste van Zijne Majesteit, welvaert ende unie van de landen men sal bevinden te behooren’ - het oude programma van de oppositie uit het midden van de jaren zestig. Beide partijen beloofden zich te zijner tijd aan de uitspraken van de Staten-Generaal te zullen onderwerpen. In afwachting daarvan zou in die gebieden die nu onder het bewind van Oranje stonden, de status-quo gehandhaafd blijven en dus uitsluitend de protestantse godsdienstoefening geoorloofd zijn. Deze bepalingen roepen enige vragen op. Hoe zouden de uitspraken van de Staten-Generaal te zijner tijd tot stand komen?Ga naar eind22. De bepaling dat men zich aan deze uitspraken zou onderwerpen, had alleen zin als besluiten met meerderheid van stemmen genomen zouden worden. Dit zou echter in strijd zijn met de gewoonte (in de Staten-Generaal was de minderheid immers niet gehouden de meerderheid te volgen) en het lijkt ondenkbaar dat Holland en Zeeland zich zouden heb- | |
[pagina 73]
| |
ben uitgeleverd aan een katholieke meerderheid. Het is dan ook duidelijk dat althans de protestanten rekenden op een regeling door ‘persuasie’, op een verzoenend compromis, geheel in de lijn van het algemene optreden van de Staten-Generaal. Over de modaliteiten van het compromis liet men zich niet uit. Wel verklaarde de ene partij, de Staten-Generaal, herhaaldelijk dat zij de katholieke godsdienst wilde handhaven. Zeer waarschijnlijk hebben de Staten verwacht dat zij tegenover een definitieve erkenning van zekere rechten van de protestanten toch ook de vrijheid van godsdienstoefening voor de katholieken in Holland en Zeeland zouden kunnen bedingen.Ga naar eind23. Misschien hebben zij zelfs gehoopt dat, als de vrede eenmaal hersteld zou zijn, zou blijken dat de protestanten ook in Holland en Zeeland slechts een minderheid vormden. Amsterdam en Haarlem en andere steden met een katholiek stadsbestuur zouden volgens de Pacificatie weer worden toegelaten tot de Staten van Holland. Buiten Holland en Zeeland zou men niets mogen ‘attempteren’ tegen de rooms-katholieke religie en zou men geen aanstoot mogen geven (‘welverstaende datter egheen scandael en gebeure’). Overtreders van deze bepalingen zouden echter slechts gestraft worden als ‘perturbateurs van de gemeene ruste,’ en niet volgens de plakkaten ‘op stuck van heresie,’ want deze werden in afwachting van de definitieve regeling geschorst. Kennelijk meende men dat de protestanten buiten Holland en Zeeland slechts weinig talrijk zouden zijn, zelfs als de ballingen zouden terugkeren.Ga naar eind24. Het is, ook nu nog, moeilijk te beoordelen in hoeverre deze verwachting realistisch was. Onder Alva en Requesens had zich steeds een protestantse kern weten staande te houden. Het consistorie van Antwerpen speelde een zodanige rol dat men vanuit Veere op 4 mei 1572 een afgevaardigde naar dit consistorie kon zenden om inlichtingen in te winnen over Willem van Oranje en de plannen van de vijand.Ga naar eind25. In december 1572 hielden de kruiskerken van Brabant een classicale vergadering en in februari 1576, nog voor de dood van Requesens, kwam een synode bijeen van de kerken in Brabant, Vlaanderen, Henegouwen en Artois.Ga naar eind26. | |
[pagina 74]
| |
Na de Pacificatie konden de ballingen terugkeren en kregen de kruiskerken steun, onder andere van de classis Walcheren en van de vluchtelingenkerken in Engeland,Ga naar eind27. maar toch horen we in 1577 weinig van deze kerken. We kunnen moeilijk veronderstellen dat een omvangrijke calvinistische groep timide zou optreden en de conclusie ligt voor de hand dat de protestantse groepen die zich hadden weten te handhaven, slechts betrekkelijk klein waren en daarom al tevreden wanneer zij zonder levensgevaar konden bijeenkomen. Het lijkt erop dat de verwachtingen van de Staten-Generaal reëel waren. De Pacificatie betekende zeker niet dat de Staten-Generaal zich bij Holland en Zeeland aansloten om tegen de koning te strijden. Integendeel, zij hadden een eigen programma, geheel anders dan dat van Holland en Zeeland en zij hoopten dat zij dit zouden kunnen doorzetten ook tegen de druk van Holland en Zeeland in. De kern van dit programma was een streven naar verzoening, in de vanzelfsprekende veronderstelling dat de Nederlanden een in meerderheid katholiek land zouden blijven, al zouden de protestanten enige rechten verwerven. Zij sloten zich niet aan bij de opstandige gewesten, maar zij meenden dat een compromis met de ketters in Holland en Zeeland in het belang van land en kerk te verkiezen was boven voortzetting van doe oorlog. Het optreden van de Raad van State en de Staten-Generaal was door en door onwettig. De Staten waren tegen Filips' uitdrukkelijke wens in bijeengekomen en zij hadden Holland en Zeeland de concessies gedaan die de koning steeds had geweigerd. Dat zij ook nog zijn troepen uit het land wilden verwijderen, maakte het geheel alleen nog maar erger. Toch was de veronderstelling van de politiek van de Staten, van het streven naar verzoening, dat het mogelijk zou zijn Filips II ervan te overtuigen dat de ‘chemin des rigueurs’ (de harde aanpak) averechts had gewerkt en zou werken, of tenminste dat hij het fait accompli van de vrede met Holland en Zeeland wel zou moeten aanvaarden. Men wist dat dit moeilijk zou zijn, en over de verhouding met de koning werd in de Pacificatie gezwegen, al werd in de tekst als vanzelfsprekend aangenomen dat hij de landsheer, ‘ons allergenadichste Heer’ was. In andere stukken | |
[pagina 75]
| |
uit die tijd spraken Aerschot en de zijnen steeds over de ‘obeyssance deue au Roi’, de aan de koning verschuldigde gehoorzaamheid. Dit was een conservatieve, zo men wil een reactionaire uitdrukking, want door te spreken over de verschuldigde gehoorzaamheid, wees men de groei van de koninklijke macht uitdrukkelijk af. Men wilde niet breken met de koning, maar zijn macht beperken ‘als vanouds’.Ga naar eind28. De koning werd in de Nederlanden vertegenwoordigd door de landvoogd. De strijd om de koninklijke macht nam dan ook aanvankelijk de vorm aan van een strijd om de positie van de landvoogd. Als opvolger van Requesens zond Filips II Don Juan. In november 1576 kwam deze in Luxemburg aan, juist toen de Staten-Generaal op het punt stonden de Pacificatie te tekenen. De ‘verschuldigde gehoorzaamheid’ die de Staten hem als 's konings gouverneur wilden betonen, was slechts zeer beperkt. Moeizame onderhandelingen, die soms bijna mislukten, waren nodig om tot overeenstemming te komen. Don Juan was vrijwel machteloos en de Staten konden hem dan ook grote concessies afdwingen. Niet alleen moest hij bij het zogenoemde Eeuwig Edict van 12 februari 1577 de Pacificatie accepteren, hij mocht zijn ambt zelfs niet aanvaarden voordat de Spaanse troepen het land hadden verlaten. Alleen ingezetenen zouden voortaan ambten mogen bekleden, zodat de benoeming van Spaanse raadsheren in de toekomst uitgesloten zou zijn. Daartegenover beloofden de Staten-Generaal dat zij de katholieke godsdienst ‘en tout et partout’ (in alle opzichten en overal) zouden handhaven. Natuurlijk hield dit voor Don Juan in dat zij de alleenheerschappij van het katholicisme zouden erkennen. Het lijkt niet onmogelijk dat althans enige leden van de Staten-Generaal slechts bedoelden dat zij de vrijheid voor de katholieken in Holland en Zeeland zouden bewerken. Dat zou in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke doeleinden van de Staten, maar zelfs dan was het tegenover die beide gewesten weinig sierlijk, omdat het een vooruitlopen betekende op de regeling die volgens de Pacificatie door de Staten-Generaal (inclusief Holland en Zeeland) getroffen zou worden. In maart 1577 vertrokken de Spaanse troepen uit het land. Zowel de muiters als anderen waren tevreden gesteld met geld | |
[pagina 76]
| |
dat voor een belangrijk deel door de Staten was bijeengebracht.Ga naar eind29. Voor de betaling van het Spaanse leger hadden de Staten geen geld willen geven, maar om hen het land uit te krijgen, tastte men wel in de buidel, al koste het ook nu moeite om het geld te vinden. Na het vertrek van de Spanjaarden bleven er nog ruim 40.000 man Nederlandse en Duitse troepen over.Ga naar eind30. Ook deze troepen wilden de Staten grotendeels afdanken, maar dat werd vertraagd door de moeilijkheid om voldoende geld te vinden. Nadat de vreemde troepen waren vertrokken, kon Don Juan op 12 mei 1577 zijn functie aanvaarden, ruim een half jaar na zijn aankomst in Luxemburg en na de Pacificatie van Gent. De verhouding bleef echter moeilijk en al spoedig bleek dat de opvattingen van Don Juan niet te rijmen waren met die van de Staten-Generaal. Niet alleen was hij niet bereid een modus vivendi met de protestanten in Holland en Zeeland te zoeken, ook in Vlaanderen en Brabant wilde hij het katholicisme handhaven op een wijze die bij de Staten weinig waardering vond. De 24ste mei werd in Mechelen een kleermaker, Pieter Panis, gevangen genomen, omdat hij buiten de stad een protestantse preek had bijgewoond. Volgens de Pacificatie zou hij hoogstens als ‘perturbateur van de gemene ruste’ gestraft mogen worden (als men het bijwonen van een preek tenminste als een verstoring van de rust wilde opvatten), maar in geen geval zwaarder. Toch werd Pieter Panis 15 juni op bevel van Don Juan, die toen te Mechelen verbleef, ter dood gebracht.Ga naar eind31. In Vlaanderen deed zich een soortgelijk geval voor. De metselaar Johan Clinck had bij het passeren van het H. Sacrament het hoofd niet willen ontbloten. Hij werd ter plaatse gearresteerd en bleek een anabaptist te zijn. De Raad van Vlaanderen wilde hem als verstoorder van de gemene rust geselen en verbannen, maar Don Juan was woedend over een zo ‘lichte’ straf. In de discussie over dit geval werd in ernst de mening geopperd dat de schorsing van de plakkaten alleen gold voor de Hollandse en Zeeuwse kooplieden die in Vlaanderen kwamen, niet voor de Vlamingen zelf.Ga naar eind32. Waren de Staten niet te spreken over het beleid van Don Juan, het werd Don Juan spoedig duidelijk dat de Staten niet van zins waren ‘naar behoren’ op te treden tegen de protes- | |
[pagina 77]
| |
tanten binnen en buiten Holland en Zeeland. Nog geen drie maanden nadat hij de landvoogdij had aanvaard, probeerde hij zijn positie te versterken door zich op 24 juli 1577 - bij verrassing - meester te maken van de belangrijke citadel bij Namen. Wederzijdse oorlogsvoorbereidingen begonnen. Don Juan riep de Spaanse troepen terug. Toch braken de Staten nog niet met Filips II. De 8ste september verzochten zij hem een andere gouverneur te benoemen.Ga naar eind33. Dan, zo schreven zij, zouden zij hem de verschuldigde gehoorzaamheid betonen. Vier weken later, de 5de oktober, herhaalden zij hun verzoek.Ga naar eind34. Zij verklaarden dat zij niet langer slaven van de Spanjaarden wilden zijn, ‘estans plus anchiens vassaulx partimoniaux de la maison d'Austrice’ (omdat zij al langer vazallen van de Habsburgers waren dan de Spanjaarden). Zij vroegen de koning hen volgens hun privileges te regeren en betuigden dat zij hem de verschuldigde gehoorzaamheid wilden bewijzen, want, zo voegden zij eraan toe, als wij een andere bedoeling hadden gehad, zou het niet aan gelegenheden hebben ontbroken om zich aan de macht van de koning te onttrekken, gezien de oude banden met Frankrijk en het Duitse Rijk, gezien de gehele politieke situatie. Het was een nauw verholen dreigement, maar ook deze brief eindigde met het verzoek een nieuwe gouverneur te zenden ‘extrait légitimement du sang d'Austrice’, dus een wettige telg van de Habsburgse dynastie. Drie dagen later schreven zij Don Juan dat zij hem niet langer als gouverneur konden erkennen, maar een andere gouverneur gaarne zouden ontvangen, ‘pourveu qu'estant du sang (comme il convient), il ne soit des humeurs d'Espaigne’, mits hij een prins van den bloede is (zoals het hoort) en geen Spaanse mentaliteit heeft.Ga naar eind35. Het doet wonderlijk aan, deze nadruk op het vorstelijk bloed van de toekomstige gouverneur. De wens was niet nieuw. Al in 1574 was gesproken over een opvolger voor Requesens. De Staten hadden toen aangedrongen op de benoeming van een gouverneur van koninklijke bloede.Ga naar eind36. In april 1576, kort na de dood van Requesens, hadden de Staten van Brabant zich tot de koning gewend met het verzoek om hetzij zelf naar de Nederlanden te komen, hetzij een prins van den bloede te zenden, die met landzaten zou regeren. Vroeger (dus met | |
[pagina 78]
| |
Margaretha van Oostenrijk, Maria van Hongarije en Margaretha van Parma) was dit gebeurd, maar de laatste negen of tien jaar (dus met Alva en Requesens) niet meer.Ga naar eind37. Toen de koning Don Juan zond, was hij aan deze wens tegemoet gekomen: Don Juan was een bastaard van Karel V en dus een halfbroer van Filips II. Thans, na de slechte ervaringen met deze bastaard, voegden de Staten aan hun wensen toe dat de nieuwe gouverneur van echten bedde zou zijn. In dit alles is de mystiek van het vorstelijk bloed bijzaak. De wensen van de Staten waren in feite een sierlijke, ouderwetse verpakking van een reële politieke eis. Prinsen van den bloede waren schaars. De oud-gouvernante Margaretha van Parma, een in 1522 geboren bastaarddochter van Karel V, verbleef sinds haar aftreden als landvoogdes in Italië. In Spanje was slechts één volwassen prins van den bloede, de bastaard Don Juan. Filips II had twee jonge dochtertjes (geboren in 1566 en 1567) en twee nog jongere zoontjes (geboren in 1571 en 1575).Ga naar eind38. Deze kinderen van Filips zouden, gezien hun leeftijd, slechts nominaal kunnen regeren. In april 1576 hadden de Staten van Brabant al gevraagd dat de koning ‘ung des jeunes princes ses enfants ou quelque autre personnaiges de son sang’ (een van de jonge prinsjes of iemand anders van zijn bloed) zou zenden om met in het land geboren heren het bewind te voeren. Daar kwam het op neer: onder een jong Spaans prinsesje als nominaal hoofd wilde men een regering van de Nederlanden door Nederlanders. Er was echter nog een andere mogelijkheid, die voor de Nederlanders even gunstig zou zijn: waren er in Spanje weinig prinsen van het Habsburgse bloed, in Oostenrijk waren er verscheidene. Al in 1575 had Hoppers gezegd, dat een zoon of een broer van de keizer als landvoogd aan de wensen van de Nederlanders zou beantwoorden.Ga naar eind39. Zoals de Spaanse Habsburgers in geheel Europa de kampioen waren van de harde, onverzoenlijke lijn tegenover de protestanten, zo waren de Oostenrijkse Habsburgers al sinds de dagen van Ferdinand gewend aan compromissen met de protestanten. Dit maakte hen voor de Nederlanders aanvaardbaar, maar om dezelfde reden waren zij dat voor Filips II niet. Nadat Don Juan de citadel van Namen had verrast, maar nog voor de Staten hem de gehoorzaamheid hadden opge- | |
[pagina 79]
| |
zegd, besloten Aerschot en een aantal andere katholieke edelen op 19 augustus een afgezant naar een van deze Oostenrijkse prinsen te zenden, naar de negentienjarige broer van de keizer, aartshertog Matthias, om hem de landvoogdij aan te bieden.Ga naar eind40. Nadat de Staten op 7 december 1577 eindelijk Don Juan tot vijand van het land hadden verklaard, verzochten zij de volgende dag Matthias de landvoogdij te aanvaarden, zij het onder zeer beperkende voorwaarden, waarover eerst nog moest worden onderhandeld.Ga naar eind41. Het initiatief van Aerschot en de zijnen om Matthias te laten komen was dus veel meer dan een poging van Aerschot om uit persoonlijke rivaliteit Oranje de loef af te steken. Door Matthias, een katholieke Habsburgse prins, een neef van de koning, tot landvoogd te kiezen, probeerde men, ook na de breuk met Don Juan, een definitieve breuk met de koning te voorkomen. Duidelijk blijkt hier dat het doel van de meerderheid van de Staten-Generaal in 1576 en 1577 niet was om voor Oranje partij te kiezen en niet om in opstand te komen tegen de koning, maar om in alle onvermijdelijke conflicten zo verzoenend mogelijk op te treden.Ga naar eind42. | |
De tweede nederlaag van de gematigdenNa de aanslag van Don Juan op Namen veranderde het klimaat in de Nederlanden. Had men tot die tijd naar verzoening gestreefd, zelfs van het onverzoenlijke, nu kwam het fiasco van deze verzoenende politiek dreigend naderbij. Hernieuwde oorlog tussen Don Juan en Holland en Zeeland bleek onvermijdelijk, het ging er nu nog slechts om welke oorlog de in de Staten-Generaal verenigde gewesten zouden kiezen: een oorlog met Don Juan tegen Holland en Zeeland of een oorlog met Holland en Zeeland tegen Don Juan. Het laatste lag in de lijn van het optreden van de Staten-Generaal tot dusver, maar er waren ook die de Pacificatie hadden gesteund zolang deze vrede bracht, maar die terugdeinsden voor een oorlog met protestantse bondgenoten tegen de koning. Zelfs de hoge geestelijkheid was verdeeld.Ga naar eind43. Brede kringen uit de burgerij kozen zonder aarzelen voor de oorlog | |
[pagina 80]
| |
tegen Don Juan. Het wantrouwen tegen de zittende regenten laaide nu hoog op. Vrijwel allen die in de Staten en in de stadsbesturen een rol speelden, hadden ook onder Alva en Requesens functies bekleed. Soms hadden zij dit met tegenzin gedaan, maar zij hadden het gedaan. Kon men er nu op vertrouwen dat deze mensen zo nodig zich resoluut tegen Don Juan zouden keren? Hadden velen tijdens de onderhandelingen met Don Juan niet blijk gegeven van te grote toegevendheid? Velen hadden de Pacificatie gesteund in de hoop op een blijvende vrede. Kon men verwachten dat zij nu, ter verdediging van de vrede met Holland en Zeeland, oorlog zouden voeren tegen Don Juan? In Brussel hadden burgers al vanaf het einde van 1576 door rekesten, demonstraties en dreigingen blijk gegeven van hun anti-spaanse opvattingen.Ga naar eind44. Na de aanslag op Namen namen de negen ‘naties’ (dat waren groepen van ambachten) te Brussel een initiatief, dat in september leidde tot de oprichting van een college van XVIII-mannen, twee vertegenwoordigers van elke natie, die zich met de verdediging van de stad bezig hielden, maar ook pressie, soms zeer zware pressie, oefenden op het stadsbestuur, op de Staten van Brabant en zelfs op de in Brussel vergaderende Staten-Generaal. In Antwerpen ontstond in september of oktoberGa naar eind45. een soortgelijk college en ook Gent kwam in beweging. Op grond van de Pacificatie en het Eeuwig EdictGa naar eind46. vroegen Hembyze en andere Gentenaren op 18 oktober herstel van de privileges van voor 1539. Hoewel bij de Pacificatie aan déze privileges natuurlijk niet was gedacht, durfden de Staten-Generaal het verzoek niet te weigeren. In dezelfde tijd vervingen zij de stadhouder van Vlaanderen, die de zijde van Don Juan had gekozen, door de hertog van Aerschot. Aerschot, die vanaf 1565, dus ook onder Alva, in de Raad van State had gezeten, was echter niet de aangewezen figuur om vertrouwen in te boezemen. Toen hij weigerde om het herstel van de Gentse privileges te erkennen, ontstond een volksoploop, die Ryhove de gelegenheid bood om op 28 oktober Aerschot, twee bisschoppen en een aantal andere aanzienlijken die men van sympathie voor Don Juan verdacht, gevangen te nemen. Ook in Gent ontstond nu een college van XVIII-mannen.Ga naar eind47. | |
[pagina 81]
| |
Na een nederlaag van het Statenleger raakten de gebeurtenissen in een stroomversnelling. Het leger werd 31 januari 1578 bij Gembloux verrast, terwijl het zich terugtrok op verder van Namen verwijderde stellingen. Na dit gevecht kon Don Juan Bouvignes en Jodoignes veroveren, Leuven opende hem zelfs de poorten voordat een schot was gelost. De nederlaag van de Staten was zo ernstig, dat Matthias en de Staten-Generaal voor hun veiligheid Brussel verlieten en zich in Antwerpen vestigden. Een pijnlijke omstandigheid was dat de belangrijkste officieren (katholieke officieren!) op het beslissende moment van de Spaanse aanval niet in het leger, maar in Brussel op een bruiloft waren. Deze eerste klap, nog voordat de regering van Matthias zich had kunnen consolideren, was voor Don Juan vele daalders waard, want nu barstte in het kamp van de Staten het wantrouwen los. De wildste geruchten gingen, zelfs Oranje werd van verraad beschuldigd.Ga naar eind48. Een ieder zorgde zo goed mogelijk voor zijn eigen veiligheid, en de Gentenaren deden dit zeer actief. Op 16 februari verzekerden zij zich van Oudenaarde, 10 maart bezetten zij Kortrijk, 15 maart Hulst en de 20ste zelfs Brugge. Ook in Ieper verschenen Gentse troepen en werden XVIII-mannen gekozen. In deze en in andere steden werden alle verdachten uit de ambten verwijderd. De drijvende kracht in deze ontwikkeling was wantrouwen, vrees voor aanhangers van Don Juan, voor ‘Johannisten’. Bij dit wantrouwen tegen de zittende magistraten speelde natuurlijk reeds vanaf de oprichting van de XVIII-mannen te Brussel sociale spanningen mee. Vooral in Gent was dit het geval, waar herinneringen aan het middeleeuwse gildenregime en aan Gents macht over de omringende steden in de middeleeuwen illusies wekten over een even grootse toekomst. Duidelijk is ook de afkeer van de geestelijken, die zowel politiek als sociaal bepaald was. Vooral de nieuwe bisschoppen met hun omgeving, werden (terecht) verdacht als Johannisten. Bij de grote behoefte aan geld keken velen jaloers naar de geestelijken die vanouds veelal van de heffingen waren vrijgesteld, sommigen meenden ook dat het kerkzilver hier nuttig zou kunnen zijn. Merkwaardig is echter dat het protestantisme nog steeds zo zwak was. Heel langzaam kwam de ondergrondse kerk van de | |
[pagina 82]
| |
jaren voor de Pacificatie uit haar schuilhoeken. In februari 1578 begonnen bij Gent hagepreken,Ga naar eind49. in maart 1578 werd in verschillende steden in particuliere huizen gepreekt, in Antwerpen zelfs op 15 plaatsen.Ga naar eind50. De Gentse predikanten preekten toen ook in Brugge,Ga naar eind51. maar nog in mei van hetzelfde jaar protesteerde de Brugse magistraat tegen de geheime preken. Toen had Antwerpen twee predikanten, die niet alleen die grote stad, maar ook Brussel, Mechelen, Turnhout, Herenthals en andere plaatsen moesten verzorgen.Ga naar eind52. In juni preekte men in Antwerpen in gehuurde pakhuizen zo goed als openlijk, ‘met wonderlijke grote toeloop van volk’.Ga naar eind53. De regeling van de Pacificatie ging ervan uit, zo zagen we, dat buiten Holland en Zeeland het protestantisme kwantitatief weinig te betekenen had. Overal elders zou alles bij het oude blijven, al zou de vervolging van de protestanten worden geschorst. Anderhalf jaar lang heeft deze regeling bevredigend gewerkt, maar dit betekende niet dat er voor de katholieken geen reden was tot bezorgdheid. De troepen uit Holland en Zeeland, die Gent te hulp waren gekomen, zongen niet alleen openlijk psalmen, in strijd met de afspraak kwam het ook voor dat zij de mis verhinderden of de pastoor verjoegen in dorpen waar zij waren gelegerd.Ga naar eind54. In de oppositie tegen de van sympathie voor Don Juan verdachte magistraten en speciaal in de verschillende colleges van XVIII-mannen kregen hele en halve protestanten vanzelf een belangrijke positie, alleen al omdat zij het meest resoluut waren. Het is helaas vaak moeilijk na te gaan in hoeverre de XVIII-mannen en hun aanhang van het begin af protestant of zelfs calvinist waren. Dikwijls concludeert men uit hun latere gedrag dat hier sprake was van calvinistische infiltratie. Het is echter de vraag of een dergelijke conclusie steeds terecht is.Ga naar eind55. Vermoedelijk moeten we in vele gevallen eerder denken aan vrij antiklerikale lieden die door hun krachtige oppositie tegen Don Juan in calvinistisch gezelschap zijn gekomen en zich ten slotte bij de calvinisten hebben aangesloten. In mei en juni 1578 spitsten de verhoudingen zich toe. Na de breuk met Don Juan en de nederlaag bij Gembloux wilde men weten op wie men kon vertrouwen en op wie niet. Daarom vroeg de regering van Matthias in april 1578 een eed van trouw | |
[pagina 83]
| |
aan Matthias en de Staten-Generaal en van afkeer van Don Juan. Vele geestelijken weigerden deze eed.Ga naar eind56. Dit gaf de antiklerikalen en ook de anti-katholieken de wind in de zeilen. De beschuldiging van sodomie, in Brugge en Gent geuit tegen een aantal franciscanen, was koren op hun molen. In de nacht van 18 op 19 mei plunderden soldaten te Gent de kloosters van de franciscanen en de dominicanen. De kerken van de dominicanen en de karmelieten werden voor de calvinistische eredienst gereed gemaakt en op 1 juni werd er voor het eerst gepreekt. In dezelfde tijd namen de protestanten, in strijd met de verdragen van satisfactie, in Amsterdam de Oude Kerk in bezit en in Haarlem verjoegen soldaten de katholieken uit de St. Bavo (op 26 en 29 mei 1578).Ga naar eind57. Zover we nu kunnen zien, begon in deze tijd de snelle groei van het calvinisme.Ga naar eind58. Dit calvinisme werd kwalitatief bepaald door de oude kern die onder Alva en Requesens had standgehouden, en door de teruggekeerde ballingen. De kwantiteit werd sterk beïnvloed door het politieke wantrouwen (voor een groot deel gemotiveerd wantrouwen!) tegen de geestelijken.Ga naar eind59. Het vond een vruchtbare voedingsbodem in het alom aanwezige antiklerikalisme, in de geringe dogmatische scholing van zeer vele traditionele katholieken en in het ook onder protestantiserende katholieken verbreide protestants gedachtengoed. De agressiviteit van vele calvinisten, van mannen als Datheen en Moded, sloeg kennelijk aan bij vele Gentenaren, niet zozeer omdat zij hun theologie doorgrondden (nogmaals: het gaat hier om de plotselinge groei van de calvinistische groep, niet om de oude kern), maar omdat hun felheid in de Gentse politieke en sociale verhoudingen een klankbodem vond. Hun felheid bezorgde hun een gehoor, dat geleidelijk en gedeeltelijk tot een aanhang werd. Het is een open vraag hoe de getalsverhouding tussen de oude en de nieuwe calvinisten was en in hoeverre al deze nieuwbakken ‘calvinisten’ in de vijf tot zeven jaar die aan de protestanten in Vlaanderen waren beschoren, door de oude kern zijn gevormd tot echte calvinisten. De door Boumans voor Antwerpen in 1585 gegeven cijfers doen vermoeden dat het calvinisme toch dieper wortel had geschoten dan men zou verwachten.Ga naar eind60. Er was een duidelijk verband tussen de verbreiding van het | |
[pagina 84]
| |
calvinisme en de sociale en politieke omstandigheden, maar dit verband was vrij gecompliceerd en is ondanks alle onderzoek nog verre van duidelijk. Minstens drie elkaar doorkruisende tendenties kunnen we hier onderscheiden. In het algemeen vonden de protestantse gedachten reeds vroeg weerklank bij meer ontwikkelden (denk aan de vele ‘schoolmeesters’ van de Latijnse scholen), maar de kleine burgers waren het eerst geneigd zich af te scheiden van de officiële kerk en zich aan te sluiten bij de strak geprofileerde calvinistische gemeenten.Ga naar eind61. Daarnaast en daar doorheen zien we vaak een polarisatie optreden. Wanneer twee groepen om sociale of politieke redenen fel tegenover elkaar stonden en de ene groep was duidelijk katholiek, dan had de andere de neiging om protestant te worden, en omgekeerd. Dit zien we in het conflict tussen Groningen en de Ommelanden, dit zien wij ook bij de snelle groei van het calvinisme in Vlaanderen. Tenslotte hadden protestantse stromingen vooral kansen, zolang het traditionele katholicisme vrij onvoorbereid met de nieuwe denkbeelden werd geconfronteerd. Wanneer in het katholieke bewustzijn zich eenmaal een expliciete afwijzing van de protestanten had vastgezet, was een snelle expansie van een protestantse stroming vrij onwaarschijnlijk. Die bewuste afwijzing kon ontstaan door de prediking of zielzorg van een bepaalde pastoor,Ga naar eind62. maar ook door kennismaking met een turbulente vorm van protestantisme. Na de breuk met Don Juan en vooral na de nederlaag bij Gembloux gingen de zaken dus heel anders dan in de Pacificatie was voorzien. Velen hadden vanaf het begin met vrees in hun hart de ontwikkelingen gevolgd. De Staten-Generaal hadden in november de Pacificatie aanvaard, maar binnen de delegaties van de afzonderlijke provincies was men niet eenstemmig, in alle delegaties verzette zich een minderheid.Ga naar eind63. Zolang het streven naar vrede, naar verzoening, succes scheen te hebben en ook de landvoogd leek mee te doen, was er echter geen reden om zich krachtig te verzetten. Anders werd dit na de breuk met Don Juan. Vasthouden aan de Pacificatie leidde nu tot een innerlijke tegenstrijdigheid: ter wille van de vrede (met Holland en Zeeland) zou men oorlog moeten voeren (met Don Juan). Het is begrijpelijk dat velen | |
[pagina 85]
| |
hier uiterst gereserveerd tegenover stonden. Wie bereid was ter wille van de vrede (voorlopige) concessies aan de protestanten te doen, was daarom nog niet bereid samen met agressieve protestanten te strijden tegen de katholieke landsheer. Nadat nog vergeefse pogingen waren gedaan een katholieke maar anti-Spaanse uitweg te vinden door met de Franse hertog van Anjou te onderhandelen, sloten de Waalse gewesten zich in januari 1579 te Atrecht aaneen. In mei kwamen zij tot overeenstemming met Parma, de nieuwe landvoogd, maar niet dan nadat deze op staatkundig gebied grote concessies had gedaan en in feite de conservatieve interpretatie van de ‘verschuldigde gehoorzaamheid’ had aanvaard.Ga naar eind64. Leo Delfos heeft de vraag opgeworpen of de Waalse provincies hiermee reageerden op het optreden van de Gentenaren, of omgekeerd. Deze vraagstelling lijkt me onjuist. Van het begin af was er wantrouwen aan beide zijden. Vele katholieken wantrouwden (terecht) de protestanten en met name de calvinisten. Vele bisschoppen hadden de Pacificatie slechts aanvaard als het geringste kwaad.Ga naar eind65. Voortzetting van de oorlog zou de positie van de protestanten in Holland en Zeeland alleen maar versterken. Daarom was beëindiging van de oorlog te verkiezen, zelfs als erkenning van de protestanten in Holland en Zeeland daar de voorwaarde voor was. De harde weg had gefaald, nu zou men de zachte weg beproeven, niet omdat tolerantie het ideaal was, maar omdat in de gegeven omstandigheden de gevaren voor het katholicisme anders nog groter zouden zijn. Sommigen meenden zelfs dat de (katholieke) godsdienst te gronde zou gaan wanneer men geen vrede sloot.Ga naar eind66. Vele calvinisten waren evenmin tevreden met de Pacificatie. Zij beschouwden die op zijn gunstigst als een stap in de goede richting, het einddoel bleef de overwinning van de gezuiverde waarheid. Dit compromis tussen twee groepen die beide de status-quo accepteerden bij gebrek aan een beter alternatief, was vanzelfsprekend kwetsbaar. Het wantrouwen tussen beide groepen was groot, na alle vervolgingen die de protestanten hadden geleden, na de Bartholomeusnacht in Frankrijk, na alles wat de katholieken in 1566-1567 en na 1572 in Holland en Zeeland was aangedaan, kon dit moeilijk anders. Wantrouwen leidde tot agressiviteit en agressiviteit leidde tot | |
[pagina 86]
| |
wantrouwen. De groepen die bewust naar verdraagzaamheid streefden, waren klein. Toen Don Juan de vrede verbrak, was de Pacificatie in principe mislukt. Alleen wanneer men een snelle overwinning op de Spaanse landvoogd zou behalen, was er nog kans de vrede te heroveren. Na de nederlaag bij Gembloux leek een snelle overwinning uitgesloten. Don Juan stond te sterk, de Staten hadden te veel gebrek aan geld, de nodige bestuurskracht ontbrak, het optreden van de XVIII-mannen leek bedenkelijk veel op anarchie. In deze omstandigheden zou verzet tegen Don Juan noch de vrede noch het katholicisme dienen. Het uiteenvallen van het front tegen Don Juan is niet het resultaat van een ruzie die in 1578 ontstond, en de vraag wie begon is steriel. De Pacificatie brak in 1578, maar de barsten zaten er vanaf het begin in. De verzoeningspolitiek lukte slechts, zolang en voor zover die aan beide zijden succes had, zolang men zowel met Holland en Zeeland als met Don Juan vrede kon houden, hoe precair die vrede ook was. Nog eenmaal leek er een kans het oude programma van de Pacificatie uit te voeren, toen in 1579 onder bemiddeling van de keizer in Keulen over vrede werd onderhandeld. Uitvoerig hebben Aerschot en de zijnen hier gepleit voor hun visie, maar tevergeefs.Ga naar eind67. Toen ook deze onderhandelingen waren mislukt, moesten de leiders van de Staten-Generaal hun fiasco accepteren. Vrede was niet mogelijk, de keus was zich onderwerpen aan de koning en met hem tegen de opstandelingen strijden, of met de opstandelingen tegen de koning strijden, maar dan wel onder protestantse hegemonie. Verscheidenen van de onderhandelaars van de Staten-generaal, ook de hertog van Aerschot, verbraken hun banden met de opstandelingen, trokken zich terug op neutraal gebied en verzoenden zich vroeger of later met de koning. Zij waren zwaar teleurgesteld omdat de protestanten de leiding van de Opstand hadden genomen en de katholieken verdrukten. Een van de onderhandelaars te Keulen, de abt van Sint Geertrui, schreef de Staten-Generaal dat hij zich steeds voor het vaderland had ingespannen, zolang men zich wilde ontdoen van de Spaanse tyrannie en de katholieke religie handhaafde, maar de Staten hadden hun woord niet gehou- | |
[pagina 87]
| |
den. Hij walgde van degenen die zich aan geen belofte of eed hielden en in naam van de hervormde godsdienst niet alleen de geestelijken, maar alle katholieken verdrukten.Ga naar eind68. Eén leidende katholiek bleef ook na de mislukking van de Keulse onderhandelingen de Staten-Generaal trouw, Georges van Lalaing, graaf van Rennenberg, sinds 1577 stadhouder van de noordoostelijke gewesten. Al spoedig zag hij in dat hij fout had gekozen. In plaats van zich openlijk uit te spreken, begon hij geheime onderhandelingen met Parma, waarbij hij zijn eigen belangen veilig stelde, en bracht op 3 maart 1580 Groningen aan de zijde van de koning.Ga naar eind69. Na dit ‘verraad van Rennenberg’ vertrouwden de opstandelingen geen katholiek meer.Ga naar eind70. Nadat de middengroepen als politieke groepering waren gebroken, leefden zij verder als gematigden in beide kampen.
De politiek van de leiders der Staten-Generaal, van Aerschot en Champagney, van abt Van der Linden en zo vele anderen die hadden meegewerkt aan de Pacificatie, was een complete mislukking geworden. Zij hadden de vrede willen brengen, maar zij hebben de oorlog uit Holland en Zeeland in Brabant en Vlaanderen gebracht. Zij waren bereid desnoods de protestanten in Holland en Zeeland te dulden, maar zij hebben de greep naar de macht van de protestanten in Vlaanderen en Brabant en in de noordoostelijke gewesten mogelijk gemaakt. En dat alles alleen doordat zij zich illusies hadden gemaakt over de mogelijkheid van een compromis, over de redelijkheid van Filips II. Toch was het uitgangspunt van deze centrum-groepen zeer begrijpelijk. Ook vanuit zijn eigen doelstellingen gezien, zou Filips II er verstandig aan hebben gedaan als hij in 1576 het advies van de meerderheid van de bisschoppen had gevolgd en de vrede had geaccepteerd. Nu hij dit weigerde, moesten zijn opvolgers in 1609 en 1648 concessies doen die nog veel verder gingen. Ook de politiek van Filips II, die de Pacificatie verwierp, is een fiasco geworden. Voor Oranje en voor Holland en Zeeland was de Pacificatie een buitenkansje. In 1576 was hun situatie uiterst moeilijk. Amsterdam, Haarlem, Goes en Tholen waren in handen van | |
[pagina 88]
| |
de vijand, Zierikzee ging in dat jaar aan hem verloren. Toen na de mislukking van de Pacificatie in 1578 de vijandelijkheden opnieuw begonnen, streden vrijwel alle Nederlanden (met uitzondering van Luxemburg, Limburg en Namen) met Holland en Zeeland tegen de oude vijand. De krijgshandelingen vonden nu ver buiten Hollands grenzen plaats. Men krijgt de indruk dat Oranje in zijn streven naar verzoening zeer dicht bij Aerschot en de zijnen stond,Ga naar eind71. maar reeds vanaf 1566 de onverzoenlijke houding van Filips II juister heeft getaxeerd en daarom steeds op krachtig verzet heeft aangedrongen. Toch kan men niet zeggen dat Oranje als overwinnaar uit de strijd is gekomen. Zijn ideaal was één Nederlandse staat, alle Zeventien Nederlanden omvattend, waar katholiek en protestant elkaar zouden verdragen, en dit ideaal heeft hij niet bereikt. De jaren 1576-1580 laten een herhaling zien van de gebeurtenissen in 1566-1567. In beide gevallen poogde een brede, maar heterogene middengroep een einde te maken aan de harde, de tegenstellingen op de spits drijvende politiek van Filips II, om met zachtheid de wonden van staat en kerk te helen. In beide gevallen mislukte dit, doordat Filips II, gesteund door een minderheid van de Nederlanders, absoluut weigerde hieraan mee te werken; doordat Filips II hierbij op de hulpmiddelen van zijn Spaanse rijk kon steunen; doordat vele calvinisten, zodra zij een vinger kregen, de hele hand en de hele arm namen; doordat sociale spanningen, met name in Vlaanderen, zich met de kerkelijke tegenstellingen verbonden, die soms overheersten, en het wankele bouwsel van de verzoenende centrum-politiek deden ineenstorten. Zo vormt de periode van het midden van de jaren zestig tot omstreeks 1580 een eenheid. In deze vijftien jaar zijn de middengroepen als politieke factor uitgeschakeld. Vanaf het einde van de jaren zeventig bestond de tegenstelling die wij zo goed kennen, de tegenstelling van staatsgezind en protestant tegenover katholiek en koningsgezind. Vele katholieken waren daar zeer ongelukkig mee. De Pacificatie was de laatste poging geweest om aan dit dilemma te ontkomen. |
|